DOSSIER: Rode Woensdag
TAPE NUMBER: AP 85-019
ONDERWERP: Le Provençal
VERSLAGGEVER: Jim Daniëls
BETROKKENE: Wellhuner
Iemand opende geruisloos de deur. Zonder te bewegen gluurde ik tussen mijn wimpers door, klaar om een overval het hoofd te bieden. Verheugd zag ik dat het Samantha was, die in het schemerige morgenlicht op de punten van haar blote tenen de kamer binnenkwam. Ze droeg een ragfijn nachtgewaad dat meer onthulde dan bedekte. Door de opwinding ging mijn hart tekeer alsof ik de olympische finale hordeloop aan het lopen was. Samantha bleef naast de sofa staan. Ze frunnikte aan een sluiting op de schouders en het gewaad schoof tergend langzaam omlaag. Het had nog weinig zin te doen alsof ik sliep. Onder het laken torende een baken omhoog dat vibrerende seinen naar haar uitzond. Ze bukte zich en beroerde de bult met haar lippen. Ik zag de ronding van haar borsten vlakbij en hijgde als een bronstige hengst. Toen sloeg ze het laken weg en schoof naast me op de sofa. Haar hand gleed onderzoekend omlaag en toen ze vond wat ze zocht, mompelde ze bewonderende geluidjes. Ik kon het niet meer uithouden. In paniek trok ik me terug, maar het was te laat.
Met een schok werd ik wakker. Zachtjes vloekend sprong ik van de sofa en liep naar de badkamer. Toen ik in de woonkamer terugkwam, kwam Samantha gekleed uit haar slaapkamer.
‘Is er iets?’ vroeg ze. ‘Ik dacht dat ik je hoorde vloeken.’
Om halfnegen stopten we voor de neergelaten slagboom van de toegang tot de gebouwen van P&S. De bewakingsagenten achter het kogelvrije glas van het wachthuisje waren niet dezelfde als die van de vorige dag. Hoewel ze Samantha vriendelijk toeknikten, bestudeerden ze ons identiteitskaartje of ze zoiets voor het eerst zagen.
Er werd me een kantoor toegewezen op de tweede etage, kilometers van Samantha verwijderd. Het was een schaars gemeubileerd en raamloos vertrek van drie bij vier. Ik werd duidelijk niet tot de topfunctionarissen gerekend. Het eerste dat ik deed, was de personeelschef opbellen.
‘Had ik je gevraagd me de dossiers van het personeel te bezorgen?’ vroeg ik snijdend.
‘Maar u had tien uur gezegd’, protesteerde de man.
‘Als ik vandaag iets vraag, moet het gisteren uitgevoerd zijn’, baste ik terug.
‘Hoor eens, meneer Daniëls. Ik ben bereid mee te werken, maar maak me dat alstublieft niet te moeilijk.’
‘Mooi zo. Een verstandig besluit. Wanneer heb ik de files?’
‘We hebben meer dan tweehonderd mensen in dienst. U wilt toch alle stukken niet tegelijk bij u hebben?’
‘Bezorg me om te beginnen de gegevens van iedereen die buitendienst doet. Bewaking of andere opdrachten.’
Een kwartier later werd een wagentje, volgeladen met dossiers, binnengereden. Na twee uur zwoegen en notities nemen, wist ik dat het niet compleet was. Van de twee agenten die me in Brussel met een machinepistool hadden achternagereden, was geen spoor. Evenmin van de bewakingsagent die me de vorige dag zo hardhandig had aangepakt.
Ik belde de personeelschef opnieuw op: ‘Hebben jullie hier ergens een cafetaria?’
‘Beneden, links van de grote hal’, antwoordde hij inschikkelijk.
‘Dan nodig ik je uit voor een koffie. Nu dadelijk.’
Alvorens naar beneden te gaan, belde ik Samantha op en vroeg haar mee te komen.
‘Als het is om over je opdracht te spreken, dan liever niet.’ Haar stem klonk vormelijk: ‘De afspraak is dat we ons niet bemoeien met elkaars werk.’
Ik zei sorry en legde op.
De personeelschef zat aan een tafeltje in het midden van de lunchroom. Ik haalde een koffie aan het buffet en slaagde erin zonder morsen hem te bereiken.
‘Verstandige keuze zo midden in de zaal. Maakt het de luistervinken niet gemakkelijk’, grinnikte ik.
