3 Plezier en wormen
Wat moest het geweldig zijn om een huis als dit te kunnen
bouwen, dacht Harvey. Om het diep in de grond te verankeren, om
vloeren te leggen en muren te doen verrijzen. Om te kunnen zeggen:
waar niets was, heb ik een huis gebouwd. Dat leek hem fantastisch.
Het was geen rijk versierd, protserig huis. Zo een met een marmeren
bordes, of geribbelde zuilen. Wel een trots huis, maar dat mocht
best, want het had veel om trots op te zijn. Met zijn vier
verdiepingen bezat het meer ramen dan Harvey in de gauwigheid kon
tellen. Aan de voorkant bevond zich een royale veranda, even royaal
als de treden die naar de voordeur leidden. Het leien dak was
onderverdeeld in diverse kleinere puntdaken, bekroond door
schitterende schoorstenen en bliksemafleiders. Het hoogste punt was
echter geen schoorsteen of bliksemafleider, maar een grote, rijk
bewerkte, smeedijzeren windwijzer. Harvey stond er net naar te
turen, toen de voordeur openging.
'Hoe is het mogelijk, daar hebben we Harvey Swick!' zei een
stem.
Met het witte silhouet van de windwijzer nog op zijn netvlies
richtte hij zijn blik op de voordeur. En daar, op de veranda, stond
een vrouw naast wie Harvey's grootmoeder (de oudste mens die hij
ooit had gezien) een jonge meid zou lijken. Haar gezicht deed
denken aan een verzameling opgerolde spinnewebben, en haar
sprieteri- ge wijduitstaande haar kon ook wel door een spin zijn
geweven. Ze had kleine oogjes, een strak mondje en knoestige
vingers. Maar haar stem had een plezierige klank, en wat ze zei gaf
Harvey echt het gevoel dat hij welkom was.
'Ik was bang dat je je misschien had bedacht.' Naast haar op de
drempel stond een mand met vers geplukte bloemen. 'Dat zou jammer
zijn geweest. Kom binnen!' Ze pakte de mand op. 'Het eten staat al
op tafel. Je zult wel uitgehongerd zijn.'
'Ik kan niet lang blijven,' zei Harvey.
'Dat moet je helemaal zelf weten,' luidde het antwoord.
Trouwens, ik ben mevrouw Griffioen.'
'Ja, Risus had het al over u.'
'Ik hoop niet dat hij je de oren van het hoofd heeft gekletst. Hij
hoort zichzelf zo graag praten. En hij is dol op zijn eigen
spiegelbeeld.'
Harvey was de treden opgeklommen. Bij de geopende voordeur bleef
hij staan. Dit was een beslissend moment, besefte hij, ook al wist
hij niet precies waarom. 'Kom binnen,' zei mevrouw Griffioen, een
spinnehaar uit haar gerimpelde gezicht strijkend. Harvey aarzelde
nog steeds, en misschien zou hij alsnog rechtsomkeert hebben
gemaakt en nooit een voet over de drempel hebben gezet, als hij op
dat moment niet een luide jongensstem had horen roepen: 'Ik heb je!
Ik heb je!' Er volgde uitbundig gelach. 'Wendell!' zei mevrouw
Griffioen. 'Zit je weer achter de katten aan?'
Het gelach werd nog luider, en het klonk zo aanstekelijk dat Harvey
van pure nieuwsgierigheid het huis binnenstapte. Hij wilde wel eens
weten wie daar zoveel plezier had.
Meer dan een glimp van de pretmaker kreeg hij echter niet te zien.
Aan het eind van de hal verscheen een komisch, gebrild gezicht,
maar op hetzelfde moment schoot er een gevlekte kat tussen de benen
van de jongen door, die gillend en lachend de achtervolging
inzette. 'Het is zo'n mal jong,' zei mevrouw Griffioen. 'Maar de
katten zijn stuk voor stuk gek op hem.' Het huis was van binnen nog
prachtiger dan van buiten. Zelfs tijdens de korte wandeling naar de
keuken herkende Harvey het als een ideaal oord voor spelletjes,
achtervolgingen en avonturen. Het was een waar doolhof. Geen twee
deuren waren gelijk. Een schatkamer waar een beruchte piraat zijn
met bloed besmeurde buit had verstopt. Een veilige haven waar
Arabische woestijngeesten hun vliegende tapijten stalden. Een plek
vol verborgen verzegelde kisten, oeroud, van voor de zondvloed,
waarin de eieren van reeds lang uitgestorven dieren wachtten tot de
warme zon hun schalen zou doen openbreken.
