4 Een sterfgeval tussen lente en zomer
Bij het eerste ochtendgloren werd hij wakker omdat de zon hem
recht in zijn gezicht scheen. Hij schoot overeind. Hè, wat was dit
voor bed? Het kwam hem helemaal niet bekend voor. Net zo min als de
kamer waarin hij lag. Waar was hij? Het duurde even voordat hij
zich de gebeurtenissen van de vorige dag herinnerde, en toen drong
het tot hem door dat hij van de late middag tot de vroege ochtend
aan één ruk had geslapen. De rust had hem goedgedaan. Bruisend van
energie en met een kreet van blijdschap sprong hij uit bed om zich
aan te kleden.
Het Huis leek gastvrijer dan ooit. Mevrouw Griffioen had kwistig
met bloemen gestrooid. Overal ontdekte Harvey fleurige boeketten.
Op alle tafels, in de vensterbanken, echt overal. De voordeur stond
open, dus Harvey liet zich van de glimmend gepoetste trapleuning
glijden en stormde de veranda op, vol verlangen om de dag te
beginnen.
Buiten wachtte hem een verrassing. De bomen, die de vorige middag
nog dik in het blad hadden gezeten, hadden hun bladerkroon
afgelegd. Takken en twijgen pronkten met prille knoppen, als in het
begin van de lente. 'De lente brengt rente,' zei Wendell die om de
hoek van het huis kwam aanslenteren. 'Wat betekent dat?' vroeg
Harvey. 'O, dat zei mijn vader altijd. De lente brengt
rente. Hij is bankier, m'n vader. Wendell Hamilton n. En ik, ik
ben...'
'Wendell Hamilton iii .'
'Hoe weet je dat?'
'Een gokje. Ik ben Harvey.'
'Ja, dat weet ik. Hou je van boomhutten?'
'Ik heb er nooit een gehad.'
Wendell wees naar de hoogste boom in de tuin. Tussen de takken
bevond zich een platform, met daarop een hut in aanbouw.
'Ik ben er al weken mee bezig,' zei Wendell. 'Maar alleen kom ik
niet verder. Wil je me helpen?'
'Natuurlijk. Maar ik moet eerst iets eten.'
'Ga maar. Ik wacht wel.'
Harvey liep weer naar binnen. In de keuken was mevrouw Griffioen
bezig met een ontbijt een koning waardig. Ze had wat melk op de
grond gemorst, waar een kat met een staart in de vorm van een
vraagteken zich over ontfermde.
'Wat-Krijgen-We-Nou-Kat?' veronderstelde hij. 'Ja, dat heb je goed
gezien,' zei mevrouw Griffioen vertederd. 'Het is een echte
deugniet.' Wat-Krijgen-We-Nou-Kat keek op, alsof hij wist dat er
over hem werd gesproken. Toen sprong hij op tafel, op zoek naar
iets van zijn gading tussen de schalen met pannekoeken en
wafels.
'Mag hij zomaar alles doen wat hij leuk vindt?' Harvey keek toe
terwijl de kat overal aan snuffelde. 'Ik bedoel, is er niemand die
op hem let?'
'Ach, we hebben toch allemaal wel iemand die op ons let?' zei
mevrouw Griffioen. 'Of we dat nu leuk vinden of niet. Ik zou
zeggen, tast toe. Je gaat een verrukkelijke tijd tegemoet.'
Dat liet Harvey zich geen twee keer zeggen, en hij liet zich zijn
tweede maal in het Luilekkerhuis bijna nog beter smaken dan het
eerste. Toen rende hij naar buiten, klaar voor de nieuwe dag.
En wat voor een dag!
Een lauwe wind droeg de groene geur van groei en bloei met zich
mee. Aan de volmaakt blauwe hemel maakten vogels hun capriolen.
Harvey slenterde door het gras, met zijn handen in zijn zakken. Als
een vorst zijn rijk inspecteerde Harvey de tuin. In de buurt van de
bomen aangeland riep hij: 'Hé, Wendell, mag ik boven komen?'
Als je geen last hebt van hoogtevrees,' riep Wendell uitdagend.
De trap kraakte onder zijn gewicht, maar hij bereikte het platform
zonder ook maar één tree over te slaan.
Wendell was diep onder de indruk.
'Niet slecht voor een nieuweling,' zei hij. 6We hadden hier laatst
twee kinderen die nog niet eens halverwege durfden.'
