DOSSIER: Rode Woensdag

TAPE NUMBER: AP 85-021

ONDERWERP: Diogenes

VERSLAGGEVER: Jim Daniëls

BETROKKENE: Monsieur Didé

Voor een keer werd ik normaal wakker. Voorzover dat met de elektronische zoemtoon van mijn wekker mogelijk is. Ik hoorde Samantha in de badkamer bezig en zag in gedachten haar zijdeachtige huid glanzen onder de douche. Mijn lichamelijke reactie liet niet op zich wachten. Ik gooide de lakens van me af en stapte uit bed. Dit kon zo niet verder gaan. Ik nam me voor haar voorgoed uit mijn seksuele gevoelswereld te verbannen. Voortaan zou ik nog uitsluitend als vriend en als medewerker met haar omgaan.

Toen kwam ze als een wervelwind uit de badkamer, de ochtendjas losjes dichtgebonden en het haar met een lint bijeengehouden. ‘Morgen, Jim’, zei ze en kuste me in het voorbijgaan vluchtig op de lippen. Mijn goede voornemens waren daar niet tegen bestand.

‘Ik zou je zo kunnen verkrachten’, mompelde ik.

‘Zou dat nodig zijn, denk je?’ riep ze lachend vanuit haar slaapkamer.

Ik haastte me onder de douche en draaide de koudwaterkraan ver open. De schok van het koude water zorgde ervoor dat alles in een oogwenk tot normale proporties terugkeerde. Na deze zelfkastijding bracht ik het water naar een meer menselijke temperatuur en kweelde een aria uit Paljas die glazen zou doen springen.

Bij het ontbijt vertelde ik haar dat ik niet mee naar P&S ging want dat ik nog een paar telefoontjes te verrichten had.

‘Begin dan maar met verslag uit te brengen bij generaal McMoorer’, zei ze.

‘Waarover?’

‘Over Wellhuner. Het verdwenen dossier. De vervalste telex. Een privé-militie. Om van de aanslag met de truck maar te zwijgen.’

‘Dat was ik van plan. Maar je weet dat de generaal officieel niet kan optreden. Dat is jouw taak. Zodra we over harde bewijzen beschikken moet je de hulp van een Europees Commissielid inroepen.’

‘Intussen loop ik iedere dag gevaar. Zelfs bij P&S…’

Ik liet haar niet uitspreken: ‘…zal je niets overkomen, Samantha. Vanaf nu wijkt Handige Henry geen duimbreed van je zijde.’

Zodra ze weg was, ging ik naar Vrydaghs' flat en belde Christina op. Omdat het nog vroeg in de morgen was, wou ik haar niet plagen.

‘We weten nog te weinig over Wellhuner’, klaagde ik. ‘Ik wil alles over hem weten. Zelfs of hij als baby aan de borst of aan de fles heeft gezogen.’

‘De informatie begint druppelsgewijs binnen te komen’, zei ze onverstoorbaar. ‘Hij is een Tsjech van geboorte en studeerde muziek in Praag en in Wenen. Op negentienjarige leeftijd was hij een van de deelnemers van de Koningin Elisabethwedstrijd.’

‘Wat vertel je me nu’, zei ik verbaasd. ‘Wellhuner violist?’

‘Geen viool,’ zei juffrouw Duchateau, ‘maar piano. En een virtuoos. Hij was trouwens een van de twaalf laureaten voor de finale. Die twaalf finalisten zijn gewoonlijk een week te gast in de muziekkapel van Argenteuil. Daar kunnen ze in afzondering het voorgeschreven muziekstuk instuderen. De vierde dag haakte Wellhuner af en verdween.’

Ik begreep er niets van: ‘Een verdwenen muzikant? Hoe werd die ooit directeur bij P&S?’

‘Hij vroeg politiek asiel in Nederland. Studeerde voort aan de universiteit van Leiden. Geen muziek. Wel criminele sociologie. Behaalde zelfs een doctoraat. Later werd hij tot Nederlander genaturaliseerd.’

Iets zat me nog dwars: ‘Vind je het niet vreemd dat hij als gewezen vluchteling wordt uitgenodigd op een receptie van de Tsjechische ambassade in Londen.’

‘Nee’, vond juffrouw Duchateau. ‘Hij is nu Nederlander en bovendien heeft hij een toonaangevende functie bij de EU.’

Daar had ze natuurlijk gelijk in.

‘Er is nog meer dat je zal interesseren’, zei Christina. ‘Over Ramadam.’

‘Ik luister.’

‘Acht dagen geleden was hij in Tripoli. Hij werd gezien met een andere Europeaan in de omgeving van de luchthaven. Later werd hij in het gezelschap van een jonge vrouw in Tanger gesignaleerd.’

‘Een vrouw? André Ramadam?’

‘Inderdaad. Vanuit Tanger zijn ze met een chartervlucht naar Marseille gevlogen.’

‘Marseille zei je?’