Hij keek me niet-begrijpend aan of deed alsof. Dus vertelde ik hem mijn probleem.
Alvorens te antwoorden, roerde hij bedachtzaam in zijn koffie.
‘Ik dacht dat u hier was om de samenwerking tussen de supranationale en de landelijke politiediensten te bestuderen?’ vroeg hij daarna voorzichtig.
‘Inderdaad. Vandaar mijn belangstelling voor ontbrekende schakels.’
Hoewel de suiker nu zo ongeveer moest zijn opgelost, bleef hij verwoed in de koffie roeren: ‘U komt hier voor een paar weken en dan bent u weg’, zei hij twijfelend. ‘Daarna blijf ik met de problemen zitten.’
‘Die problemen zijn er al’, zei ik. ‘Daar kom je niet meer onderuit.’ Om zijn geweten te sussen voegde ik eraan toe: ‘Men schept geen helder water uit een troebele bron.’
‘Dat zegt u’, mompelde hij. ‘Vanmorgen herinnerde de directeur me eraan dat er een zwijgplicht is.’
‘De nazi's noemden zoiets “Befehl ist Befehl”.’
Hij nam een besluit. Eerst legde hij zijn koffielepel neer en nam een slok van zijn koffie: ‘Ik neem aan dat u clausule 33 kent?’ vroeg hij.
‘Ik ben niet sterk in het oplossen van rebussen.’
‘De veertiende richtlijn van de eg. Ze bevat adviezen voor de strijd tegen terrorisme en internationaal banditisme. Clausule 33 heeft te maken met de bescherming tegen infiltratie bij overheidsdiensten.’
Hij nam de koffielepel opnieuw in zijn hand.
‘Als je eerst je uiteenzetting vervolgt, zal ik daarna helpen roeren’, spoorde ik hem aan.
‘Wanneer de hoogste in de hiërarchie oordeelt dat het belang van de dienst in het gedrang komt, mag hij iedere maatregel treffen om de veiligheid en de geheimhouding te verzekeren.’
‘Wat heeft dat te maken met de ontbrekende dossiers van de drie krachtpatsers?’
‘Dat de directeur-generaal van P&S deze files opgeëist heeft. Hij alleen kan u iets over deze mensen vertellen.’
‘Wellhuner?’
‘Wie anders? Hij is de enige die gezag kan uitoefenen over de betrokkenen.’
‘Wat erop neerkomt dat hij de beschikking heeft over een privé-militie. Worden er geen rapporten gemaakt over alle acties van de agenten van P&S?’
‘Vanzelfsprekend. Onder de bevoegdheid van de chef Operaties en Beveiliging. Maar deze drie mannen zijn daarvan ontheven.’
‘Dus moet ik me tot Wellhuner wenden?’
De personeelschef begon opnieuw in zijn koffie te roeren. ‘Precies. Het enige wat ik verlang is dat u mij erbuiten houdt.’
Ik verliet de lunchroom en besloot meteen de handen uit de mouwen te steken. Vanuit mijn kantoor belde ik Wellhuner op. Na de tweede zoemtoon hoorde ik een beschaafde vrouwenstem.
‘Mister Wellhuners office, speaking.’
‘Met majoor Daniëls. Wilt u meneer Wellhuner ervan op de hoogte stellen dat ik zo dadelijk even langskom.’
‘U bent net te laat, meneer Daniëls. De directeur is een minuut geleden vertrokken wegens een lunchafspraak.’
‘Hoe laat verwacht u hem terug?’
‘Zeker niet voor vier uur. Kan ik u helpen?’
‘Ik vrees van niet. Weet je wat. Ik zal na de lunch even langskomen. Wie weet is je baas dan al terug.’
‘Tot uw dienst, mijnheer Daniëls.’
Ik wachtte een kwartier en nam toen de lift naar de hoogste etage. De deur van Wellhuners kantoor was bekleed met een geluiddempende laag. Op de volgende deur was een naambordje aangebracht: Helen Kent, directiesecretaresse.
Ik pakte de elektronische loper van Vrydaghs uit mijn zak en duwde hem in het slot. Het ding zoemde, een rood verklikkerlampje lichtte op, het zoemen werd sterker en eindigde met een gedempte klik. Ik negeerde het. Als het een waarschuwing was, zou het toch te laat zijn. Ik voelde aan de deurknop en de deur liet zich moeiteloos openen. Ik stapte naar binnen en sloot de deur achter mij.
