54

Genève, 1970

In de salon die uitkeek over het meer deed Leah haar jasje uit en liet zich op de bank vallen. Ze glimlachte naar Seamus. Haar donkere ogen glansden en haar gezicht bloosde van genoegen. “Het eten was heerlijk en je hebt een geweldige wijn gekozen. En je Frans is bijna vloeiend. Een volmaakte, ontspannen, mooie avond.”

Zijn hart zong en werd overspoeld door hoop. Kon hij nu maar tegen haar zeggen hoeveel hij van haar hield, kon hij haar nu maar in zijn armen nemen en kussen en vasthouden.

“Er is iets waarover we moeten praten, Seamus.” Hij maakte een klein, protesterend gebaar, maar ze stak haar hand uit en raakte zachtjes de zijne aan. “Je moet weer terug naar je werk. Je moet naar huis.”

Seamus haalde zijn vingers door zijn rossige haar en trachtte zijn plotselinge ergernis te verbergen.

“Ik ben weer beter. Ik ben weer sterk. Ik kan het wel aan.”

Seamus knikte, verdoofd door ongenoegen en angst.

“Je kunt hier niet langer blijven. Ik moet leren weer op eigen benen te staan.” Ze sprak zo vlug dat hij niet in staat was haar te onderbreken. “Maak dit alsjeblieft niet moeilijker voor me. Het is al pijnlijk genoeg. Ik ben niet het meisje op wie je verliefd werd. Dat was dertig jaar geleden. Ik heb te veel gezien, te veel meegemaakt.”

“Ik kan me werkelijk geen voorstelling maken van de gruwelen die je hebt beleefd.” Hij pakte haar handen en streek lichtjes met zijn vingers over de cijfers die op haar arm waren getatoeëerd. “Maar dat maakt je niet minder als mens. Op een dag zul je er misschien met me over praten, en ik zal luisteren naar alles wat je me wilt vertellen, hoe vreselijk het ook is. Ik zal er voor je zijn en je helpen.”

Leah staarde hem aan en wist dat ze nu alles moest vertellen, zodat hij weg zou gaan voordat ze zijn droom kon verwoesten. “In het kamp lieten ze ons marsen spelen terwijl duizenden van ons in de sneeuw stonden te rillen van de kou, omvielen van uitputting en werden doodgeslagen, om vervolgens door de honden te worden verscheurd. De bewakers schepten er genoegen in om ons daarnaar te laten kijken.” Haar stem klonk emotieloos en leek van ver te komen. “Op een dag nam een van de officieren me mee naar huis. Ik moest mijn viool meenemen en ‘s avonds voor hem komen spelen. In ruil voor wat eten, voor een paar uur warmte. En soms mocht ik mezelf wassen en me ontdoen van al het vuil. Hij wilde dat ik er in zijn huis schoon uitzag, vanwege zijn gasten. Op een avond pakte hij mijn viool af.”

Seamus keek haar in de ogen en hield haar hand stevig vast. Hij liet haar ongestoord het verhaal vertellen dat ze met hem wilde delen.

“Hij liet me vreselijke, vernederende dingen doen. Voor een stuk brood, een koude aardappel, een paar minuten in een echte badkamer met water en zeep. Ik haatte hem, maar ik kon niet weigeren.”

Ze zweeg weer even. Seamus hield haar hand vast en wachtte tot ze haar verhaal zou vervolgen.

“Ik had geluk,” zei ze ten slotte. “Hij werd overgeplaatst naar het Russische front en ik heb nooit meer iets van hem gehoord. Maar ik heb me jarenlang vies gevoeld, gebruikt en bezoedeld. Ik probeerde tegen mezelf te zeggen dat ik geen keuze had. Maar diep in mijn hart had ik het gevoel dat ik mezelf had verkocht voor een brood-korst, een beetje warmte, omdat ik te laf was om nee te zeggen, te bang om dood te gaan.”

