19 Stof tot stof

Risus stond hen boven aan de trap op te wachten. Zijn glimlach leek even vriendelijk als anders, maar dat kon van zijn stem niet gezegd worden. 'Je bent een moordenaar, jochie. Hoe is het om Minkaas bloed aan je handen te hebben?'
'Hij heeft haar niet vermoord,' zei mevrouw Griffioen. 'Ze heeft nooit geleefd. En dat geldt voor jullie allemaal.'
'Kijk eens aan! Leg me dat eens uit,' vroeg Risus. 'Jullie zijn een illusie,' zei Harvey, mevrouw Griffioen en haar kat langs Risus in de richting van de voordeur laverend. 'Alles hier is een illusie.' Risus volgde hen, waanzinnig giechelend. 'Wat is er zo grappig?' vroeg Harvey, terwijl hij de deur opendeed om mevrouw Griffioen naar buiten te laten, waar de zon scheen.
'Jij!' antwoordde Risus. 'Je denkt datje alles weet, maar je hebt meneer Lupo nog niet ontmoet.'
'Dat zal niet lang meer duren,' zei Harvey. 'Zorgt u maar dat u weer een beetje warm wordt,' zei hij tegen mevrouw Griffioen. Tk kom straks bij u.'
'Wees voorzichtig, kind,' zei ze.
'Komt voor elkaar.' Toen deed hij de voordeur achter haar dicht.
'Je bent een rare snuiter,' zei Risus. Zijn glimlach leek iets minder stralend. Zonder zijn glinsterend witte tanden was zijn gezicht net een masker van brooddeeg. Met twee duimgaten als ogen, en een extra deegklomp als neus.
Tk kan via je oren je hersens uit je hoofd zuigen,' zei hij, en de muziek was volledig uit zijn stem verdwenen. 'Misschien,' zei Harvey. 'Maar dat doe je niet.'
'Hoe weet je dat?'
'Omdat ik een afspraak heb met je meester.' Hij begon in de richting van de trap te lopen, maar een donkere gedaante versperde hem de weg. Het was Rillus met een bord vol appeltaart en ijs.
'Het is een hele klim,' zei hij. 'Als ik jou was zou ik zorgen dat ik eerst iets in mijn maag kreeg.' Harvey keek naar het bord. De goudbruine taart was bestrooid met poedersuiker, het ijs begon al te smelten en dreef in een verrukkelijke plas zoetigheid. Het zag er allemaal erg verleidelijk uit.
'Toe maar,' zei Rillus. 'Je hebt wel wat lekkers verdiend.'
'Nee dank je,' zei Harvey.
'Waarom niet?' vroeg Rillus, om zijn as draaiend. 'Het is heel luchtig. Nog luchtiger dan ik.'
'Dat zal best, maar ik weet waar het van gemaakt is,' zei Harvey.
'Van appels en kaneel en...'
'Nee,' zei Harvey. Tk weet waar het écht van gemaakt is.'
Hij keek weer naar de taart, en heel even meende hij een glimp van de werkelijkheid te zien: van het grijze stof waaruit de illusie was opgebouwd. 'Denk je dat hij vergiftigd is?' vroeg Rillus. 'Is dat het?'
'Misschien.' Harvey staarde nog altijd naar de taart. 'Nou, dat is niet zo!' zei Rillus. 'En ik zal het je bewijzen.'
Achter zich hoorde Harvey Risus een waarschuwend geluid maken, maar Rillus merkte het niet. Hij begroef zijn vingers in de taart en het ijs, en stopte ze in één vloeiende beweging in zijn mond. Zodra hij zijn mond weer dicht deed, zei Risus: 'Niet doorslikken!' Alweer te laat. Met één gulzige hap was het eten verdwenen. Een tel later liet Rillus het bord vallen, en hij begon tegen zijn maag te stompen alsof hij het ijs en de taart er weer uit probeerde te werken. In plaats van tot brij gekauwde taart kwam er echter een stofwolk tussen zijn tanden vandaan. Toen nog een, en nog een. Half verblind vloog Rillus Harvey naar zijn keel. 'Wat... heb... je... gedaan?' bracht hij hijgend uit. Het kostte Harvey geen moeite om zich los te rukken.
'Het is allemaal stof,' zei hij. 'Stof en vuil en waardeloze rommel! Al het eten! Alle cadeautjes! Alles!'
'Help!' riep Rillus, met zijn vingers in zijn mond klauwend. 'Help me toch!'