Het kantoor van Wellhuners secretaresse was ruimer en luxueuzer dan een manager van een particuliere onderneming het zich zou kunnen permitteren, maar om de Europese Unie te kunnen dienen mag je nu eenmaal niet krenterig zijn. Alles was er zo ordelijk dat ik me niet kon inbeelden dat er ooit enig serieus werk werd gedaan.
Achter het L-vormige bureau stond een mahoniehouten dossierkast. Met de passe-partout had ik het slot in een oogwenk open. Ditmaal ging het rode lampje niet branden. In de laden hingen de dossiers alfabetisch gerangschikt. Wetteksten, instructies, kopieën van nietszeggende uitgaande briefwisseling… Ik bladerde door een map met adressen van alle politie- en veiligheidsdiensten van de lidstaten van de Europese Unie. Een andere map bevatte alle gegevens over ambassades of consulaten in Europa, compleet met de samenstelling en persoonsbeschrijvingen van ambassadepersoneel, diplomaten en attachés. In de steekkaart met informatie over de Tsjechische ambassade was een lichte kreuk, wat erop wees dat zij minstens één keer geraadpleegd was.
Een verbindingsdeur gaf toegang tot Wellhuners kantoor. Zodra ik de elektronische aftaster in het slot stak, ging het rode verklikkerlichtje opnieuw te keer. In het vertrek heerste een serene rust. Ik opende hier en daar een lade, maar vond alleen documenten die bij het normale management van een veiligheidsdienst hoorden. In de papiermand lagen een paar verkreukelde post-its. Ik streek ze glad en probeerde er iets van te begrijpen. Nietszeggende data of geheugensteuntjes. Er lagen ook wat papiersnippers in de mand. Het intrigeerde me dat Wellhuner voor dat enepapiertje de moeite had gedaan het in zulke kleine stukjes te scheuren. Ik kieperde alles op het bureaublad en veegde het bijeen, waarna ik het in mijn broekzak stopte.
Ik voelde opeens dat ik niet meer alleen in het vertrek was. Ik keek op en zag in de deuropening de kerels staan die me in Brussel hadden geschaduwd. De kleinste hield nonchalant een pistool in de hand. De ander was gewapend met een korte ploertendoder. Ik vroeg me af waarvoor hij die nodig had. Hij leek me sterk genoeg om me met blote handen in stukken te breken.
‘Hallo’, zei ik. ‘Maken jullie ook je opwachting bij mister Wellhuner?’
Ze hadden geen gevoel voor humor.
‘Handen boven je hoofd, Daniëls,’ zei de pistoolman, ‘of ik schiet ze een voor een van je lijf.’
Ik zag geen nut in ongehoorzaamheid: ‘Wees voorzichtig met dat ding’, waarschuwde ik hem. ‘Mijnheer Wellhuner heeft niet graag dat men zijn kantoor besmeurt.’
‘Draai je om’, zei hij. ‘Niemand neemt het me kwalijk als ik een inbreker doodschiet.’
Hij haalde een stel handboeien uit zijn zak en overhandigde het aan de man met de ploertendoder.
‘Maak hem vast. We brengen hem naar de parkeergarage met de lift van Wellhuner.’
Ik begreep dat ik iets moest ondernemen. De afdaling met de lift zou weleens tot in de hel kunnen doorgaan. Dus ontspande ik mijn spieren en probeerde me de kata's te herinneren die mijn Japanse leraar me zo moeizaam had bijgebracht. De loop van het pistool raakte me in de rug ter hoogte van mijn linkerlong. Met de handen boven me uitgestrekt draaide ik mijn hoofd en keek achterom.
‘Kijk voor je uit!’ snauwde hij.
Het wapen bevond zich in zijn rechterhand. Meer hoefde ik niet te weten. Met een donderende kiai-schreeuw zette ik mijn verdediging in, draaide met een glijdende taisabaki langs de juiste kant en voerde een kataha-jime uit waarop Tomio Munkai trots zou zijn geweest. Voor hij wist wat hem overkwam hield ik mijn tegenstander in een vleugellamme wurggreep waarbij de hand met het pistool hulpeloos naar de zoldering wees.