Er viel een lange stilte. Seamus durfde niets te zeggen, maar streelde de huid van haar arm en hief haar hand naar zijn lippen om die te kussen. Na een tijdje begon ze weer te praten. “Toen ik hier op het conservatorium ging werken, sloot ik me aan bij een groepje dat kamermuziek speelde. De andere violist was erg getalenteerd. Een geweldige, inspirerende musicus en een aardige man. Hij werd verliefd op me en we kregen een verhouding. Ik gebruikte hem, Seamus, omdat ik wilde weten of ik het nog zou kunnen verdragen als een man me aanraakte. Ik wilde weten of ik nog steeds een normale vrouw kon zijn.”

Ze stond plotseling op en liep naar de deuren die uitkeken over het meer. “Het heeft twee jaar geduurd. Hij wilde dat ik met hem mee zou gaan en Stefan naar een kliniek zou brengen. Maar wanneer ik dan thuiskwam, waar mijn man zich aan me vastklampte en mijn naam mompelde, dacht ik altijd aan de dag dat ik hem in de kliniek had aangetroffen en wist ik dat ik hem dat nooit zou kunnen aandoen. Uiteindelijk vertelde ik die arme man dat ik niet van hem hield, dat ik nooit van hem had gehouden, en dat ik nooit meer van iemand zou houden.”

“Leah, alle dingen die er in ons leven zijn gebeurd, waren de stappen van een reis die ons weer bij elkaar heeft gebracht. Maar zelfs de pijnlijkste ervaringen kunnen ons leren hoe we elkaar nu moeten liefhebben en helpen.”

“Ik zou je medelijden niet kunnen verdragen, Seamus,” zei ze. “Het zou ons allebei kapotmaken.”

Hij liep naar haar toe en legde zijn handen op haar schouders, haar stevig vastpakkend. “Ik ben hier niet uit medelijden. Ik ben gekomen omdat je een deel van mij, van mijn leven bent dat ik miste. Ik hou van je, Leah, en zonder jou ben ik geen volledig mens.”

Ze maakte zich van hem los en kroop weg in haar leunstoel, bang voor wat ze zou kunnen voelen als ze hem te dichtbij zou laten komen. Ze dacht terug aan alle angsten en wreedheden die ze had meegemaakt, vertelde hem over haar pogingen om alle vernederingen die ze had ondergaan te overwinnen en haar menselijke waardigheid te behouden. Ze vertelde over de dagen waarop haar lichaam vergeven was geweest van de luizen, over de donkere, ijskoude ochtenden waarop ze naar weer een andere hel waren gemarcheerd, en over haar metgezellen die haar in de aanhoudende nachtmerrie vol dood en terechtstellingen een voor een waren ontnomen. Ze beschreef hoe ze alle hoop had laten varen en in de sneeuw was gaan liggen, wachtend op de dood.

Seamus bleef zwijgend zitten terwijl ze haar gruwelijke klaagzang uitte. Hij luisterde naar alle verschrikkelijke details, totdat ze ten slotte zweeg. Toen knielde hij naast haar neer.

“Ik heb nog nooit zo’n verdriet als het jouwe gezien, Leah,” zei hij uiteindelijk. “Behalve bij Richard. En hij had na zijn terugkeer uit het kamp gelukkig mensen om hem heen die van hem hielden en om hem gaven. Ik ben diep onder de indruk van de buitengewone kracht van je geest, die jou door dit alles heen heeft gesleept.” Zijn woorden klonken teder en hoopvol. “Ik heb nooit zo geleden als jij, maar ik heb de hoop nooit opgegeven. Ik heb gebeden om een wonder dat jou bij me zou terugbrengen. En nu is dat wonder geschied.”

Ze legde haar handen in een bijna zegenend gebaar op zijn hoofd. Hij stak zijn handen uit en raakte haar wang met de rug van zijn hand aan, zoals hij ook zoveel jaar geleden had gedaan toen hij haar voor het eerst had gesmeekt met hem mee te gaan. Nu wachtte hij op een teken dat hem zou vertellen dat ze zich aan zijn zorg wilde toevertrouwen.

“Ga met me mee naar Connemara, Leah! Ik wil van je houden en voor je zorgen. Ik wil je laten zien dat we nu gelukkig kunnen worden, samen.”

