DOSSIER: Rode Woensdag
TAPE NUMBER: AP 85-029/5
ONDERWERP: Britannia rules the Waves
VERSLAGGEVER: Jim Daniëls
BETROKKENE: Ramadam
We reden naar het huis van Roland om Ramadam op te halen. Door de belofte van luitenant-kolonel Traimodest werd me een enorme last van de schouders genomen. Nu het gevaar van een bomaanslag en van een vergiftigingsramp à la het Sevesodrama geweken was, leek me de dreiging die uitging van de Britse hooligans bijna een onschuldig volksvermaak. Zelfs al zouden de extremisten van het NPM dan nog wat voetzoekers tussen de menigte werpen. De vijfhonderd zestig politiemannen en vierhonderd rijkswachters moesten toch in staat zijn iedere rel in de kiem te smoren?
Of was deze berusting abnormaal en beïnvloed door de dagelijkse portie geweld op televisie? Wie stoorde zich daar nog aan. ‘Voetbal is oorlog’ was immers de slogan van Rinus Michels, de vermaarde Nederlandse voetbaltrainer. Elftallen op het terrein waren tankeenheden in een bewegingsveldslag. In de staantribunes vocht de infanterie een loopgravenoorlog. En het NPM speelde de rol van commando's die sluipmoorden achter de linies verrichten.
Om één uur stopten we voor Rolands huis. Vrydaghs en Handige Henry bleven in de auto. De voordeur was dicht. Met mijn elektronische loper vormde dat geen probleem. Ik beklom de trappen, me afvragend of ik Ramadam boven zou vinden. Als Roland intussen was teruggekomen, zouden die twee stellig hun biezen hebben gepakt.
Ik deed voorzichtig de deur van de woonkamer open. Voor de tweede keer schrok ik me in dat huis een beroerte door het onheilspellende geblaas van de kater. De luiken waren dicht en het was aardedonker in de kamer. Haastig knipte ik het licht aan. Tot mijn opluchting zag ik André Ramadam in een leunstoel zitten. De kater zat op zijn schoot en keek me met zijn duivelsogen vals aan.
‘Wat zit je hier in het donker?’ vroeg ik.
Het was eigenlijk een onverstandige vraag. Hij zat ongetwijfeld op zijn vriend te wachten. Aan zijn vermoeide ogen te zien, was hij er de hele nacht voor opgebleven. Hij bleef nors zwijgen en streelde de kater. Die krolde behaaglijk zonder zijn argwanende blik van me af te wenden.
‘Kom,’ zei ik, ‘het is tijd. We gaan naar de Heizel.’
Hij bewoog niet. ‘Nee,’ zei hij gewoonweg, ‘ik wacht hier tot hij thuiskomt.’
Ik dwong me tot kalmte. ‘Je gaat mee om Kolahendl en de Italianen te identificeren. Dat is wat je vriend Roland van je zou verwachten. Na de wedstrijd kun je hier terugkomen en voor mijn part de rest van je dagen op hem wachten.’
Hij keek me strak aan. ‘Als je me bedondert…’ Hij zweeg. Opeens duwde hij de kater van zich af.
‘Laten we gaan’, zei hij bits.