Zijn handlanger kwam vlugger in beweging dan ik had verwacht. Uit de hoek van mijn oog zag ik de knuppel een dodende zwaai beginnen. Hetzelfde ogenblik probeerde de ander zich uit mijn greep los te rukken. Daarmee redde hij mijn leven. De ploertendoder schampte over de zijkant van zijn hoofd en kwam met kracht op zijn schouder terecht. Ik dacht dat ik botten hoorde kraken. Voor hij kon ineen zakken, duwde ik hem in de armen van zijn strijdmakker. Ik liet me op de grond vallen en greep naar het pistool.
Vanuit de verbindingsdeur klonk de beschaafde stem van Wellhuners secretaresse.
‘Wat moet dat hier?’
Ditmaal sprak ze Frans, maar met een zweem van een Engelse tongval.
De ploertendoder stopte midden in de lucht. Gelukkig maar. Ik pakte vlug het pistool en stond op.
‘Inbreker in mijnheer Wellhuners kantoor’, verklaarde de man. ‘Verzet zich tegen arrestatie.’
‘Jullie hebben geen van allen het recht in het kantoor van de directeur te zijn’, antwoordde Helen Kent verontwaardigd.
‘Maar mevrouw. U heeft zelf..’ protesteerde hij.
Helen Kent liet hem niet uitspreken. Ze keerde zich naar mij: ‘Mag ik vragen wie u bent?’
Ik liet haar mijn badge zien.
‘Maar u bent majoor Daniëls’, zei ze. ‘Ze hebben u toch geen pijn gedaan, mag ik hopen.’
Ik stelde haar gerust en wees op het lichaam op de vloer.
‘Ik vrees dat zijn handlanger dringender hulp nodig heeft.’
Ze keerde zich tot mijn tegenstander: ‘Ik dacht dat inbrekers arresteren de taak van de politie was.’
‘We zijn de politie’, zei hij verontwaardigd.
‘Nee’, antwoordde ze vinnig. ‘Jullie zijn externe controllers die door de directeur onder clausule 33 in dienst zijn genomen. Voorzover ik weet, hebben jullie hier niets te maken. Ik verzoek jullie onmiddellijk deze kantoren te verlaten.’
‘Maar…’
Helen Kent maakte een gebiedend gebaar naar de deur. ‘Nu!’
De bewaker schudde vertwijfeld het hoofd: ‘Nu, dan moet u het zelf maar weten.’
Hij trok zijn wapenbroeder overeind en hielp hem naar buiten. Voor de deur achter hem dichtviel, wierp hij nog een donkere blik in mijn richting. Het was duidelijk dat hij me niet tot zijn vrienden rekende.
‘Wat zocht u hier eigenlijk?’ vroeg Helen Kent. Ze sprak opnieuw haar vlekkeloos universiteits-Engels. Toch was er iets in de tongval dat ik niet wist thuis te brengen.
‘Antwoorden op vragen over die twee kerels,’ vertelde ik haar, ‘hoewel u me al een van de antwoorden hebt verstrekt.’
‘Wat heb ik u verstrekt?’ vroeg ze verwonderd.
‘Clausule 33’, zei ik. ‘Misschien wilt u mij daar een woordje uitleg over geven.’
‘Het spijt me,’ zei ze uit de hoogte, ‘maar dat kunt u beter aan meneer Wellhuner vragen. En dan liefst als hij aanwezig is.’ Met die woorden werkte ze me eveneens de deur uit.
Op de gang liep ik Samantha tegen het lijf.
‘Ga je mee lunchen?’ Ze vroeg het op een toon of ik het in mijn hoofd zou halen haar iets te weigeren.
Terwijl we aten, vertelde ik haar wat er gebeurd was. Vanzelfsprekend kende ze clausule 33, maar ze wist niet dat die bij P&S werd toegepast. Ik vroeg of Wellhuner dat kon zonder haar op de hoogte te brengen.
‘Ja, dat kan. Tenslotte ben ik maar een ondergeschikte. Hij hoeft alleen verantwoording af te leggen bij de hoogste in de hiërarchie.’
‘Wie is dat?’
‘Het Europese Commissielid voor betrekkingen tussen de lidstaten.’
‘Dat lijkt me dan de eerste zwakke plek in Wellhuners harnas te worden.’
‘Ik ben blij dat Helen Kent tenminste nog betrouwbaar is’, zei ze. ‘Langzamerhand ging ik aan iedereen twijfelen.’
‘Waarom ben je nu zeker van haar?’ vroeg ik.