'Perfect,' mompelde Harvey bij zichzelf.
Mevrouw Griffioen hoorde het. 'Niets is perfect,' zei ze.
'Waarom niet?'
'Omdat de tijd niet stilstaat,' vervolgde ze met een blik op de
bloemen in haar mand. 'Vroeg of laat krijgen de wormen alles te
pakken.'
Harvey was verbaasd over zoveel somberheid, en hij vroeg zich af
welk groot verdriet ze met zich meedroeg.
'Neem me niet kwalijk,' zei ze, haar somberheid maskerend met een
vluchtige glimlach. 'Je bent hier niet gekomen om naar mijn
klaagzangen te luisteren. Je bent gekomen om plezier te maken, waar
of niet?'
'Ik denk 't wel,' zei Harvey.
'Laat me dan eens iets lekkers voor je klaarmaken.' Harvey ging aan
de keukentafel zitten, en nog geen minuut later had mevrouw
Griffioen wel tien borden voor hem neergezet. Met hamburgers,
hotdogs, gebakken kip en bergen patat; met appeltaart, kersentaart,
chocoladecake, ijs met slagroom; met druiven en mandarijnen. Er was
zelfs een schaal met vruchten waarvan hij niet eens wist hoe ze
heetten.
Hij begon met smaak te eten en zat net aan zijn tweede stuk taart,
toen een sproetig meisje met lange blonde krullen en reusachtige
blauwgroene ogen de keuken binnen kwam slenteren. 'Jij bent zeker
Harvey,' zei ze. 'Ja, hoe weet je dat?'
'Van Wendell.'
'Hoe wist hii het dan?'
Ze haalde haar schouders op. 'Dat had hij gehoord. Trouwens, ik ben
Lulu.'
'Ben je hier net?'
'Nee, ik ben hier al eeuwen. Langer dan Wendell. Maar nog niet zo
lang als mevrouw Griffioen. Zij is hier het langst van allemaal.
Toch?'
'Bijna,' zei mevrouw Griffioen een beetje geheimzinnig. 'Wil je
iets eten, lieverd?'
Lulu schudde haar hoofd. 'Nee, dank u, ik heb niet zo'n trek.'
Ondanks dat ging ze tegenover Harvey zitten. Ze stak haar duim in
de chocoladecake en likte hem af.
'Wie heeft je hier uitgenodigd?' vroeg ze.
'Een zekere Risus.'
'Die met die grijns?'
'Klopt.'
'Hij heeft ook nog een zus en twee broers,' vervolgde ze.
'Ken je ze?'
'Niet allemaal,' moest Lulu toegeven. 'Ze zijn nogal op zichzelf.
Maar vroeg of laat kom je ze vanzelf tegen.'
'Ik... ik denk niet dat ik blijf,' zei Harvey. 'Ik bedoel, mijn
vader en mijn moeder weten helemaal niet dat ik hier ben.'
'Natuurlijk weten ze dat,' antwoordde Lulu. 'Dat hebben ze alleen
niet tegen jou gezegd.' Harvey wist niet goed wat hij hiervan moest
denken, en dat zei hij dan ook. 'Waarom bel je ze niet even?'
stelde Lulu voor. 'Dan kun je het ze zelf vragen.'
'Mag dat dan?'
'Natuurlijk mag dat,' antwoordde mevrouw Griffioen. 'De telefoon
staat in de hal.'
Met een lepel vol ijs liep Harvey naar de telefoon. Hij draaide het
nummer van thuis. Eerst hoorde hij een vreemd gierend geluid, alsof
de wind door de leidingen blies. Toen werd de lijn helder, en hij
hoorde de stem van zijn moeder. 'Met wie spreek ik?'
