DOSSIER: Rode Woensdag
TAPE NUMBER: AP 85-023/3
ONDERWERP: Vous pouvez disposer
VERSLAGGEVER: Jim Daniëls
BETROKKENE: Traimodest
‘Het spijt me, meneer Daniëls’, imiteerde ik de kabinetschef van minister Geenzerk. Woedend smeet ik de hoorn op de haak: ‘Die verdomde bureaucraten!’
‘Geen succes?’ vroeg Samantha.
Ik zuchtte. ‘Op medewerking van een politicus of ambtenaar hoeven we niet te rekenen. Dat zijn allemaal schijtlaarzen.’
‘Wat doen we dan?’
‘Per telefoon bereiken we niets. We gaan naar Brussel. Zo nodig moeten we zelf voor een oplossing zorgen.’
‘Wanneer vertrekken we?’ vroeg Vrydaghs.
‘Morgenvroeg. Ik wil om acht uur in de gebouwen van APESA zijn’, antwoordde ik. ‘Dan organiseren we allereerst de surveillance van Rolands woning. Laten we nu maar onder de wol gaan.’
Van slapen kwam niet veel. Plannen om Ramadam uit te schakelen voordat hij het stadion binnen zou raken – het ene al onuitvoerbaarder dan het andere – spookten de hele tijd door mijn hoofd. Om twee uur gooide ik de lakens van me af en ging bij het raam staan. Ik stond naakt met mijn voorhoofd tegen het glas geleund, zonder iets te zien van het panorama, toen ik achter mij de deur hoorde opengaan. Ik keek om.
Samantha stond in de deuropening. Ik zag haar ogen glanzen alsof ze pas had gehuild.
‘Wat is er?’ vroeg ik.
‘Niets. Ik hoorde je opstaan.’
Ze kwam dicht naast me staan. Ze droeg slechts een dun nachtgewaad en ik voelde de warmte van haar lichaam uitstralen tot op mijn huid. Ik had alle moeite om haar niet tegen me aan te trekken.
‘Ik had je er niet in mogen betrekken’, zei ze met een benepen stemmetje. ‘Die Ramadam is een gevaarlijke kerel.’
Ik legde mijn hand op haar schouder in wat een troostend gebaar moest voorstellen. ‘Met Vrydaghs en Handige Henry naast ons hoeven we ons niet al te veel zorgen te maken.’
Ze vlijde zich tegen me aan. Ik bleef onbeweeglijk staan, uit angst haar af te schrikken.
‘Ik kan zo weinig doen om je te helpen’, zei ze.
Ik had moeite met mijn ademhaling. ‘Dat hoeft niet. Je aanwezigheid volstaat.’
Opeens drukte ze haar lippen op de mijne. Haar handen woelden over mijn lichaam. Ik nam haar op en droeg haar naar de sofa.
‘Naar de slaapkamer, gekkerd’, fluisterde ze tussen twee zoenen. Ze lachte en huilde tegelijk. Toen ik haar op het bed neerlegde en opnieuw zoende, beet ze in mijn lippen en tussen de smaak van bloed proefde ik het zout van haar tranen. Onze lichamen werden met een gloeiende draad aaneengeweven en weggeslingerd op de golven van een wilde zee.
Toen we samen de top van de hoogste golf bereikten en ik voelde hoe mijn zaad een triomfantelijke uittocht ging beginnen, schoot de krankzinnige gedachte door me heen dat dit weer een natte droom was.
Ik hoorde de telefoon overgaan en loerde met één oog naar de wekker. Het was kwart over vijf. Toen strekte Samantha haar arm over me heen om op te nemen en ik rook de pittige geur van haar oksel.
Dit was echt. Godzijdank.
Ik koesterde me in een zalige geilheid en luisterde naar Samantha's stem.
Ze legde de hoorn neer: ‘Dat was Els, van de communicatiekamer.’
Ik rolde op mijn zij en streelde haar heup: ‘Veel te vroeg voor dienstzaken.’
Ze streek het haar van mijn voorhoofd: ‘Ze belde zo vroeg, omdat ze wist dat we van plan waren naar Brussel te vertrekken.’
Ik drukte mijn lippen tegen haar gladde buik. ‘Els interesseert me niet. Ik heb nu andere dingen aan mijn hoofd.’
Ze liet zich onderuitzakken en haar armen sloten zich om me heen. ‘Je hebt gelijk. We hebben nog heel wat achterstand in te lopen.’
Toen het voorbij was, had ik moeite tot de werkelijkheid terug te keren: ‘Wat was dat met Els?’ vroeg ik loom.
Ze ging rechtop zitten: ‘Er is gisteren een bericht binnengekomen van de P&S-sectie in Londen. Ze waarschuwen ons dat er verscheidene leden van NPM tussen de Britse supporters meereizen naar het Heizelstadion.’