‘Ja, Marseille. Vandaar zijn we het spoor bijster.’

Peinzend legde ik de hoorn neer om haar onmiddellijk opnieuw op te bellen.

‘Christie. Ik wil als de weerlicht naar Marseille. Kun jij iets voor mij organiseren?’

‘Is het erg belangrijk?’

‘Heel erg.’

Het bleef even stil. Toen kwam haar stem krakend door de telefoon. ‘Oké. Ga naar de luchthaven Findel langs de Autoroute du Kirchberg. Het is maar acht kilometer. We hebben daar een Falcon 10 staan.’

‘Een wat?’

‘Dat is een Franse Mystère van Dassault. De snelste bizjet die er bestaat. We hebben dat in bruikleen van het Belgische leger.’

‘Hé,’ spotte ik, ‘ik dacht dat die nog met Spitfires vlogen.’

‘Je ontmoet de piloot in de vipclub’, ging ze verder. ‘Zijn naam is Woody Edwards. Een Engelsman. Voor je het weet, ben je in Marseille. Je moet wel vandaag terugkomen. Morgen heeft de generaal het toestel nodig.’

Woody Edwards kwam met uitgestoken hand naar me toe. Hij was een gezette Indiër met een rond, lichtbruin gezicht en vrolijke ogen.

‘Jij moet majoor Daniëls zijn’, lachte hij. ‘De operation officer schilderde je af zoals je bent, een stoere Hollander.’

‘Een Vlaming,’ lichtte ik toe, ‘uit Brussel nog wel.’

Verbaasd trok hij de wenkbrauwen op: ‘O, ja? Zou je helemaal niet zeggen. Maar blanken gelijken allemaal op elkaar, nietwaar?’

Hoewel hij zelf ook niet bepaald het prototype was van de Engelsman, ging ik niet op het grapje in. ‘Zullen we meteen opstappen?’

‘Goed. Als jij je eerst wil legitimeren.’

‘Verrek zeg. Ik kom je vliegtuig niet kapen.’

Hij schonk me een mysterieuze oosterse glimlach.

Ik toonde hem mijn papieren. ‘Zo goed?’

Will do.’ Zijn glimlach werd zo mogelijk nog breder. ‘Laten we gaan, old boy. Tegen lunchtijd zijn we in Marseille.’

De Falcon 10 was een klein straalvliegtuig, uitgerust met twee turbofanmotoren. Normaal kon het vier tot zeven passagiers vervoeren. Ten behoeve van generaal McMoorer was de cabine omgevormd tot een luxueuze salon.

‘Kom maar naast mij zitten’, zei Edwards.

‘Is er geen copiloot?’ vroeg ik wantrouwig.

‘Volgens de standaardprocedure wel’, lachte Woody. ‘Maar het sprongetje naar Marseille kan ik alleen af.’

Hij overhandigde me een soort astronautenhelm.

‘Waar is dat voor nodig?’ bromde ik.

Hij glimlachte. ‘We zitten wel in een burgervliegtuig maar vliegen volgens militaire regels. Het geldt ook voor de passagiers.’

Ik trok de kunststofhelm over mijn hoofd en voelde me belachelijk.

‘Kun je me verstaan?’ vroeg hij.

Loud and clear’, meesmuilde ik.

Hij startte de motoren en ongeïnteresseerd luisterde ik naar zijn gesprek met de verkeerstoren. Hobbelend reden we over de taxibaan naar de startbaan.

‘Verbazend waartoe deze kisten in staat zijn’, babbelde de piloot. ‘Vergen slechts 1250 meter om op te stijgen. Dat moet nog korter kunnen.’

Hij drukte de gashendels brutaal naar voren. Het leek of het toestel gekatapulteerd werd. Voor ik me van de stuwkracht hersteld had, trok Woody de stuurkolom naar zich toe en de Falcon schoot omhoog als een kanonskogel. Mijn maag zweefde ergens onder mijn zitvlak en ik kreeg pijnscheuten in mijn oren. Ik sloot mijn ogen en haalde diep adem.

‘Kruishoogte,’ zei Woody lachend, ‘30.000 feet.’ Hij tikte op een van de instrumenten. ‘600 mijl. Bijna 1000 km/u. Stel je voor.’ Hij keek me vrolijk aan: ‘Wat denk je, my friend. Zin om even het roer in handen te nemen?’

‘Ben je gek’, zei ik vol afkeer.

‘Oké’, grinnikte hij. ‘Take it easy, old fellow. We zijn zo in Marseille.’

Ik had me voorgenomen tijdens de vlucht een geestelijke inventaris van de stand van zaken te maken. De praatzieke piloot gaf me daartoe weinig kans. Ik was er dan ook niet rouwig om toen hij opeens zei: ‘Daar gaan we dan, old boy. Binnen tien minuten zit jij in een taxi op weg naar je restaurant.’

‘Doe het maar rustig aan’, zei ik. ‘Zo gehaast ben ik nu ook weer niet.’

