19

Normandië, 1940

Vroeg in de morgen was het eb. In het bleke licht verrees de abdij van Mont-Saint-Michel als een trotse, geheimzinnige luchtspiegeling uit de ochtendnevel. Het was fris en er stond een licht briesje toen ze naar de stenen poorten aan de voet van de rots en de oprijzende borstweringen liepen. Ze besloten eerst naar de top van de abdij te klimmen en daarna af te dalen. In de nauwe steegjes werd het geluid van hun stemmen weerkaatst door de vervallen muren. Uit de ramen boven hun hoofden klonken de geluiden van de bewoners die opstonden, het ontbijt klaarmaakten en hun beddengoed over de rand van hun balkonnetjes luchtten. Het was vreemd dat zulke gewone, alledaagse handelingen deel uitmaakten van het leven op zo’n betoverende plek.

In de abdij was Richard al snel in een gesprek verwikkeld met hun oudere gids, monsieur Le Brun. Ze bespraken de politieke geschiedenis, de architectuur en de sociale veranderingen die elk tijdperk met zich had meegebracht. Stefan zag dat Helena aan de lippen hing van de Ierse docent die hij graag mocht maar tegelijkertijd ook haatte. Hij wist met kille zekerheid dat Richard voor haar de ware was en dat hij hem nooit zou kunnen evenaren. Zijn allerlaatste restje hoop was hem ontnomen en door de zee beneden weggespoeld. Toen ze afdaalden naar het tweede niveau van de abdij, wees hun gids naar het einde van een lange stenen trap. “Dat is de Sprong van Gautier,” zei hij. “Een plek vol tragiek.”

“Wie was Gautier?” Helena keek naar de treden die langs de binnenkant van de lager gelegen borstwering liepen.

“Een politieke gevangene die wist dat de kerkers zijn einde zouden betekenen. Toen de bewaarders hem naar zijn cel wilden brengen, rukte hij zich los, sprong over die muur en viel te pletter op de rotsen beneden.”

“Wat een vreselijke prijs voor je vrijheid!” Helena huiverde en wendde zich van de muur af.

Stefan stond in zijn eentje doodstil over de rand van de borstwering te kijken. Hij leunde op de muur en keek naar beneden. Naar de kale witte rotsen, het struikgewas en de onheilspellende massa van de andere versterkingen. In een soort droom strekte hij zich steeds verder uit, terwijl hij de wanhoop van de gevangene deelde en begreep hoe het moest voelen om weg te springen van al je lijden, enkele waanzinnige seconden lang te vallen en dan vergetelheid te vinden.

“Stefan!” Seamus rende op hem af.

Helena draaide zich met een ruk om. Haar hart leek bijna stil te staan. Ze wierp zich in de richting van de muur, greep zijn benen vast met een kracht waarvan ze niet had geweten dat ze die bezat en trok hem terug in haar armen. Hij struikelde en viel neer op de stenen, haar in zijn val meetrekkend. Helena hield hem in haar armen en keek naar zijn wezenloze uitdrukking en de zweetdruppels die op zijn asgrauwe gezicht parelden.

“Stefan, gaat het?”

Zijn blik werd even helder. Hij schudde zijn hoofd in een poging de nachtmerrie te verdrijven die bezit van hem had genomen. Voorzichtig raakte ze zijn gezicht aan.

“Het spijt me. Ik weet niet wat me bezielde. Ik denk dat ik me wat flauwtjes voelde. Het gaat nu wel weer.”

“Blijf nog even zitten. Seamus, mankeert hem niets?”

Haar broer boog zich over de geschrokken man heen en voelde zijn pols. “Volgens mij heeft hij frisse lucht nodig, en wat ruimte om weer tot zichzelf te komen.” Hij glimlachte geruststellend naar haar, en ze stond op en voegde zich bij Richard en de anderen. Seamus ging zitten en beschermde Stefan tegen de warme zon. Stefan hield zijn ogen gesloten en ademde onregelmatig en oppervlakkig.

“Haal maar langzaam en diep adem.” Seamus’ stem drong door tot in de nevel rondom Stefans geest en bracht zijn onsamenhangende gedachtestroom tot bedaren.

“Ik weet niet wat me bezielde.” Zijn stem klonk ruw. Hij klampte zich krampachtig aan Seamus vast. “Ik voelde die man in mijn hoofd. Ik wilde springen.”

“Ik snap het.” Seamus kneep hem even in zijn hand. “Het is geen prettige plek, maar het is al voorbij.”

Stefan wendde zijn gezicht af, zich diep schamend voor zijn zwakheid. Ze zaten een tijdje zwijgend naast elkaar totdat hij de kracht weer voelde terugkeren in zijn ledematen. Hij was blij dat de rustige, tactvolle Ier er was. “Je bent een goede arts en een goede vriend. Dank je. Ik kan wel weer opstaan.” Hij keek Seamus met een smekende blik in zijn ogen aan.

Seamus knikte en hielp hem overeind. Hij glimlachte naar de anderen, wier zwijgen een scherp contrast vormde met het nerveuze gekwetter van monsieur Le Brun. Zijn rondleiding had nog nooit zo’n verschrikkelijk effect op een bezoeker gehad.

“Hij is er nu wel overheen,” zei Seamus. “Hij had een hevige aanval van hoogtevrees. Dat kan ineens gebeuren. Na een avond vol champagne, een lange klim en de warmte van de zon is dat helemaal niet zo vreemd. Wanneer we je naar beneden brengen, Stefan, ben je zo weer de oude.”

“Het spijt me. Ik heb me nog nooit zo gevoeld.” Stefan glimlachte schaapachtig. “Ik hoop niet dat ik de rondleiding heb verpest.”