'Je bent niet meer te helpen,' klonk een plechtige stem. Harvey keek om. Het was Risus die dat had gezegd, en hij deinsde met zijn handen voor zijn gezicht achteruit, de hal door. Door zijn vingers heen keek hij naar Rillus. Klappertandend sprak hij de gruwelijke waarheid: 'Je had die taart niet moeten eten,' zei hij. 'Nu weet je maag waar je van gemaakt bent.'
'Waarvan dan?' vroeg Rillus.
'Wat die knul zegt,' antwoordde Risus. 'Van stof, rommel, waardeloze troep.'


Rillus gooide zijn hoofd achterover. 'Neeeeeeee!' gilde hij, maar op het moment dat hij zijn mond opendeed om de waarheid te ontkennen, golfde diezelfde waarheid met geweld naar buiten: droog stof stroomde uit zijn keelgat, over zijn handen. Het was alsof de fatale tijding zich geleidelijk aan door zijn hele lichaam verspreidde. Zodra het stof zijn vingers raakte, begonnen die op hun beurt te verpulveren, en tijdens hun ontbinding gaven ze fluisterend de tijding van verval door aan zijn dijen, zijn knieën, zijn voeten.
Rillus begon te wankelen, maar met een laatste pirouette klampte hij zich vast aan de trapleuning. 'Help!' riep hij omhoog, de trap op. 'Meneer Lupo, kunt u me horen? U moet me redden! Alstublieft!' Zijn benen verpulverden, maar hij weigerde op te geven. Hij begon zich de trap op te slepen, nog altijd schreeuwend om meneer Lupo. Maar hoog boven hem bleef het Huis zwijgen, en ook Risus zei niets meer. Het enige geluid in het hele Huis kwam van Rillus, die bleef smeken en jammeren, en van het stof dat over de trap naar beneden stroomde terwijl zijn lichaam als een zandzak leegliep.
'Wat is hier aan de hand?' vroeg Wendell vanuit de deuropening naar de keuken, met zijn gezicht vol ketchup. Hij staarde naar de stofwolk die boven de trap hing, maar stond er te ver van af om tot in het hart van de wolk te kunnen kijken. Harvey daarentegen stond er met zijn neus bovenop en was daardoor getuige van Rillus' gruwelijke laatste ogenblikken. Het stervende schepsel reikte omhoog met een hand, waaraan de vingers al zo goed als ontbraken. Terwijl het leven uit hem wegstroomde, bleef hij hopen dat zijn schepper hem zou komen redden. Tenslotte zakte hij in elkaar op de treden, en de jammerlijke laatste overblijfselen van zijn lichaam vielen in poeder uiteen.
'Heeft iemand de kleden geklopt?' vroeg Wendell toen al het stof was neergedaald.
'Dat was nummer twee,' mompelde Harvey bij zichzelf.
'Wat zeg je?' vroeg Wendell.Harvey gaf niet meteen antwoord, maar keek om zich heen, op zoek naar Risus. Lupo's derde dienaar was echter verdwenen.
'Het doet er niet toe,' zei Harvey. 'Ben je uitgegeten?'
'Ja.'
'Was het lekker?'
Wendell grijnsde. 'Nou en of.'
Harvey schudde zijn hoofd. 'Wat bedoel je daar nou weer mee?' vroeg Wendell.
Daarmee bedoel ik dat ik aan jou niets meer heb, wilde Harvey al zeggen. Dat ik helemaal alleen naar boven zal moeten, alleen naar meneer Lupo. Maar wat had het voor zin? Het Huis had Wendell met huid en haar opgeslokt. Harvey zou alleen maar last van hem hebben, wanneer hij hem meenam naar de strijd die hem op zolder wachtte.
'Mevrouw Griffioen is buiten,' was dan ook het enige wat hij zei.
'Dus we hebben haar gevonden?'
'Ja, we hebben haar gevonden.'
'Dan ga ik haar even dag zeggen,' zei Wendell stralend. 'Dat lijkt me een goed idee.'
Met zijn hand op de deurknop draaide Wendell zich nog even om.
'Wat ga jij doen?'
Hij kreeg echter geen antwoord. Harvey was al op weg. Hij klom over de berg stof die de plek aangaf waar Rillus de geest had gegeven, en naderde de bovenste tree van de eerste trap, de eerste etappe op weg naar de macht die in de duisternis van de zolder op hem wachtte.