‘Haha’, lachte Edwards en begon aan een duikvlucht.

Op Marignane, de luchthaven van Marseille, stapte ik een telefooncel binnen met het gevoel dat mijn maag nog ergens achter me aan zweefde. In mijn haast had ik bij het vertrek nagelaten Didés achternaam te noteren.

‘Kan ik met monsieur Didé spreken?’ vroeg ik aan de telefoniste van Le Soir.

‘We hebben hier wel tien Didiers in dienst’, zei ze uit de hoogte.

‘Hij werkt waarschijnlijk bij Le Provençal, als redactiesecretaris.’

‘Oh! Monsieur Didé! Had u dat dadelijk gezegd.’ Ik hoorde het signaal zoemen.

Secrétariat!’ Opnieuw een vrouw. De man werd goed bewaakt. Na wat aandringen kwam hij aan het apparaat.

‘Hallo?’

‘Monsieur Didé. Ik ben majoor Jim Daniëls, verbonden aan APESA, dat is de veiligheidsdienst van…’

‘U bent verkeerd verbonden, monsieur. Voor internationale zaken moet u de redactie van Le Soir vragen.’

‘Ik moet u persoonlijk spreken, monsieur Didé, en wel zeer dringend. Over uw vriend André Ramadam.’

‘André? Wat zegt u? Wie bent u?’ Zijn stem klonk gejaagd.

‘Ik ben speciaal van Brussel naar Marseille gevlogen om met u over Ramadam te spreken. Hebt u even tijd? Ik roep een taxi aan en kom naar uw kantoor.’

‘Nee! Niet hier! Als het echt moet, zullen we afspreken in café L'enfer. Dat is een paar honderd meter hier vandaan. Geef mij een halfuur.’

Ik wist dat het Didé was zodra hij het caféterras opkwam. De schichtige blik waarmee hij me tussen de mannelijke klanten probeerde te ontdekken, verried hem. Ik gaf hem een teken en hij kwam omzichtig naar me toe.

‘Monsieur Didé?’

‘Ja.’ Hij ging zitten. ‘Wat wilt u van mij?’

Ik vertelde hem opnieuw wie ik was. Hij zat er wat verwezen bij.

‘Een terroristische organisatie beraamt een aanslag op een samenkomst van Europese ministers in Brussel’, vertelde ik.

Hij keek me ongelovig aan.

‘We verdenken André Ramadam ervan dat hij erbij betrokken is.’

Hij luisterde met open mond.

‘Enkele dagen geleden heeft hij u een bezoek gebracht. In gezelschap van een jonge vrouw’, ging ik onverstoorbaar verder. ‘Wat was de reden van dat bezoek?’

‘André Ramadam met een vrouw?’ vroeg hij met een bête gezicht.

Ik knikte.

‘Onmogelijk!’ zei hij. ‘Ik bedoel, ik weet van niets. Het is jaren geleden sedert we…’ Hij zweeg.

Ik zat te rijden op mijn stoel.

‘Luister, monsieur Didé, ik weet alles over uw homofiele verhouding met Ramadam. Als u me de inlichtingen geeft die ik nodig heb, ben ik over een uur onderweg naar Luxemburg. Zo niet…’

‘Zo niet, wat? Het klinkt als een bedreiging.’

‘Zo niet, verplicht u mij mijn vriend Claude Duvallier op te bellen. Hij is kabinetschef op het departement van justitie. Dan wordt het een publiek onderzoek naar uw bindingen met Ramadam.’

Didé kreeg een verbeten uitdrukking op zijn gezicht: ‘Ik verraad mijn vrienden niet. Zeker André niet.’

‘Ik bewonder uw integriteit’, zei ik droog. ‘U zet alles op het spel: uw reputatie, uw carrière, uw huwelijk…’

Hij keek me koppig aan.

Ik haalde mijn schouders op. ‘Mij om het even. Het is uw leven.’ Ik gaf het duim-en-wijsvingerteken aan de kelner. ‘Wacht even,’ zei hij, ‘u moet begrijpen dat het moeilijk voor me is.’

Ik zweeg, afwachtend.

Aarzelend ging hij verder: ‘André is me drie dagen geleden komen opzoeken. Ik had hem in jaren niet meer gezien. Hij was erg veranderd. Er was geen vrouw bij. Hij was alleen.’

‘Wat wou hij van u?’

‘Moet ik er soms een tekening bij maken?’ vroeg hij verveeld. ‘Hij is een nachtje bij me gebleven. Het was zoals vroeger. Dat is alles.’

‘Ik vraag het voor het laatst,’ zei ik met stemverheffing, ‘wat wou hij van u?’

Didé boog het hoofd. ‘Hij wou Roland ontmoeten,’ mompelde hij.

‘Wat zeg je,’ vroeg ik verbaasd, ‘Roland?’