‘Zoals ze je aandacht op clausule 33 vestigde, leek het wel een boodschap.’
‘Tja’, zei ik.
Ze zweeg even: ‘Weet je,’ zei ze bedachtzaam, ‘het zit hem niet in die reglementering. Wel in de manier waarop Wellhuner er gebruik van maakt.’
De rest van de middag hield ik me bezig met het bestuderen van de antecedenten van het personeel. Ik kon niets abnormaals ontdekken. Ik belde Vrydaghs op en vroeg hem voor mij uit te zoeken wat het Europese Commissielid wist over de zogenaamde ‘externe controllers’ van Wellhuner.‘Ik heb hier ook nog wat papiersnippers die je voor mij eens onder de loep moet nemen.’ Ik stopte de post-its en de snippers in een envelop en liet ze door een koerier wegbrengen.
Even voor vijf uur ging ik Samantha ophalen in haar kantoor voor de afspraak met Els Klaarhout in de Rond-Point. We hadden net een aperitiefje besteld, toen het hoofd van de communicatiekamer het café binnenkwam. Ze wierp een nerveuze blik in de richting van de mannen en vrouwen bij de bar die met longdrinkglazen hun Europese beslommeringen wegspoelden, waarna ze met veel vertoon op Samantha af stevende. ‘Dag, Samantha. Alles goed met jou? Eeuwen geleden dat we elkaar gezien hebben.’ Ze sprak luid genoeg om de drinkers bij de bar de indruk te geven dat het een toevallige ontmoeting betrof.
Na een rondgang langs het weer, de Elfstedentocht, de kruisraketten, de oorlog in Iran en de koers van de dollar bracht ik het gesprek naar de problemen van de telexkamer.
‘We hebben reden om te geloven dat een poos geleden iemand in de telexkamer een inkomend bericht gemanipuleerd heeft.’
Els Klaarhout kreeg een blos. ‘Dat zou op schriftvervalsing neerkomen.’
Ik knikte ernstig.
‘Er zijn een massa beveiligingen ingebouwd die iets dergelijks moeten verhinderen.’ Ze zweeg en slikte. ‘Maar in de elektronica is alles mogelijk’
‘Wat is er precies gebeurd?’
Ze sloeg de ogen neer. ‘Wat er precies gebeurd is of wie het heeft gedaan, weet ik niet. Het enige wat ik weet is dat op de bewuste dag bij een van de toestellen het geheugen was uitgewist en dat de veiligheidskopie onleesbaar was gemaakt. En dat op de papierrol in het toestel een nummer ontbrak.’
‘Waarom heb je mij dat toen verzwegen?’ vroeg Samantha koel.
‘Ik heb mijnheer Wellhuner onmiddellijk op de hoogte gebracht’, antwoordde ze ongelukkig. ‘Hij zou zelf een onderzoek instellen. Legde me absolute geheimhouding op.’
‘Waarom verbreek je dan nu die belofte?’ vroeg ik.
‘Omdat ik vind dat Samantha Easters als adjunct-directeur recht heeft op die informatie en ook…’ Ze zweeg verward. Samantha gaf een aanmoedigend klopje op haar hand.
Aarzelend ging Els nu verder. Ze sprak meer tegen Samantha dan tegen mij.
‘Wist je dat ik tot voor kort een verhouding heb gehad met Wellhuner?’
‘Nee, dat wist ik niet.’
‘Je begrijpt dat we het niet aan de grote klok hebben gehangen. We brachten geregeld het weekend door in een luxehotel in Knokke. Op een keer werd Wellhuner opgebeld door majoor Jake Simpson, de veiligheidschef Zuid-Europa. Toevallig hoorde ik het gesprek op het tweede toestel.’ Ze zweeg en staarde nadenkend over onze hoofden.
‘Ja’, moedigde ik haar aan.
‘Majoor Simpson maakte zich boos omdat Wellhuner geen gevolg had gegeven aan zijn rapport over een mogelijke aanslag op de Italiaanse minister van Defensie. De directeur weerlegde dat met de bewering dat dat rapport nooit was aangekomen.’
Ik floot: ‘Rapport verdwenen. Aanslag op minister. Komt me bekend voor. Ik denk dat ik majoor Simpson maar eens zal opzoeken.’
‘Dat zal moeilijk zijn.’
