9 Waar droom je van?

Harvey vertelde aan niemand wat er bij het meer was gebeurd, zelfs niet aan Lulu. Deels omdat hij het nogal onnozel van zichzelf vond dat hij in het water was gevallen, en deels omdat het Huis in de dagen daarna zo zijn best deed om het hem naar de zin te maken, dat hij het ongeluk eigenlijk zo goed als vergat. Diezelfde avond bijvoorbeeld vond hij een kleurig lint onder de kerstboom, met een kaartje eraan waarop zijn naam stond. Hij volgde het lint het Huis door, en zo kwam hij uiteindelijk bij een nieuwe fiets, nog mooier dan de fiets die hij twee jaar geleden was kwijtgeraakt. Dat was nog maar het begin van een reeks fantastische verrassingen die het Huis voor hem in petto had. Zo ontdekten Wendell en Harvey, toen ze op een ochtend naar de boomhut klommen, dat de takken rondom de hut vol zaten met apen en papegaaien. Weer een andere keer zaten ze na Halloween net lekker te smikkelen, toen mevrouw Griffioen hen naar de zitkamer riep. In de haard woedde een vurige strijd, want de vlammen van het haardvuur hadden de vorm van draken en helden aangenomen. En op een luie hete middag werd Harvey uit zijn dutje gewekt door een enorm kabaal. Op het grasveld voor het Huis gaf een gezelschap robot-acrobaten een voorstelling, waarbij ze de onwaarschijnlijkste hoogstandjes en kunsten uithaalden.
Maar de grootste verrassing werd ingeluid door de verschijning van een van Risus' broertjes. 'Ik ben Rillus,' zei hij, uit de vroege avondschemering bovenaan de trap te voorschijn stappend. Het leek wel alsof iedere spier in zijn lichaam in beweging was: zenuwtrekkend, stuipend en schokkend verbruikte hij zoveel energie dat hij werkelijk broodmager was. Zó mager dat hij nauwelijks een schaduw wierp. Zelfs zijn haar, een massa glimmende krullen, leek te dansen op een even onhoorbaar als waanzinnig ritme. Het sidderde als een klitterige razernij op zijn hoofd.
'Mijn broertje Risus stuurt me, om eens te kijken hoe het met je gaat,' zei hij met een geolied stemgeluid. 'Heel goed, dank u,' antwoordde Harvey. 'Zei u dat Risus uw broer is?'
'We komen uit hetzelfde nest, om het zo maar eens te zeggen,' zei Rillus. 'Ik hoop wel dat je af en toe je ouders belt.'
'Jazeker,' zei Harvey. 'Ik heb ze gisteren nog gesproken.'
'Missen ze je?'
'Zo te horen niet.'
'Mis jij hèn?'
Harvey haalde zijn schouders op. 'Niet echt.' (Dat was niet helemaal waar. Er waren echt wel dagen dat hij heimwee had. Maar eenmaal thuis moest hij de volgende dag meteen weer naar school, wist hij, en dan zou hij wensen dat hij wat langer in het Luilekkerhuis was gebleven.) 'Dus je haalt er echt alles uit hier?' vroeg Rillus, vreemde danspasjes makend, waarbij hij de traptreden op en af vloog.
'Ja, ik wil gewoon lol maken.'
'Wie niet?' Rillus grijnsde. 'Wie niet?' Hij ging naast Harvey staan. 'Over lol gesproken...' zei hij fluisterend. 'Ja?'
'Je hebt Wendell nooit teruggepakt voor die rotstreek van hem.'
'Nee, dat is waar,' zei Harvey. 'Waarom eigenlijk niet?'
'Ik heb nog niks kunnen bedenken.'
'O, maar daar vinden we samen vast wel iets op,' antwoordde Rillus met een ondeugend gezicht. 'Het moet iets worden waar hij zelf nooit op gekomen zou zijn,' zei Harvey.
'Dat kan toch niet zo moeilijk wezen,' zei Rillus. 'Wat is je favoriete monster?'
Daar hoefde Harvey niet lang over na te denken. 'Een vampier,' zei hij grijnzend. 'Ik heb een schitterend masker gevonden...'
'Maskers zijn altijd een goed begin,' zei Rillus. 'Maar vampiers moeten hun prooi vanuit de mist kunnen bespringen...' Hij spreidde zijn armen en kromde zijn lange vingers als de klauwen van een bloedstollend monster. 'Ze moeten op hun slachtoffer kunnen neerduiken, en dan weer opvliegen. Ik zie het al helemaal voor me. Met op de achtergrond de volle maan.'
'Ik ook,' zei Harvey. 'Maar ik ben nu eenmaal geen vleermuis.'
'Nou en?'
'Hoe kan ik dan neerduiken?'
'O, daar hebben we Minkaa voor. Dat is echt een klusje voor haar. En bovendien, zoiets hoort toch helemaal bij Halloween?' Hij keek op de grote staande klok op de overloop. 'We hebben nog tijd genoeg om het vanavond te doen. Jij gaat nu naar beneden, en je spreekt af dat je Wendell straks buiten zult zien. Dan ga ik het dak op om Minkaa te zoeken. Ik zie je daar.'
'Ik ben nog nooit op het dak geweest.'
'Op de bovenste overloop zit een deur. Die moet je hebben. Tot over een paar minuten.'
'Maar ik moet eerst even mijn spullen halen, m'n masker en m'n jas en...'
'Je hebt geen masker nodig vanavond,' zei Rillus. 'Vertrouw nou maar op mij. Schiet op. We hebben geen minuut te verliezen.'
Harvey had nog geen twee minuten nodig om tegen Wendell te zeggen dat hij maar vast vooruit moest gaan. Hij was ervan overtuigd dat Wendell iets vermoedde en een tegenaanval zou voorbereiden. Maar Harvey wist ook, dat hij met Rillus' hulp zelfs Wendell met al zijn griezelervaring een doodsschrik zou kunnen bezorgen. Zodra het eerste deel van het plan was uitgevoerd, holde hij de trap weer op. Hij vond de deur die Rillus had genoemd, en klom het dak op.
Last van hoogtevrees had hij nooit gehad. Hij vond het zelfs leuk om op de wereld te kunnen neerkijken.
'Hier ben ik!' riep Rillus. Harvey begon te rennen, langs smalle doorgangetjes, over steile daken, naar de plek waar zijn makker-in-het-kwaad stond.
'Zo te zien ben je niet bang aangelegd,' luidde Rillus'
conclusie.
'Nee, dat valt wel mee.'
'Hou je van vliegen?' zei een derde stem. Op hetzelfde moment stapte de eigenares van die stem uit de schaduw van een schoorsteen.
'Dit is Minkaa,' zei Rillus. 'Ook een lid van ons gezinnetje.'
In tegenstelling tot Rillus, die behendig genoeg leek om desnoods over de dakrand te balanceren als hij daar zin in had, zag Minkaa eruit alsof er slakkebloed door haar aderen stroomde. Harvey verwachtte half en half dat haar vingers zilveren slijmsporen op de schoorsteen zouden achterlaten, of dat er zachte hoorntjes uit haar kalende hoofd te voorschijn zouden komen. Ze was wanstaltig dik. Haar botten konden het lillende vlees nauwelijks vasthouden. Rond haar mond en haar ogen, in haar nek en om haar polsen, viel het in plooien om haar heen. Ze stak haar hand uit en prikte Harvey in zijn zij.
'Hou je van vliegen, vroeg ik.'
'Hoezo?' Harvey duwde haar hand weg.
'Heb je vaak gevlogen?'
'Ik ben een keer naar Florida geweest.'
'Ze bedoelt niet "in een vliegtuig",' zei Rillus.
'O...'
'Droom je wel eens dat je kunt vliegen?' vroeg Minkaa. 'O ja, vaak.'
'Mooi zo.' Minkaa grijnsde tevreden. Harvey zag dat ze geen tand meer in haar mond had, en hij keek vol afschuw naar dat gapende gat.
'Je vraagt je af wat er met mijn tanden is gebeurd, waar of niet?' vroeg ze aan Harvey. 'Vooruit, geef het maar toe.'
Hij haalde zijn schouders op. 'Ja, dat klopt.'
'Carna heeft ze ingepikt, dat diefachtige monster. En ik had nog wel zulke mooie tanden. Echt prachtig.'
'Wie is Carna?' wilde Harvey weten. 'Dat doet er niet toe,' zei Rillus, en hij gebaarde naar Minkaa dat ze haar mond moest houden. 'Schiet op, anders is hij te laat.'