‘Dat is de man voor wie hij me ooit heeft verlaten. Die woont nu ergens in België. André wil proberen hem te vinden tijdens de voetbalfinale, de negenentwintigste. Daarom had hij een perskaart nodig. Zodat hij zich vrij in het stadion kan bewegen.’

Ik staarde hem verbluft aan. De Europacup-finale! Natuurlijk! Het ideale doelwit. Het schrikbeeld gaf me kippenvel.

Didé interpreteerde de uitdrukking van mijn gezicht verkeerd: ‘Zo erg is dat toch niet? Twee meer. Tussen duizenden.’

‘Weet je zeker dat het alleen was om Roland te vinden? Heeft Ramadam dat gezegd?’

‘Nee. Dat niet. Ik heb hem twee blanco perskaarten gegeven. Hij wou me niet vertellen waarvoor hij ze nodig had. Buiten mijn medeweten heeft hij de Franse persbond opgebeld om twee persplaatsen op de Heizel te reserveren. Die hebben mij gisteren om bevestiging gevraagd.’

‘Voor wie was die tweede kaart? Er was dus toch een vrouw?’

‘Een persfotografe. Ik heb haar niet gezien.’

‘Heeft hij een adres gegeven waar u hem kunt bereiken? De naam waaronder hij reist?’

‘Nee!’ Didés stem klonk terneergeslagen. ‘Hij was 's morgens verdwenen zonder afscheid te nemen.’

Met een ruk kwam ik uit mijn stoel: ‘Betaal de rekening, wilt u?’

Hij hield me tegen aan mijn mouw. Zijn stem klonk smekend: ‘U gaat hem toch geen kwaad doen?’

Ik rukte me los: ‘Als u gelovig bent, bid dan dat we hem te pakken hebben voor hij een voet in het stadion zet.’

De pretlichtjes in Woody Edwards' ogen werden een tint donkerder, toen hij me de wachtkamer van de luchthaven zag binnenkomen.

‘Je kijkt of je op een adder hebt getrapt’, lachte hij.

‘Misschien heb ik wel een blik in het vagevuur geworpen’, antwoordde ik ongeduldig. ‘Hoe laat kunnen we in Luxemburg zijn?’

‘Nu, als de verkeersleiding akkoord gaat, zijn we binnen een halfuur de lucht in. Dan zijn we om 17 p.m. op onze bestemming.’

‘Goed. Terwijl jij het vluchtplan indient, ga ik telefoneren.’

Samantha was niet erg opgetogen. ‘Was het nodig,’ vroeg ze gebelgd, ‘te gaan stuntvliegen zonder me op de hoogte te stellen?’

‘Sorry, Samantha, maar het loonde de moeite. Kun je me op de luchthaven afhalen? Om 17 p.m.?’

‘Wat is er…? Goed. 17 p.m.’

Tijdens de retourvlucht was ik in gedachten verzonken. De vrolijke Indiër voelde zich verwaarloosd. Het laatste stuk van de daling naar de landingsbaan was zo steil dat ik door de snelle luchtdrukverandering compleet doof van hem afscheid nam.

‘Neus dichtknijpen en slikken’, raadde hij me lachend aan. ‘Dan duw je alles op zijn plaats.’

Zodra ik uit het luchthavengebouw kwam, stoof Samantha met haar nieuwe Autobianchi op me af Op de achterbank zat Vrydaghs met opgetrokken knieën. Terwijl Samantha naar het centrum van de stad racete, vertelde ik hen wat ik van Didé te weten was gekomen. Ze waren allebei onder de indruk.

‘Mijn hemel. De voetbalfinale’, zei Samantha. ‘Het beveiligingsplan werd door Wellhuner nog wel persoonlijk opgesteld.’

Ze parkeerde haar autootje in de ondergrondse parkeergarage van het flatgebouw waar ze woonde, en draaide de contactsleutel om.

‘Hij is een ellendeling’, zei ze met afkeer. ‘Niemand heeft het plan mogen zien.’

Vrydaghs schraapte zijn keel. ‘Wellhuner heeft gisteren een receptie op de Tsjechische ambassade in Londen bijgewoond. We hebben hem geen seconde uit het oog verloren. Alles heel gebruikelijk. Handjes schudden, drankjes en gekeuvel. Na een poos ging hij naar de toiletten. Bij de wastafels ontmoette hij iemand met wie hij tien minuten in gesprek bleef. Ik geef je te raden wie die man was.’

Ik antwoordde niet. Vrydaghs moest intussen wel weten dat ik niet hield van raadseltjes.

‘De naam van die man was Kolahendl’, zei hij trots.

Mijn keel werd droog. In gedachten doorliep ik de gekreukte lijst die ik in het kantoor van Wellhuners secretaresse had gezien. Daarop kwam eveneens een Kolahendl voor. De naam was merkwaardig genoeg om hem te onthouden.

‘Enig idee waarover werd gesproken?’

‘Nee. Kolahendl behoort tot het personeel van de Londense ambassade. Volgens de computer van APESA is hij door hen als handelsattaché bij de Libische ambassade geaccrediteerd.’