“Als jij je maar goed voelt, dat is het enige wat telt. Maar we hoeven niet per se de rest van de abdij te bekijken, hoor.” Helena ging op haar tenen staan en sloeg even haar armen om hem heen.

“Nee, ik wil de rest graag zien.” Stefan bleef als verstijfd staan. Zijn hart bonsde hevig omdat ze zo dicht bij hem stond. “Ik voel me weer een stuk beter.”

Ze daalden de lange trap af en bekeken de kloostergangen. Monsieur Le Brun wees hen op de schoonheid en symmetrie van de marmeren zuilen en de schitterende ramen van de langwerpige refter. Ten slotte kwamen ze bij de kerkers. Uit de sombere duisternis steeg een bedompte stank op. De muren, de roestige ketens en de beschimmelde cellen leken de tragiek van al die verwoeste en verloren levens uit te stralen.

“Seamus, ik denk niet dat ik verder wil afdalen.” In Leahs stem was een zweem van paniek te horen. “Het klinkt gek, dat weet ik, maar deze plek maakt me bang. Ik weet niet hoe dat komt. Ga je met me mee naar boven? Dan wachten we daar op de anderen. Alsjeblieft?”

“Zullen we dit dan maar overslaan?” Het was duidelijk te merken dat Richard bezorgd was. Hij hield ook Stefan nauwlettend in het oog. “We hebben voor een dag wel genoeg ellendige verhalen gehoord.”

Ze gingen snel weg, maar op weg naar het stadje beneden bleven de schaduw van verdriet en hun naderende afscheid hen vergezellen. Helena keek naar Stefan en zag de gekwelde uitdrukking op zijn brede gezicht. Ze nam zijn hand in de hare en sloot zijn vingers om die van haar, zich bewust van zijn zwijgen.

“Ik heb in het casino een flinke smak geld gewonnen en stel daarom voor dat we het lekkerste middagmaal gaan eten dat we ooit hebben gehad.” Ze probeerde hen weer op te vrolijken. “Nee, Richard, deze keer trakteer ik.”

Hun laatste gemeenschappelijke maaltijd was volmaakt. Richard liet alle voorzichtigheid varen en bestelde een witte haut-brion met een verfijnde smaak, en vervolgens een donkerrode, fruitige saint-julien, die rond en elegant was. Oesters, sappig lamsvlees en plaatselijke kazen werden gevolgd door een Normandische appeltaart met dikke room. Ze bleven in het middagzonnetje zitten totdat het geluid van de zee hen eraan herinnerde dat het vloed werd. Ze stonden op, rozig, dankbaar omdat ze met vrienden waren, en maakten de oversteek naar het vasteland.

Bij de afslag naar Saint-Malo zei Stefan: “Waarom gaan we niet even zwemmen? Er zijn kleedhokjes, er is een prachtig strand. Daar zullen we allemaal van opfrissen.” Hij leek weer helemaal de oude te zijn.

Op het strand huurden ze twee hokjes van blauwwit gestreept zeildoek en in de auto zochten ze naar zwemkleding. Richard haalde zijn kleren uit zijn koffer en gaf de mannen korte broeken. Stefan en Seamus kwamen met passende kleding uit het hokje te voorschijn, maar Daniel was zo dun dat de korte broek hem niet paste. Die hing tot op zijn knieën en zakte voortdurend af. Zijn zus bond het kledingstuk lachend met haar zijden sjaaltje rond zijn middel vast. Helena had een badpak gevonden en gaf Leah een hemdje van mousseline en een gebloemde korte broek. Er kwam een ober aan die vroeg of ze iets wilden drinken. Op het strand of in het water?

“In het water?” herhaalde Richard geboeid.

“Vbila, monsieur!” De ober liet een licht, rond dienblad zien. “Dit blijft drijven. U neemt het mee de zee in, ik breng u een aperitief. Klinkt dat goed?”

“Dat klinkt niet goed, maar geweldig!”

Ze bestelden een fles gekoelde sauternes en renden de zee in, naar adem snakkend toen ze voelden hoe koud het water was. Lachend spatten ze elkaar nat. Toen de avond viel, dreven ze rond in het kalme water, met het dienblad tussen hen in. De tijd was onbelangrijk en de toekomst leek ver weg. Er was alleen maar het hier en nu, de zee, zilte lippen en zoete wijn, vriendschap en het geluid van de golven die verderop stuksloegen op de kaap. Stefan was degene die uiteindelijk de betovering verbrak. “Hoe ver is het naar Saint-Brieuc?” vroeg hij zacht.

Richard kwam uit het water en schudde de druppels van zijn gespierde lijf. Stefan volgde zijn voorbeeld. Samen brachten ze het dienblad en de lege glazen terug naar het strand. Helena keek de twee mannen na: de een blond en stevig gespierd, de ander lang en donker. Daniel rende achter hen aan. Zijn magere lijf was pezig en sterk. Ze zuchtte en kwam met tegenzin uit het water.

Seamus stak zijn hand uit naar Leah. Het water liep langs haar glanzende huid toen ze uit de zee stapte. Ze stak haar armen omhoog en kneep het water uit haar donkere haar. Het dunne mousseline kleefde aan haar lichaam en hij voelde een vlaag van begeerte toen hij haar borsten onder de natte stof zag. Hij snakte naar adem en kreeg een brandend gevoel in zijn keel. Hij moest zich wel omdraaien, zodat ze zijn verlangen niet zou zien.

“Kom je, Seamus?” verbrak Daniel zijn oververhitte gedachten.

Hij liep naar het strand. Leah verdween in het kleedhokje. Hij was zowel teleurgesteld als opgelucht.

Toen ze even later naar Saint-Brieuc reden, hield Seamus Leahs hand vast en probeerde te bedenken hoe hij haar zou kunnen overhalen om met hem mee te gaan naar Ierland. