10 De zondeval

De wind liet hem in de steek. Als een dakpan viel hij loodrecht naar beneden, schreeuwend van angst. Wendell draaide zich om, en Harvey zag zijn gezicht vertrekken van doodsangst. Ineens begon er vanuit het niets een krachtige koude wind te waaien, en net toen zijn benen de struiken raakten, voelde hij dat hij werd opgetild, hoger, steeds hoger.
Zijn angstkreet sloeg om in gejubel; zijn doodsschrik in blijdschap. De maan leek hem groter dan hij haar ooit had gezien. Het reusachtige witte gezicht vulde zijn hele blikveld, zoals het gezicht van zijn moeder wanneer ze zich over hem heen boog om hem een nachtkus te geven.
Maar vannacht had hij geen slaap nodig, en ook geen moeder om hem een mooie droom toe te wensen. Dit was beter dan welke droom ook. Hij vlóóg, met de wind onder zijn vleugels, en de wereld beneden hem sidderde voor zijn schaduw.
Zijn ogen zochten Wendell, die hard hollend het veilige Huis probeerde te bereiken.
Daar komt niets van in, dacht Harvey. Met zijn vleugels laverend alsof het lederen zeilen waren, stortte hij zich in duikvlucht op zijn prooi. Een bloedstollende kreet klonk in zijn oren, en even dacht hij dat het de wind was. Maar toen besefte hij dat hij het zelf was, dat deze onmenselijke schreeuw uit zijn eigen keel kwam, en het geluid ging over in gelach, een woest waanzinnig gelach.
'Niet doen... Alsjeblieft... Niet doen!' Wendell holde snikkend voor zijn leven. 'Help! Help!' Harvey besefte dat zijn wraak al compleet was: Wendell wist werkelijk niet waar hij het moest zoeken van angst. Maar het zou zonde zijn om nu al te stoppen. Het ging net zo leuk. Hij genoot van de wind onder zijn vleugels, en van de kille bleke maan in zijn rug. Van zijn scherpe ogen en sterke klauwen. Maar het meest genoot hij van de angst die hij veroorzaakte. Van de uitdrukking op Wendells opgeheven gezicht, en van het panische hijgen dat opwelde uit zijn borst.
De wind droeg hem naar beneden, de struiken in, en zodra hij op de grond stond liet Wendell zich om genade smekend op zijn knieën vallen.
'Maak me niet dood! Alstublieft! Alstublieft! Maak me niet dood!'
Harvey had genoeg gezien en gehoord. Zijn wraak was nu echt compleet. Het werd tijd om een eind aan het spelletje te maken, voordat de lol eraf was. Hij deed zijn mond open om te zeggen dat hij het was, Harvey, maar bij het zien van die rode keel en die gruwelijke bek vol tanden begon Wendell - in de stellige overtuiging dat zijn laatste uur had geslagen - opnieuw te jammeren. Hij gooide het nu echter over een andere boeg.
'Ik ben te vet, dus u vindt me vast niet lekker,' zei hij. 'Maar er is hier nog een jongen...' Harvey gromde.
'Echt waar!' zei Wendell. 'Ik zweer het. Hij heeft meer vlees op zijn botten dan ik.'
'Moet je dat kind nou toch eens horen,' klonk een stem in de bosjes naast Harvey. Hij keek om. Daar stond Rillus. Zijn broodmagere gestalte viel nauwelijks op tussen de kale takken. 'Het kan hem niets schelen of jij wordt opgegeten, Harvey.'
Wendell hoorde het niet. Hij had het veel te druk om zijn vriendje aan te prijzen als lekker hapje. Met zijn blouse omhoog liet hij zijn blubberbuik nog eens extra lillen, om aan te tonen hoe onsmakelijk en weerzinwekkend hij wel was.
'Mij moet u niet hebben...' snikte hij. 'Neem Harvey maar. Neem Harvey!'
'Bijt hem,' zei Rillus. 'Vooruit, drink een beetje van zijn bloed. Waarom niet? Dat vet is niet lekker, maar ziin bloed is warm. Dat smaakt heerlijk.' Al pratend begon hij een dansje op te voeren, ritmisch meestampend met zijn eigen, zelfverzonnen versje. 'Vooruit, zuig hem uit! Tast toe, en hoe!'
Wendell jammerde nog steeds. De tranen stroomden over zijn wangen, en het snot liep uit zijn neus. 'Ik ben niet lekker. Neem Harvey! Waarom gaat u niet op zoek naar Harvey?!'
Hoe harder hij snikte, des te meer raakte Harvey overtuigd van Rillus' gelijk. Wie was die belachelijke Wendell nou eigenlijk helemaal? Hij deed nota bene zijn uiterste best om Harvey als maaltijd aan te bieden. Zo iemand kon je toch geen vriend noemen? Een smakelijk hapje, dat was hij, meer niet. Een beetje vampier zou hem meteen zijn hoofd afbijten. Maar toch... 'Waar wacht je nou nog op?' vroeg Rillus. 'Hebben we al die moeite gedaan om een monster van je te maken...'