‘Persoonsbeschrijving?’

Vrydaghs raadpleegde een notitieboekje. ‘Kolahendl. Boers uiterlijk, meestal gekleed in een fluwelen pak en trui met rolkraag.’ Hij keek me triomfantelijk aan. ‘Zijn beschrijving stemt overeen met die van de man met wie André Ramadam vorige week werd gezien in Tripoli.’

Het was de tweede aanwijzing. Ditmaal was de binding Ramadam-Kolahendl-Wellhuner een voldongen feit.

Terwijl we met de lift omhoogsuisden, zei Vrydaghs: ‘Ik heb een rapport opgesteld voor APESA. Kom je dat even ondertekenen?’

‘Ga jij het even ophalen, Samantha?’ vroeg ik.

Zoals altijd had ik na een vliegreis dringend behoefte aan een douche.

Ik liet de deur van de flat op een kier en ging rechtstreeks naar de badkamer. Nadat ik mijn tanden had gepoetst, draaide ik de douchekraan open. Ik was net begonnen me uit te kleden toen ik Samantha in de slaapkamer hoorde binnenkomen.

‘Morgen maken we korte metten met Wellhuner’, riep in door de openstaande deur.

In de deuropening verscheen Wellhuners ploertendodersman.

Hij grijnsde: ‘Ik betwijfel of je daar lang genoeg voor zult leven.’

Zijn gebalde vuist schoot als een stoomhamer naar mijn kin. Ik stond in de enge ruimte van de badkamer met mijn broek in de handen en probeerde de uppercut te ontwijken. Tevergeefs, hij raakte me met de kracht van enkele megaton. Ik zakte in elkaar als een plumpudding.

‘Ik kom de rekening vereffenen’, zei hij en gaf me een speelse mokerslag aan de andere kant van mijn hoofd.

‘Zeg op! Wat kom je bij P&S uitspoken?’

Ik zat er wat sullig bij, niet in staat te antwoorden. Hij greep me bij mijn arm en sleepte me naar de slaapkamer. Toen hij losliet bleef ik zitten op handen en voeten en voelde een koud, rond metaal in mijn nek.

‘Antwoord of je kop gaat aan diggelen.’

Ik zat als een hondje in die vernederende houding toen Samantha de kamer binnenkwam met de documenten van Vrydaghs in de hand. Ze bleef verbijsterd staan, en rolde in reflex het bundeltje papieren op met de duimen. Mijn aanrander gaf me nog vlug een trap in de ribben, en keerde zich naar haar.

‘Kijk eens wie we daar hebben’, zei hij en sprong op haar toe.

Samantha deinsde niet terug. Ze bracht bliksemsnel de papierrol met haar linkerhand omhoog als verlengstuk van haar onderarm en raakte de aanstormende man ermee op het puntje van zijn neus. Hij slaakte een kreet van pijn en zijn handen vlogen hulpeloos omhoog. Samantha deed een stap voorwaarts en duwde. Hij probeerde zijn hoofd achterover te rukken, maar ze ging met hem mee en bleef druk uitoefenen op het gevoelige neustussenschot. Met de handen over zijn reukorgaan sloeg hij achterover.

Voor hij zich kon herstellen, raapte ik zijn pistool op. Het was een Beretta .22. Boosaardig duwde ik de loop tegen zijn snufferd.

‘Knipper met je ogen,’ zei ik, ‘en het is het laatste wat je doet.’

In zijn jaszak vond ik zijn geliefde ploertendoder. Verder was er niets dat zijn identiteit onthulde.

‘Wat kwam je doen?’ vroeg ik. ‘Me uit de weg ruimen?’

Hij hees zich in zittende houding. De ogen boven de geteisterde gevelversiering keken me moordzuchtig aan.

‘Verdwijn’, zei ik. ‘Voor ik je een derde neusgat bezorg.’

Hij bleef zitten en keek me wantrouwig aan. Zijn kokkerd had nu de kleur van aardbeien en het formaat van een meloen. Ik gaf hem een tik met de ploertendoder op zijn grote teen. Hij veerde overeind en verdween door de openstaande deur.

De volgende ochtend werd ik wakker met het gevoel dat mijn kaakbeen gebroken was. Ik slikte drie aspirines en nadat ik me in de badkamerspiegel had geïnspecteerd, besloot ik me niet te scheren.

Na de koffie ging ik opnieuw gebruikmaken van de beveiligde telefoon op de flat van Vrydaghs.

De telefonist bij APESA nam zijn kans waar en liet me de volledige litanie van geheimdoenerij afdreunen. Waarom ook niet? Men hoeft geen karate te kennen om een liggende man te schoppen.

Toen Christina Duchateau eindelijk aan de telefoon kwam, vertelde ik haar de resultaten van de tocht met de vliegende Indiër. Ze liet me rustig uitspreken.

‘Vrydaghs heeft het me gisteravond nog gerapporteerd’, zei ze beminnelijk.