'Voordat je woedend wordt...' begon hij.
'O, hallo schat,' zei zijn moeder allervriendelijkst. 'Ben je
veilig aangekomen?'
'Aangekomen?'
'Je bent toch in het Luilekkerhuis, hoop ik?'
'Ja, maar...'
'Mooi zo. Ik was al bang dat je de weg was kwijtgeraakt. Heb je het
naar je zin?'
'Wist je dat ik hierheen ging?' vroeg Harvey, met een blik op
Lulu.
Zie je nou wel? zeiden haar lippen geluidloos. 'Natuurlijk wisten
we dat,' vervolgde zijn moeder. 'We hebben meneer Risus zelf
gevraagd om je mee te nemen. Arme schat, je zag er zo somber uit.
Daarom dachten we dat een beetje plezier je wel goed zou doen.'
'Echt waar?' Harvey was verbijsterd. 'We willen dat je het naar je
zin hebt. Blijf zo lang als je wilt.'
'Maar hoe moet dat dan met school?' vroeg Harvey.
'Een paar daagjes vrij heb je wel verdiend. Maak je maar geen
zorgen. Geniet ervan.'
'Dat zal ik doen, mam.'
'Dag, schat.'
'Dag.'
Verbaasd zijn hoofd schuddend liep Harvey terug naar de keuken.
'Je had gelijk,' zei hij tegen Lulu. 'Ze hadden het zelf
geregeld.'
'Nou, dan hoef je je ook niet meer schuldig te voelen,' zei Lulu.
'Ik zie je straks nog wel.' Met die woorden slenterde ze de keuken
weer uit. 'Als je klaar bent met eten, zal ik je je kamer laten
zien,' zei mevrouw Griffioen.
'Graag.'
Even later ging ze Harvey voor, naar boven. Op de overloop
halverwege de trap lag op de zonovergoten vensterbank een kat met
een vacht als een stralende zomerhemel.
'Dat is Blauw-Kat,' zei mevrouw Griffioen. 'Havermauw- Kat heb je
ook al gezien. Daar was Wendell mee aan 't spelen. En waar
Wat-Krijgen-We-Nou-Kat uithangt, weet ik niet. Maar die weet je wel
te vinden. Hij is dol op nieuwe gasten.'
'Komen hier veel mensen?'
'Alleen kinderen. Heel bijzondere kinderen zoals jij en Lulu en
Wendell. Meneer Lupo ontvangt niet zomaar iedereen.'
'Wie is meneer Lupo?'
'Dat is de man die het Luilekkerhuis heeft gebouwd,' antwoordde
mevrouw Griffioen. 'Krijg ik hem ook nog te zien?'
Mevrouw Griffioen leek een beetje in verlegenheid gebracht door die
vraag. 'Misschien.' Ze wendde haar ogen af. 'Maar hij is erg op
zichzelf.'
Ze waren op de eerste verdieping aangekomen. Mevrouw Griffioen ging
Harvey voor langs een rij geschilderde portretten naar een kamer
aan de achterkant van het Huis, met uitzicht op een boomgaard. Een
warm briesje bracht de geur van rijpe appels met zich mee. 'Je ziet
er moe uit, lieverd,' zei mevrouw Griffioen. 'Misschien moet je
even gaan liggen.' Harvey vond het afschuwelijk om 's middags naar
bed te moeten. Dat deed hem denken aan die keren dat hij griep had,
of de mazelen. Maar het kussen leek verleidelijk koel en zacht, en
toen mevrouw Griffioen hem alleen had gelaten, besloot hij om toch
maar even te gaan liggen. Een paar minuutjes maar. Blijkbaar was
hij toch vermoeider dan hij had gedacht. Of misschien kwam het door
de vredige rust in het Huis dat hij indommelde. Hoe dan ook, hij
had zijn hoofd nog niet op het kussen gelegd, of zijn ogen vielen
dicht, en ze gingen pas de volgende morgen weer open.