‘Ik wist het al van Christina. Extremisten van de NPM of hooligans, wat is het verschil?’
‘Het verschil is als een bom met of een zonder ontstekingsmechanisme.’
‘Jaaa’, gaapte ik.
‘Er was nog een nieuwtje’, zei ze. ‘Naar het schijnt zou op de receptie van de Tsjechische ambassade ook Georges Boxteeth onder de gasten geweest zijn.’
‘Wie is Boxteeth?’ vroeg ik onverschillig.
‘De voorzitter van het NPM’, zei ze.
Ik zat op slag rechtop naast haar. ‘Hé’, zei ik. ‘Als Wellhuner, Kolahendl en Boxteeth samen van Tsjechische drankjes proeven kan dat geen toeval meer zijn.’
Een wachtmeester van politie zat als een waakhond voor de balustrade en typte met twee vingers een of ander rapport op een schrijfmachine die in een museum voor industriële archeologie een ereplaats zou krijgen. Af en toe raakte hij per ongeluk een verkeerde toets en dan verplaatste de wagen zich met een schok met gerinkel van een belletje naar het eind van de vrijloop. Achter de balustrade was een gecapitonneerde deur met daarop in keurige gouden letters:
Ville de Bruxelles – Stad Brussel
Police – Politie
Commissaire Principal – Hoofdcommissaris
Boven de deur bevond zich een bakje met in rode lichtgevende letters het woord ‘attendez’. Toen na een eeuwigheid de rode letters doofden, verscheen in groene letters de boodschap ‘entrez’. De wachtmeester schraapte zijn keel en zei met een onvervalst Vlaams accent: ‘Vous pouvez entrer!’
Gérard Van de Ven, de hoofdcommissaris van politie, was een corpulente man van in de vijftig met een goedaardig uiterlijk: ‘Take a seat, mister Daniëls’, zei hij en wees op een bezoekersstoel.
‘U mag Nederlands spreken, commissaris. Ik ben een rasechte Brusselse Vlaming’, zei ik.
‘Wat u wilt, maar geef toe dat Daniëls een misleidende naam is’, antwoordde hij in roestig Nederlands. ‘Hoever staat u met uw onderzoek?’
‘Gisteren verscheen het verhaal over Ramadam in de kranten. Daarmee hoop ik hem uit zijn hol te lokken.’
‘Heeft u politiehulp nodig, denkt u?’
‘Niet als we uw toestemming hebben agenten van APESA op Brussels grondgebied te laten opereren. We willen de surveillance van de woning van zijn vriend Roland onopvallend houden.’
‘Gaat uw gang. Nog iets?’
‘Ja. Misschien kunt u me helpen minister Geenzerk of burgemeester Lesoif te spreken te krijgen?’
De hoofdcommissaris schudde zijn hoofd: ‘Niet in dit stadium. U hebt nog te weinig concrete gegevens om hen lastig te vallen.’
‘Heeft de bewaking op de persbond enig resultaat opgeleverd?’
‘Nee. Ramadam heeft zich niet getoond. Maar hij is niet de enige. In totaal werden achttien toegangskaarten niet afgehaald.’
‘Daar moet dan toch de kaart van Ramadam tussen zitten. Kunnen we op die manier niet terugvinden welke naam hij op zijn perskaart heeft ingevuld?’
‘Nee. Het zijn kaarten met alleen maar een nummer. Pas als ze op vertoon van de perskaart worden afgehaald weten we door wie.’
Ik knikte bedenkelijk. ‘In dat geval blijft er niets over dan de politiebewaking bij de toegangen op te drijven. Al wie naar binnen wilt zal gefouilleerd moeten worden.’
Van de Ven schudde het hoofd: ‘Dat is haast onmogelijk.’
‘Waarom niet?’
‘Omdat ik niet over de nodige manschappen beschik.’
‘Hoezo? Een stad als Brussel zal toch wel…’
‘Hoor eens, Brussel beschikt over een politiekorps van zeventienhonderd manschappen. Daarvan is een derde permanent onbeschikbaar wegens de dienstregeling. De helft van wat overblijft, dat zijn dus vijfhonderd zestig manschappen, worden op de been gebracht voor die ene wedstrijd. Me dunkt dat dat als inspanning kan tellen.’
‘Tja. Hoeveel mensen bewaken de tribune?’
‘Binnen het stadion heb ik honderd en acht agenten voorzien voor de ordehandhaving van de helft van het stadion. Ze staan bij de sintelbaan, de tribune 1 en de blokken M, N en O. Verder heb ik gerekend met tweehonderd en negen manschappen buiten rond het stadion. De rest van de effectieven regelt het verkeer naar het stadion, haalt de dronken herrieschoppers uit de cafés en begeleidt de autobussen met supporters.’
‘De helft van het stadion, zegt u. Wie bewaakt de andere helft?’
‘De rijkswacht. Die zullen daar vierhonderd manschappen voor inzetten.’
‘Kan de rijkswacht dan niet meer volk leveren voor het aftasten en de identiteitscontrole?’
‘Dat moet je hen zelf vragen. Hun bevelhebber is luitenant-kolonel Traimodest. Het volstaat dat ik de vraag stel om een njet als antwoord te krijgen.’
‘U zult even geduld moeten hebben’, zei de opperwachtmeester. ‘De kolonel mag nu niet worden gestoord.’
Hij ging achter het gestroomlijnde toetsenbord van zijn tekstverwerker zitten en vervolgde zijn typewerk. Zijn rendement was in ieder geval vijftig procent hoger dan dat van zijn ambtgenoot bij de politie, want hij tikte met drie vingers in plaats van met twee. Voor de deur die naar het heiligdom van de bevelhebber leidde, stond een rijkswachter in keurige ruststand, met een machinepistool op de borst.
‘Faites-le entrer!’ blafte een stem door een luidspreker.
De opperwachtmeester sprong overeind en gaf me een teken dat ik hem moest volgen. Hij opende de deur: ‘Majoor Jim Daniëls van APESA, om u te dienen, mon colonel’, zei hij plechtig.
Ik bleef staan in de deuropening, meer onder de indruk dan ik wilde toegeven. In het midden van het vertrek stond een bureau-ministre. Aan de muur achter het bureau hing een groot ingelijst schilderij van het koningspaar, geflankeerd door een Belgische vlag en een regimentsvlag. Aan de rechtermuur hingen levensgrote foto's waarop de luitenant-kolonel door 's lands hoogwaardigheidsbekleders gedecoreerd werd. Zo te zien was het onbetwistbaar dat hij meer gedaan had voor Volk en Vaderland dan al zijn rijkswachters samen.
Kolonel Traimodest was een lange man met felle, staalblauwe ogen. Hij keek dwars door me heen.
‘Majoor Daniëls,’ zei hij, ‘ik heb weinig tijd. Wat wilt u?’
Ik overhandigde hem een aanbevelingsbrief van APESA en een bondig verslag van de feiten dat was opgesteld door Samantha in haar hoedanigheid van adjunct-directeur van P&S.
Hij wierp een vluchtige blik op de documenten en legde ze naast zich neer.
‘Overbodige lectuur. Volgens P&S ongemotiveerde geruchten.’
‘Maar kolonel…’
Hij liet me niet uitspreken. ‘P&S heeft zo-even hun standpunt nog bevestigd via de telex. Monsieur Wellhuner neemt de volle verantwoordelijkheid voor de veiligheid van de ministers op zich.’
Ik ergerde me aan zijn arrogante toon. ‘Het gaat nu om veel meer, kolonel’, zei ik en vertelde hem over het NPM.
Hij haalde de schouders op. ‘Ik zie niet in wat daar zo bijzonder aan is. Tussen hooligans lopen er altijd wel een paar agents-provocateurs. Wat wilt u dat ik doe?’
‘U zou meer manschappen kunnen inzetten.’
De stem van kolonel Traimodest kreeg een scherpe toon: ‘Luister, majoor. Mijn districtscommandant heeft het plan de campagne tot in de puntjes uitgewerkt. Administratie, logistiek, communicatie! Komt u me nu vertellen hoe ik mijn legerkorps moet runnen?’
‘Nee, kolonel. Ik kom u vragen…’ Verdomme. De man straalde zoveel zelfverzekerdheid uit dat ik aan mezelf ging twijfelen.
Hij zag mijn verwarring. ‘We hebben allemaal onze problemen’, zei hij iets minder uit de hoogte. Hij stond op en ijsbeerde door zijn kantoor. Nadenkend bleef hij voor een van de portretten staan.
‘Enig idee hoeveel verschillende taken mijn korps moet uitvoeren? Hulpacties. Misdaadbestrijding. Verdovende middelen. Wegpolitie. Oproer. Helikopterdienst. Noem maar op. Beschermen en dienen. Loopt er iets mis, dan zijn we de klos.’ Hij keerde zich naar mij: ‘Altijd te weinig geld om de dingen behoorlijk te doen.’
Hij wees op een portofoon die op zijn bureau lag. ‘Kijk’, zei hij. ‘Ik heb zelfs moeite om ruimte in ons budget te vinden om die verouderde modellen te vervangen.’
Ik keek naar de portofoon en een rilling liep over mijn rug. Het toestel zag eruit als een relikwie van de Eerste Wereldoorlog. ‘Ik hoop dat uw plan de campagne zo goed in elkaar steekt dat niemand die dingen nodig heeft, kolonel’, zei ik.
Hij schoof mijn papieren naar me toe. Zijn harde ogen keken opnieuw dwars door me heen. ‘Vous pouvez disposer, major Daniëls’, zei hij kortaf.