‘We hebben het point of no return bereikt’, meende ik. ‘Er moeten maatregelen worden genomen. Wil je de generaal even doorverbinden?’

‘Die hangt ergens boven de oceaan op weg naar de Bahama's’, zei ze. ‘Je weet dat daar jaarlijks een evaluatiebespreking is met de Amerikaanse en Canadese NAVO-bevelhebbers.’

Ik kreunde: ‘Toch niet de NAVO Golf Trophy?’

‘Ik vrees van wel. Je zult op je eigen vlotje verder moeten zeilen. De eerste week kan zelfs de president hem niet aan de telefoon krijgen.’

‘Maar hij weet toch… verdomme, dat is desertie.’

‘Zoiets mag je niet zeggen. Je onderzoek valt helemaal buiten zijn bevoegdheid. Hij steekt zijn nek uit door jou op andermans territorium te laten rondneuzen.’

‘Als het dus verkeerd loopt, is het mijn nek die onder de valbijl komt?’

‘Misschien wel. Hoewel je weet dat McMoorer voor zijn manschappen door het vuur gaat als het erop aankomt.’

Nadat ik de hoorn had neergelegd, bleef ik een poos in gedachten verzonken zitten.

‘Nieuwe moeilijkheden?’ vroeg Vrydaghs.

‘Tja.’ Ik probeerde mijn gedachten te formuleren: ‘Ik geloof dat ik een frontale aanval op de vijandelijke stelling ga uitvoeren. Aanvallen is de beste verdediging.’

De bewakingsagent bij P&S keek me onderzoekend na. Zodra ik de slagboom gepasseerd was, zag ik hem de telefoon opnemen om mijn komst te melden. Ik nam de lift naar de bovenste etage en liep zonder aankloppen het kantoor van mevrouw Kent binnen.

Ze legde geschrokken de hoorn neer. ‘Ik probeerde u te telefoneren’, zei ze. ‘Mijnheer Wellhuner wil u dringend spreken. Hij is zeer opgewonden.’

‘Dat komt goed uit’, zei ik en opende ongevraagd de verbindingsdeur naar zijn kantoor.

‘Mijnheer Daniëls. Niet doen!’

Met een blos van ergernis kwam ze achter me aan en trok vruchteloos aan mijn mouw.

‘Sorry, mijnheer Wellhuner’, stamelde ze tegen de dreigende figuur die zich naar ons keerde.

Het houten paneel achter zijn bureau was opzijgeschoven. Wellhuner stond voor een welvoorziene bar met geslepen kristallen glazen. Hij hield een karaf whisky en een glas in de hand.

‘U bent toch niet aan de drank?’ vroeg ik. ‘Iedere keer dat ik u zie verschalkt u een glaasje.’

‘U kunt gaan, mevrouw Kent’, zei hij tegen zijn secretaresse. Hij vulde het glas en zette de karaf in de bar.

‘Ik bied jou niets aan. Het zou zonde zijn. Ik heb alleen goeie dranken in huis.’

Bedachtzaam nipte hij aan zijn glas: ‘Ik kan je laten vervolgen door de lokale politie wegens inbraak of laten opsluiten door de militaire overheid wegens spionage.’ Hij keek me woedend aan. ‘Ik kan ook bij generaal McMoorer zo krachtig protesteren dat je binnen de kortste tijd tot loopjongen wordt gedegradeerd.’ Zijn ogen gloeiden van boosheid. ‘Ik kan jouw handelwijze bij de Europese Ministerraad op een manier rapporteren dat APESA als veiligheidsdienst wordt opgedoekt.’ Hij boog zich voorover en dempte zijn stem. ‘Maar het liefst zou ik met eigen handen ieder bot in je arrogante lichaam breken en het overschot aan de varkens voeren.’

Ik liet hem rustig zijn gal uitspuwen. Hij torende hoog boven me uit. Aan zijn vooruitstekende jukbeenderen en zware borstelige wenkbrauwen zag ik nu wel zijn Slavische afkomst.

Toen hij uitgesproken was, zei ik: ‘Neem nog een drankje. Je zult het nodig hebben als je hoort wat ik je te vertellen heb.’ Ik liet de beleefdheidsvorm nu ook achterwege.

Met een nijdige plof liet hij zich in zijn bureaustoel neervallen. ‘Doe het snel, voor ik je de brandtrap af schop.’

Ik nam er mijn tijd voor en maakte het me gemakkelijk in een van de geriefelijke bezoekersstoelen.

‘Mijn onderzoek naar het complot waarin jij betrokken bent, heeft tot verrassende bevindingen geleid.’

Hij glimlachte cynisch. Het stoorde me niet in het minst.

‘Zo kwam ik te weten dat er een aanslag wordt gepland op drie Euroministers’, ging ik verder. ‘Deze aanslag wordt georganiseerd door het Syndicaat. Toevallig berust de leiding bij een van jouw voormalige landgenoten, een Tsjech genaamd Kolahendl.’