Ze keek hem lange tijd aan. Zijn stem klonk zo wanhopig. Ze sloot haar ogen en zuchtte.

“Alsjeblieft, Seamus. Ik kan niet nadenken. Ik ben zo moe.”

“Het spijt me, ik dacht alleen maar aan mezelf.” Hij stond op, boos op zichzelf.

“Ik denk dat ik maar naar bed ga. Slaap lekker.”

In de kille uren van de vroege morgen werd hij wakker en zag haar bij de deur van haar slaapkamer staan. Hij gleed van de bank en raakte haar zachtjes aan. “Je bent ijskoud. Kom, dan breng ik je naar bed en maak je warm.”

Ze verzette zich niet, en hij bracht haar naar bed en dekte haar toe. Toen ging hij naast haar zitten, wreef haar koude handen en streelde haar haar.

“Seamus, hou me vast, alsjeblieft. Ik heb het zo koud. Ik heb zo naar gedroomd. Ik wil dat je me even vasthoudt.”

Ze was nu klaarwakker. Haar ogen waren wijdopen en keken ontzet. In een beschermende beweging kroop hij naast haar in bed en trok haar dicht tegen zich aan. Hij verwarmde haar met zijn lichaam en sprak tegen haar alsof ze een klein kind was. “Blijf maar gewoon stil liggen, dan word je vanzelf weer warm.”

Het huiveren hield op, en haar ademhaling werd langzaam en regelmatig. Hij lag naast haar slapende gestalte, met zijn armen om haar heen, en elk deel van hem voelde levend omdat ze zo dichtbij was. Toen ze zich bewoog, voelde hij dat haar spieren zich onwillekeurig spanden, en toen kroop ze dicht tegen hem aan. Een tikje geschrokken maakte hij zich van haar los en keek haar aan, maar toen zag hij dat ze glimlachte en voelde hij haar armen om hem heen. Ze bood hem haar mond voor een kus. Haar vingers verstrengelden zich met zijn haar en ze trok zijn hoofd naar zich toe. Vol vreugde en verwondering raakte hij haar aan. Hij zag dat ze haar ogen sloot toen hij haar streelde. Hij begon haar langzaam, voorzichtig, alsof ze van porselein was, aan te raken, hij kuste haar teder en mompelde alle lieve woordjes die hij in zijn dromen voor haar had bedacht. Ze trok hem naar zich toe, fluisterde tegen hem, klampte zich aan hem vast en kromde haar rug onder zijn gewicht. Ze reageerde vol hartstocht en bewoog zich gretig tegen hem aan totdat ze ten slotte allebei vreugde en overgave voelden. Toen bleef ze stil in zijn armen liggen, met haar gezicht naar hem toe, en hij zag dat de liefde in haar nog steeds levend was.

Toen hij wakker werd scheen de zon. Hij herinnerde zich wat er was gebeurd en stak zijn armen naar haar uit, maar ze was er niet. Hij ging rechtop zitten. Door het open raam kon hij haar op de oever van het meer zien staan, op de plek waar ze Stefans dode lichaam hadden gevonden. Hij liep naar buiten, ging naast haar staan en raakte haar uitstekende nelcwervels aan. Ze draaide zich niet om.

“Heb je zin om te ontbijten?” vroeg hij glimlachend. “Ik ben erg goed in ontbijt maken.”

Ze schudde haar hoofd en deed een stap opzij, zodat hij haar niet meer kon aanraken. Verwonderd liet hij zijn hand zakken en bleef staan wachten, niet goed wetend wat hij moest doen. Ten slotte ging hij naar binnen om zich te wassen, te scheren en aan te kleden. Daarna ging hij naar de keuken om koffie te zetten. Dit is heel normaal, zei hij tegen zichzelf. Het gaat wel weer over, als ik haar maar genoeg tijd geef. Nog voordat hij zich omdraaide, voelde hij al dat ze er was. Ze stond in de deuropening naar hem te kijken. Hij schonk twee koppen vol en gaf er een aan haar. Ten slotte verbrak ze haar stilzwijgen.