De blos van Els had plaatsgemaakt voor een onnatuurlijke bleekheid. ‘Een week later werd de minister vermoord door de Rode Brigade. En nog dezelfde dag kwam Jake Simpson om bij een auto-ongeval toen hij op weg was naar APESA om zijn beklag te doen over het verdwenen rapport.’
Voor we naar Samantha's flat gingen, liepen we binnen bij Vrydaghs op de dertiende etage. Ik bracht verslag uit over de onthullingen van Els Klaarhout. ‘Ik vraag me af waar die kerel mee bezig is’, eindigde ik.
‘Tenzij we het ons verbeelden’, zei Samantha. ‘Welbeschouwd hebben we weinig dat we hem ten laste kunnen leggen.’
Vrydaghs zei: ‘Er zijn de verdwenen rapporten en telexen. En clausule 33. Volgens juffrouw Duchateau werd die toegepast buiten medeweten van het Europese Commissielid.’
Ik knikte. ‘Het eerste wat ik morgenvroeg doe is er Wellhuner over aanpakken’, zei ik. ‘Op de man af.’
‘Wellhuner is vanmiddag voor een bespreking op Scotland Yard naar Londen vertrokken’, zei Samantha. ‘Morgenmiddag woont hij een receptie bij op de Tsjechische ambassade ter gelegenheid van hun onafhankelijkheidsdag.
‘Zo.’ Ik herinnerde me de gekreukte steekkaart van de ambassade op Wellhuners kantoor. ‘Bel jij juffrouw Duchateau even voor me op, wil je?’
Terwijl Samantha APESA opbelde vroeg ik aan Vrydaghs: ‘Heeft de inhoud van de envelop nog iets opgeleverd?’
‘Op de post-its alleen een paar onbelangrijke telefoonnummers, zoals zijn kapper, de sprekende klok en dat soort dingen. Toen we de papiersnippers in elkaar hadden gepuzzeld, kregen we dit.’ Hij liet me het resultaat zien: André le Provençal.
‘Enig idee wat het betekent?’ vroeg ik.
Vrydaghs schudde het hoofd. ‘Het kan alles zijn. De naam van een hotel, een restaurant? Aan de andere kant, André is de voornaam van Ramadam. Zou le Provençal zijn bijnaam kunnen zijn?
Ik schudde het hoofd. ‘Ik betwijfel het. Toen hij wielerkampioen was, noemde men hem L'algérien of Le mulâtre. Alles behalve Le Provençal.’
‘APESA is ermee bezig. Misschien komen die wel met een oplossing.’
Samantha overhandigde me de telefoon. De stem van juffrouw Duchateau klonk bezorgd. ‘Jimmy, alles goed met jou? Vrydaghs vertelde me dat je vanmorgen overvallen werd?’
‘Dat viel best mee. Veel erger is dat ik vannacht een natte droom heb gehad en…’
‘Jim!’ Het was Samantha die me tot de orde riep.
‘Nu goed.’ Ik vertelde Christina over het bezoek van Wellhuner aan Londen. ‘Heb jij iemand bij Scotland Yard die een oogje in het zeil kan houden? Ik zou willen weten met wie en waarover hij praat.’
Christina beloofde haar best te doen.
We gingen vroeg naar bed, Samantha in de slaapkamer en ik nog steeds op de sofa. Uren later lag ik nog wakker, ik dacht aan Samantha die zo dichtbij was en tegelijk zo veraf en het drong tot me door dat dat wel zo zou blijven tot er een oplossing kwam voor het probleem rond Wellhuner. Om één uur gaf ik het op. Ik trok een T-shirt en een broek aan, daalde op blote voeten de trap af naar de dertiende verdieping en belde Vrydaghs uit zijn bed.
Gedurende het uur dat volgde besprak ik met Vrydaghs nog eens alle informatie die we hadden over André Ramadam. Ik stond op het punt naar bed terug te keren toen ik een idee kreeg.
‘Ik lees hier dat zijn jeugdvriend Didé redactiesecretaris bij een krant is’, zei ik. ‘Misschien loont het de moeite uit te zoeken welke dat is.’
Het kostte een halfuur nachtelijke telefoongesprekken om er achter te komen dat Didé bij Le Soir in Marseille werkte. En dat deze krant ook een streekkrant publiceerde onder de naam Le Provençal.’
Het was de eerste aanwijzing dat Wellhuner en Ramadam samen meer betekenden dan een verloren dossier.