Toen ik de naam uitsprak, knipperde hij met zijn ogen.

Ik zei: ‘Hij werkt voor de Tsjechische ambassade in Libië.’

Wellhuner had tijd nodig om dat te verwerken.

‘De aanslag wordt in Brussel uitgevoerd door een Franse Algerijn, André Ramadam, met de hulp van een jonge vrouw, mogelijk een Libische, en van de Italiaanse Rode Brigade.’

Hij was zichtbaar van slag: ‘Weet je wat je vertelt, Daniëls? Mij beschuldigen van een complot met terroristen.’

‘We hebben voldoende aanwijzingen.’

‘Zoals?’

‘Verdwenen rapporten en telexen. Onbevoegd gebruik van clausule 33. Me laten schaduwen door geheime agenten met machinepistolen in hun bezit.’

‘Waaruit alleen maar blijkt dat Samantha Easters het niet zo nauw neemt met dienstgeheimen’, zei hij met samengeknepen lippen.

Ik ging genadeloos verder: ‘Wat je de das omdeed, was het stiekeme gesprek met Kolahendl in de toiletten van de Tsjechische ambassade in Londen.’

Hij verbleekte, maar herstelde zich snel. Peinzend trommelde hij met zijn reuzenhand op het bureaublad.

‘Met Kolahendl zeg je.’ Zijn ogen kregen een gevaarlijke glans. ‘Daar denk je me de das mee om te doen? Jullie doen wel erg veel moeite. Persoonlijke rancunes?’

‘Wat dacht je? Ellendeling. Of denk je dat we de moordaanslag met de truck al vergeten zijn?’

‘Oh, het ongeval. Een moordaanslag zeg je? Bewijzen?’

Nu begon ik langzamerhand mijn geduld te verliezen. ‘Als je een greintje fatsoen had, zou je tenminste je medewerking verlenen om de aanslag te verijdelen.’

Hij lachte zonder vrolijkheid: ‘Ik, directeur-generaal van de supranationale Protection & Safeguarding moet jou helpen. Het klinkt of je straalbezopen bent. Waar en wanneer mag die zogenaamde aanslag wel plaatsvinden?’

Ik boog me voorover en siste: ‘Zoals we beiden weten op 29 mei. Tijdens de voetbalfinale in Brussel.’

‘En waarom zou ik dat weten?’

‘Omdat je wist dat André Ramadam en zijn vrouwelijke handlanger van de Marseillaanse krant Le Provençal perskaarten hebben bemachtigd om toegang te krijgen. Daarvan heb ik schriftelijke bewijzen.’

Hij stond op en schonk zich opnieuw een glas in. Terwijl hij een teug nam, keek hij me over de rand van het glas vals aan: ‘Waarom vertel je me dat allemaal?’

‘Opdat je zou weten dat we je doorhebben. Er zijn rapporten over alles wat ik je vertel. Als je ermee doorgaat, zul je hangen. Het beste dat je kunt doen, is helpen de aanslag te verijdelen.’

Hij had zich zichtbaar van de schok hersteld. Rustig dronk hij zijn whisky op en zette het glas in de bar, waarna hij het paneel dichtschoof. Toen keerde hij zich tot mij.

‘Denk niet dat je me zomaar kleinkrijgt. De beveiliging van de ministers werd zorgvuldig door mij uitgekiend. Het plan bevindt zich in mijn kluis en komt er slechts een dag tevoren uit.’

Hij speelde zijn rol meesterlijk.

‘Met de daadwerkelijke beveiliging van stadion en burgers heb ik niets uit te staan’, zei hij arrogant. ‘In jouw beschuldigingsakte zitten meer gaten dan in een Zwitserse kaas.’

Hij deed een stap in mijn richting en wees gebiedend naar de deur.

‘Van nu af ben jij een persona non grata in deze gebouwen. Probeer onze terreinen niet meer te betreden. Ik laat je met de wapenstok eruit ranselen. En denk niet dat daarmee de kous voor je af is.’

Hij drukte een toets in van de intercom: ‘Mevrouw Kent! Stuur twee agenten om Daniëls naar zijn auto te begeleiden.’

Ik wandelde rustig naar de deur. Daar keerde ik me om.

‘Wat me vooral interesseert is het antwoord op de vraag waarom je dit doet, Wellhuner. Geld? Communistische sympathieën? Waarom?’

Wellhuner antwoordde niet maar als hij met zijn ogen had kunnen schieten dan was ik nu doorzeefd met kogels.

Het was twaalf uur toen ik met Samantha de APESA-gebouwen verliet. In café Rond-Point aten we eerst een paar broodjes. Later hielden we een soort krijgsraad in de flat van Vrydaghs.

‘Welke Belgische minister is bevoegd?’ vroeg ik.

‘François Geenzerk’, antwoordde Samantha. ‘APESA zal hem alles rapporteren. Desnoods kan hij de rijkswacht of het leger inzetten.’

Ik schudde het hoofd. ‘Volstaat niet’, zei ik. ‘De aanslag moet worden voorkomen. Niet bestreden.’

‘Precies’, zei ze. ‘Daarom heb ik met Van de Ven gesproken. Hij is hoofdcommissaris van politie van de stad Brussel. Hij zal een paar agenten in het kantoor van de persbond neerzetten. Als Ramadam dan toegangskaarten voor de perstribune komt afhalen, hebben we hem meteen te pakken.’

‘Zelfs als dat niet lukt, dan hoeven we nog niet te wanhopen’, zei Vrydaghs. Hij wees op enkele Belgische kranten. ‘De autoriteiten hebben ernstige voorbereidingen getroffen voor de ordehandhaving.’

‘Meer dan gebruikelijk?’ vroeg Samantha.

‘Ja. Sinds het hooliganisme van Engeland is overgewaaid naar Nederland en Duitsland, vrezen ze bij iedere wedstrijd dat nu ook België aan de beurt is.’ Vrydaghs pakte een krant op en hield die omhoog. ‘De supporters van Liverpool zijn de ergsten. Wist je dat ze zichzelf the animals, de beesten noemen?’

‘Wat is dat toch met dat hooliganisme? Is dat een modeverschijnsel? Of wat?’

Vrydaghs gooide de krant neer. ‘Sociologen en regeringsambtenaren proberen het voetbalgeweld te doodverven als een sociaal probleem. Armoede en frustraties van werkloze jongeren is de geliefde verklaring van de oppositiepartijen.’

‘En dat is het niet?’

Vrydaghs haalde de schouders op. ‘Wie zal het zeggen? Wie naar een ander land kan reizen om een voetbalwedstrijd bij te wonen heeft geen tekort aan het levensnoodzakelijke. Persoonlijk geloof ik dat er ook vreemde elementen in het spel zijn. Het is niet alleen een uitbarsting van misplaatst voetbalenthousiasme, maar ook politiek vandalisme. Ondergrondse groeperingen dragen een smeulend vuurtje rond. En dat vuurtje wordt aangewakkerd door de media die iedere met kettingen zwaaiende vandaal meer aandacht geven dan hij verdient.’

‘Wat zijn de concrete maatregelen die ze hebben getroffen?’

‘De supporters van de twee ploegen worden in verschillende blokken geplaatst, ver uit elkaar. De toeschouwers worden gefouilleerd en de Italianen en Britten komen langs gescheiden ingangen naar binnen. Het probleem is dat de Brusselse politie het niet alleen aankan en de hulp heeft ingeroepen van de rijkswacht.’

‘Nou en?’

‘Die twee politiediensten zijn nu niet bepaald een voorbeeld van goede samenwerking.’

‘Weer zo'n typisch Belgisch verschijnsel.’

‘Zeg dat wel.’

‘Hoeveel toeschouwers worden verwacht?’

‘Zestigduizend. Het Heizelstadion is uitverkocht.’

Samantha floot. ‘Zoveel? Stel je voor dat de terroristen daar een bom tussen gooien. Kun je je de paniek voorstellen?’

Ik luisterde afwezig naar het gesprek tussen Samantha en Vrydaghs. Haar laatste opmerking bleef hangen. Ik begreep dat tegen elke prijs moest worden voorkomen dat Ramadam en zijn mogelijke handlangers binnen de omheining van de Heizel raakten.

‘Diogenes!’ zei ik opeens.

‘Wie?’ vroeg Samantha verbaasd.

‘Diogenes. Een Griekse wijsgeer voor wie ik een zwak heb’, verklaarde ik. ‘Eens ging hij met een brandende lantaarn door de straten van Athene lopen om mensen te zoeken.’

Vrydaghs trok een grimas. ‘Op de Heizel heeft hij geen lantaarn nodig. De wedstrijd wordt bij kunstlicht gespeeld.’ ‘Natuurlijk. Maar wij zullen een mens als lantaarn gebruiken.’

‘Spreek niet in raadsels, Jim. De tijd dringt’, zei Samantha.

‘Ik heb ooit vier uur naast Ramadam gezeten en met hem gepraat. Zijn motief is haat. Hij wil wraak nemen tegen wat hij het establishment noemt. Dat heeft zijn vriend Roland vermoord. Of toch zo goed als. In ieder geval is hun relatie eraan ten onder gegaan.’

‘Nu en?’

‘Roland is de brandende lantaarn. We laten in alle kranten het verhaal verschijnen. Hoe Roland, dood gewaand, werd achtergelaten door de wielerkampioen André Ramadam. Hoe Roland werd veroordeeld, vrijkwam en nu in Brussel woont.’

Ik sloeg opgewonden op de tafel.

‘Alles met foto's en het adres van Roland erbij. Als we Ramadam niet te pakken krijgen op de persdienst, dan spartelt hij overmorgen hulpeloos in de lijm van onze vliegenvanger.’