“Er is niets veranderd, Seamus. Ik kan niet met je meegaan. Het meisje op wie je verliefd bent geworden, is er niet meer. En ik wil niet meer verantwoordelijk zijn voor het geluk van een ander, dat kan ik niet aan. Vooral niet wanneer het zo’n bijzonder iemand is als jij.”

“Leah, hou je dan niet van me?”

“Ik kan niet van je houden,” zei ze. “Ik kan je liefde niet aanvaarden. Ik weet niet meer wat liefde is. Ik weet alleen hoe ik moet overleven, maar dat is niet genoeg, niet voor jou.” Ze bleef staan met haar ogen dicht, niet eens meer in staat om te huilen. “Ga terug naar Ierland, Seamus. Ga terug naar je werk en je vrienden en je familie. Ik wil alleen zijn. Wees maar niet bang dat ik iets doms doe of mezelf van het leven zal beroven. Ik ben een overlever. Meer ben ik niet. Ik wil je hier niet hebben, dat kan ik niet verdragen.” Ze schonk hem een wrang glimlachje en wendde haar gezicht toen naar de muur.

In de rauwe stilte die volgde, liep Seamus de keuken uit. Leah bewoog zich niet. Voordat hij terugging naar Ierland, schreef hij een briefje dat hij tegen de spiegel in de hal zette.

Leah, je bent mijn liefde, mijn leven. Zonder jou is er niets. Je weet waar ik ben.

Die middag vertrok hij naar Ierland. Hij zei tegen niemand dat hij naar huis zou komen. Er verstreken twee weken voordat hij zich in staat voelde om contact op te nemen met zijn zus. Toen ze hoorde hoe verdrietig hij klonk, kwam ze meteen naar Connemara.

Een tijdlang hoopte hij dat hij iets van Leah zou horen, maar in de weken die volgden, kwam er geen enkel teken van leven. Eleanor kwam samen met Gareth naar Roundstone, maar door hun vrolijkheid en geluk ging Seamus zich alleen maar ellendiger voelen. Hij ging samen met Helena paardrijden en met zijn broers zeilen en probeerde ervoor te zorgen dat de dagen niet leeg en doelloos aanvoelden. De herfst bracht hevige regenbuien en een griepgolf die de wachtkamer vulde. Seamus werkte dag en nacht en was altijd beschikbaar. Hij bezocht de oude mensen thuis in hun afgelegen huisjes, was uren bezig medicijnen en goede raad rond te delen en troostte huilende kinderen en bezorgde moeders. Aan het eind van een vrijdagmiddag vol regen liet hij zijn laatste patiënt uit en wachtte in zijn spreekkamer op Helena.

Hij begon de boel schoon te maken, vulde het steriliseerapparaat bij, borg de medicijnen op in de kast en maakte zijn verslagen af. Hij hoorde de deur van de praktijk opengaan en riep: “Ik ben bijna klaar, Helena, kom maar verder.” Hij zocht net de laatste dossiers bij elkaar toen de deur naar de kleine spreekkamer werd geopend. “Hopelijk ben je niet helemaal doorweekt. Het giet behoorlijk.”

“Helena zei dat ik je hier kon vinden.” Ze stond stijfjes in de deuropening. De regen droop van haar gezicht en haar haar op haar jas en sjaal. Ze wilde haar hand opheffen, maar aarzelde.

“Leah.”

“Wat ik tegen je zei, toen je wegging…” Ze sprak moeizaam, en hij zag dat ze haar vuisten balde. “Ik heb je gekwetst, Seamus, maar ik heb ook mezelf gekwetst. Gestraft.”

Hij durfde niet naar haar toe te gaan en al evenmin iets te zeggen.

“Je moet geduld met me hebben,” fluisterde ze.

“Ik heb een briefje voor je achtergelaten, Leah. Ik meende wat ik zei.”

“Ja.”

“Je krijgt zoveel tijd als je maar nodig hebt.”

Ze liep naar hem toe en keek naar zijn gezicht, zoekend naar een bewijs van twijfel, hoe klein ook. Toen stak ze haar hand uit. “Ik zou graag willen dat je me nu mee naar huis nam, Seamus. Ik zou graag je huis willen zien.”