'Dat weet ik wel, maar het is toch maar een spelletje?' zei Harvey.
'Een spelletje? Niks daarvan. Het is veel meer. Je moet het zien als het begin van je opleiding.'
Harvey vroeg niet wat hij hiermee bedoelde, en hij wist ook niet zeker of hij het wel wilde weten.
'Als je hem niet gauw te grazen neemt, ben je hem kwijt.'
Dat was waar. Wendells tranen begonnen te drogen, en hij keek zijn belager verward aan.
'Gaat u... Laat u me... gaan?' stamelde hij.
Harvey voelde Rillus' hand in zijn rug.
'Vooruit!' zei Rillus.
Harvey keek naar Wendells betraande gezicht, naar zijn trillende handen. Stel dat de rollen waren omgedraaid, vroeg hij zich af. Zou ik dan zoveel dapperder zijn geweest? Het antwoord was nee, wist hij. 'Nu of nooit,' zei Rillus. 'Dan maar nooit,' zei Harvey. 'Nóóit.' Het woord klonk als een keelachtig gegrom, en Wendell zette het weer op een lopen, schreeuwend zo hard als hij kon. Harvey ging hem niet achterna. 'Je stelt me teleur, knul,' zei Rillus. 'Ik dacht datje moor- denaarsbloed in je had.'
'Blijkbaar niet,' zei Harvey een beetje beschaamd. Hij voelde zich laf, ook al wist hij dat hij juist had gehandeld.
'Wat een verspilling van toverkracht,' klonk een andere stem. Minkaa kwam uit de struiken, met haar armen vol reusachtige paddestoelen. 'Waar heb je die gevonden?' vroeg Rillus. 'Waar ze altijd staan,' antwoordde Minkaa. Ze keek Harvey geringschattend aan. 'Nu wil je je oude lijf zeker terug?'
'Ja, graag.'
'We zouden hem eigenlijk zo moeten laten,' zei Rillus. 'Dan leert hij vanzelf om zich als een vampier te gedragen.'
'Nee,' zei Minkaa. 'Onze krachten zijn niet onbeperkt. Waarom zouden we ze verspillen aan zo'n ellendige nietsnut als hij?'
Ze gebaarde nonchalant in Harvey's richting, en hij voelde de magische kracht uit zijn ledematen stromen, terwijl hij zijn eigen lijf, zijn eigen gezicht weer terugkreeg. Opgelucht als hij was dat de betovering ongedaan was gemaakt, vond hij het tegelijkertijd toch ook wel een beetje jammer. Plotseling was hij weer gewoon een jongen. Niets bijzonders en met beide benen op de grond. Weg magische kracht, weg vleugels. Zodra de betovering was verbroken, keerde Minkaa hem de rug toe, en ze verdween schommelend in de duisternis. Rillus bleef echter nog even hangen om hem zijn mislukking in te peperen.
'Je hebt je kans gemist, jochie,' zei hij. 'Je had een hele grote kunnen worden.'
'Het was gewoon een truc, meer niet,' zei Harvey, zon- der te laten merken dat hij zich op een vreemde manier ineens heel ongelukkig voelde. 'Een Halloween-truc. Het had verder niets te betekenen.'
'Er zijn er die daar anders over denken,' zei Rillus onheilspellend. 'Er zijn er die ervan overtuigd zijn dat alle grote krachten in de wereld in het diepst van hun wezen bloedzuigers en zielerovers zijn. En wij gewone stervelingen moeten deze krachten dienen. Dat geldt voor ons allemaal, niemand uitgezonderd. We moeten ze dienen tot onze dood.'
Tijdens deze merkwaardige toespraak keek hij Harvey doordringend aan. Toen trok hij zich met een vloeiende beweging terug in de schaduw, en het volgende moment was hij verdwenen.
Harvey vond Wendell in de keuken, met een hotdog in zijn ene hand en een koekje in de andere. Hij bracht mevrouw Griffioen verslag uit van wat hij had gezien. Zodra Harvey binnenkwam liet hij zijn eten vallen, en hij schreeuwde het uit van opluchting. 'Je leeft nog, je leeft nog!'
'Natuurlijk leef ik nog,' zei Harvey. 'Wat had je dan gedacht?'
'Er was iets... buiten. Een gruwelijk monster. Het had me bijna opgegeten, en ik dacht dat het jou misschien te pakken had gekregen.'
Harvey keek naar zijn handen en zijn benen.
'Nee hoor, alles zit er nog aan.'
'O, wat ben ik daar blij om,' zei Wendell. 'Zo ontzettend blij. Je bent mijn beste vriend, voor altijd.' Vijf minuten geleden had je me nog het liefst aan een vampier gevoerd , dacht Harvey, maar hij zei niets. Misschien zou hij Wendell ooit over zijn gedaanteverandering kunnen vertellen, en over de verleiding waaraan hij bijna was bezweken, maar daar was dit niet het moment voor. 'Ik heb trek,' zei hij alleen maar, en hij ging naast zijn onbetrouwbare vriend aan tafel zitten, om zijn maag te vullen met iets dat hem beter smaakte dan bloed.