'Waar zijn ze gebleven?'
Weer naar huis, denk ik. Er komen hier voortdurend nieuwe kinderen,
en na verloop van tijd zijn ze weer verdwenen.'
Harvey gluurde door de takken en zag dat de knoppen op barsten
stonden.
'Je ziet niet veel, hè?' vroeg hij. 'Van de stad, bedoel ik.'
'Wat kan het je schelen?' vroeg Wendell. 'Het is er toch
rotweer.'
'Maar hier schijnt de zon,' zei Harvey, neerkijkend op de muur van
mistige stenen die de grens vormde tussen de tuin rond het Huis en
de wereld daarbuiten. 'Ik begrijp niet hoe dat kan.'
Wendells antwoord bleef hetzelfde. 'Wat kan het je schelen? Mij in
elk geval niks. Gaan we nou nog bouwen of hoe zit dat?'
De daaropvolgende twee uur werkten ze aan de boomhut. Een stapel
hout aan de zijkant van de boomgaard leverde een rijke oogst aan
planken op, en ze sleepten af en aan, trap op, trap af met de meest
geschikte stukken voor hun bouwwerk. Tegen de middag zat er niet
alleen een dak op, maar bovendien waren ze inmiddels dikke
vrienden. Harvey moest lachen om Wendells grappen (niet het soort
dat je onder de kerstboom vertelde), en om het voortdurend
terugkerende Wat kan het je schelen?. Wendell was gewoon blij met
Harvey's gezelschap. 'Je bent de eerste met wie je echt lol kan
hebben,' zei hij.
'En Lulu dan?'
'Lulu?'
'Ja, kun je met haar geen lol hebben?'
'Ach, toen ze er net was, was ze wel leuk,' moest Wendell toegeven.
'Ik bedoel, ze is hier al maanden, dus zij heeft me hier wegwijs
gemaakt. Maar de laatste paar dagen begint ze echt raar te doen.
Soms lijkt het wel alsof ze slaapwandelt. Dan loopt ze er zo wazig
bij.'
'Dat klinkt alsof ze bezig is gek te worden,' zei Harvey. 'Dan
veranderen je hersens in een soort dikke brij.'
'Hoe weet jij dat nou? Heb je d'r verstand van?' vroeg Wendell.
Zijn gezicht lichtte op in kwaadaardig plezier. 'Jazeker,' loog
Harvey. 'Mijn vader is chirurg.' Wendell was diep onder de indruk
en luisterde met open mond naar Harvey's operatieverhalen. Wat hij
niet allemaal had gezien: schedels die werden opengezaagd, armen en
benen die moesten worden geamputeerd, voeten die op de plek van een
afgerukte hand werden aangenaaid, en als klapstuk een man met op
zijn achterste een steenpuist die veranderde in een hoofd dat echt
kon praten.
'Is dat echt waar? Zweer je het?' vroeg Wendell. 'Ik zweer
het.'
'Te gek, hé.'
Van al dat gepraat kregen ze verschrikkelijke trek, en op Wendells
voorstel klommen ze naar beneden en slenterden ze naar de keuken om
te eten. 'Wat wou je vanmiddag gaan doen?' vroeg Wendell, terwijl
ze aan tafel gingen zitten. 'Het wordt behoorlijk heet. Dat is het
's middags altijd.'
'Kunnen we dan niet ergens gaan zwemmen?' Wendell fronste zijn
wenkbrauwen. 'Tja, eh...' Het klonk nogal weifelend. 'Aan de andere
kant van het Huis ligt een meertje, maar ik denk niet dat je daarin
wil zwemmen.'
'Waarom niet?'
'Het is heel diep. Je kunt de bodem niet eens zien.'
'Zit er vis?'
'Nou en of.'
'Misschien kunnen we dan gaan vissen. Mevrouw Griffioen wil ze vast
wel voor ons bakken.' Mevrouw Griffioen stond bij het fornuis een
bord vol te scheppen met gefrituurde uieringen. Maar toen ze hoorde
wat Harvey voorstelde, liet ze met een gilletje het bord uit haar
handen vallen. Ze draaide zich naar hen om. Haar gezicht zag
asgrauw. 'Doe dat nou maar niet,' zei ze. 'Waarom niet? Ik dacht
dat alles mocht hier?'