Minkaa mompelde iets onverstaanbaars en zei toen: 'Kom eens hier, knul.' Ze stak haar armen naar Harvey uit. Hij rilde toen hij haar ijzige vingers op zijn huid voelde.
'Wat een griezelig gevoel, hè?' vroeg Rillus, terwijl Min- kaas vingers tastend en knedend over Harvey's gezicht gleden. 'Maak je geen zorgen. Ze weet wat ze doet.'
'Wat doet ze dan?'
'Ze verandert je.'
'Waarin?'
'Zeg het maar,' zei Rillus. 'Het duurt niet lang, dus je moet ervan genieten. Vertel haar maar dat je graag een vampier wilt zijn.'
'Daar wil ik Wendell mee bang maken,' zei Harvey. 'Een vampier...' herhaalde Minkaa zacht. Nog krachtiger begonnen haar vingers zijn huid te bewerken. 'Ja, ik wil lange scherpe tanden hebben, net als een wolf, en een rode keel en een spierwitte huid, alsof ik al wel duizend jaar dood ben.'
'Tweeduizend jaar!' zei Rillus.
'Tienduizend!' zei Harvey die er plezier in begon te krijgen. 'En een waanzinnige blik in mijn ogen, en ik wil in het donker kunnen zien, en ik wil puntige oren, net als een vleermuis.'
'Rustig aan,' zei Minkaa. 'Ik moet het wel goed kunnen doen.'
Haar vingers waren druk met hem bezig, alsof hij een klomp klei was. Zijn gezicht tintelde, en het liefst zou hij even gevoeld hebben, maar hij was bang dat hij haar werk zou bederven.
'Hij moet ook een vacht hebben,' zei Rillus. 'Een gladde zwarte vacht op zijn nek.'
Minkaa legde even haar hand op Harvey's hals, en hij voelde meteen dat er op die plek haar begon te groeien. 'En vleugels,' zei Harvey. 'Vergeet de vleugels niet.'
'Nee, natuurlijk niet,' zei Rillus. 'Hou je armen eens wijd,' zei Minkaa. Harvey gehoorzaamde, en ze liet haar handen over zijn armen glijden. Er speelde een glimlach om haar mond. 'Heel goed,' zei ze. 'Heel goed.'
Harvey keek langs zijn lichaam naar beneden. Tot zijn verbazing had hij knoestige vingers gekregen, met scher- pe nagels, en aan zijn armen hingen leerachtige flappen. De wind kreeg er vat op en dreigde hem ter plekke van het dak te blazen.


'Je beseft toch wel dat je een heel gevaarlijk spelletje speelt, hè?' zei Minkaa. Ze deed een stap achteruit om haar werk te bewonderen. 'Of je breekt je nek, of je bezorgt je vriendje Wendell een doodsschrik. Of allebei.'
'Hij valt niet, mens,' zei Rillus. 'Die jongen kan het. Dat zie ik aan zijn gezicht.' Hij keek Harvey loensend aan. 'Het zou me niets verbazen als je in een vorig leven een vampier bent geweest, knul,' zei hij. 'Vampiers hebben geen vorige levens,' zei Harvey enigszins moeizaam met al die enorme tanden in zijn mond. 'Die hebben het eeuwige leven.'
'Dat is waar,' zei Rillus, met zijn vingers knippend. 'Natuurlijk, daar heb je gelijk in!'
'Ik ben klaar,' zei Minkaa. 'Je kunt eropaf, knul.' Ze liepen over de dakrand. Weer een windstoot, en als Rillus hem niet had vastgehouden, was Harvey ongetwijfeld weggeblazen.
'Daar is je vriendje,' fluisterde Rillus, naar de schaduwen beneden hen wijzend.
Tot zijn verbazing merkte Harvey dat hij Wendell duidelijk kon onderscheiden, ook al was het pikdonker tussen de struiken. En hij kon hem ook horen: elke ademtocht, elke harteklop.
'Daar ga je,' fluisterde Rillus, en hij legde zijn hand op Harvey's rug.
'Wat moet ik doen?' vroeg die. 'Moet ik met mijn vleugels slaan?'
'Spring maar gewoon,' zei Rillus. 'De wind doet de rest. De wind, of de zwaartekracht.'
Met die woorden duwde hij Harvey van het dak, de leegte in.