'Ja, dat is ook zo, maar ik zou niet willen dat je ziek werd. Die
vis is eh... giftig.'
'O. Nou dan eten we ze niet.'
'Kijk toch eens wat een rommel,' zei mevrouw Griffioen. Om niet te
laten merken hoezeer ze van streek was, begon ze zenuwachtig op te
ruimen. 'Ik moet een schoon schort hebben.'
Haastig liep ze de keuken uit, Harvey en Wendell verbijsterd
achterlatend.
'Nou moet ik die vis zéker zien,' zei Harvey. De altijd
nieuwsgierige Wat-Krijgen-We-Nou-Kat sprong op het fornuis, en
voordat de jongens hem konden tegenhouden zette hij zijn voorpoten
op de rand van een van de pannen. 'Hé, kom daar eens af,' riep
Harvey. De kat trok zich er niets van aan. Hij hees zich met vier
poten op de rand van de pan en snuffelde, heftig met zijn staart
zwaaiend, aan de inhoud. Een ogenblik later voltrok zich de ramp.
Zijn staart kwam te dicht bij de brander en vatte vlam.
Wat-Krijgen-We-Nou-Kat begon klaaglijk te miauwen en gooide de pan
om. Een golf kokend water spoelde hem van het fornuis, en het beest
belandde als een hoopje dampend kattevel op de keukenvloer.
Verdronken of verbrand, dat was niet duidelijk.
Het resultaat was echter hetzelfde: Wat-Krijgen-We- Nou-Kat was
dood.
Gealarmeerd door het lawaai kwam mevrouw Griffioen aanhollen.
'Ik denk dat ik maar buiten ga eten,' zei Wendell toen de oude
kokkin in de deuropening verscheen. Hij griste een paar hotdogs van
tafel en was verdwenen. 'Grote genade!' riep mevrouw Griffioen bij
het zien van de dode kat. 'O, o... dom beest.'
'Het was een ongeluk,' zei Harvey vol afschuw over het gebeurde.
'Hij zat op het fornuis...'
'Dom beest. Dom beest,' was alles wat mevrouw Griffioen kon
uitbrengen. Ze liet zich op haar knieën vallen en keek naar het
droevige verschroeide hoopje kat. 'Voor jou geen vragen meer,'
mompelde ze tenslotte. Harvey's ogen begonnen te prikken toen hij
zag hoe verdrietig ze was, maar hij zou het afschuwelijk vinden als
ze hem zag huilen. Uit alle macht tegen zijn tranen vechtend zei
hij zo stoer mogelijk: 'Zal ik u helpen om hem te begraven?'
Mevrouw Griffioen keek om. 'Dat is erg lief van je,' zei ze zacht.
'Maar dat hoeft niet. Ga jij maar buiten spelen.'
'Ik wil niet dat u het helemaal alleen moet doen,' zei Harvey.
'Ach, kind toch,' zei mevrouw Griffioen. 'De tranen lopen over je
wangen.'
Harvey veegde ze blozend weg met de rug van zijn hand.
'Schaam je maar niet,' zei mevrouw Griffioen. 'Het is heerlijk om
te kunnen huilen. Ik wou dat ik af en toe nog eens een traantje kon
laten.'
'Toch bent u verdrietig,' zei Harvey. 'Dat zie ik aan uw
gezicht.'
'Verdrietig is niet het goede woord,' antwoordde mevrouw Griffioen.
'En ik ben bang dat ik ook nooit vertroosting zal vinden.'
'Wat is dat, vertroosting?' vroeg Harvey. 'Dat betekent dat je je
minder verdrietig voelt,' zei mevrouw Griffioen, terwijl ze
overeind kwam. 'Vertroosting verzacht de pijn in je hart.'
'Maar bij u wil dat niet zo lukken?'
'Nee.' Ze legde haar hand even langs Harvey's wang. 'Of het zou
moeten zijn door die tranen van jou. Daar put ik wel wat troost
uit.' Zuchtend volgden haar vingers de vochtige sporen over zijn
wang. 'Het is lief dat je huilt. Je bent een goed kind. Ga nu maar
lekker buiten spelen. De zon schijnt, en daar moet je van genieten,
want dat blijft niet zo.'
'O nee? Weet u dat zeker?'
'Ja, dat weet ik zeker.'
'Nou, dan zie ik u straks wel weer.' Harvey liep naar buiten, de
middagzon tegemoet.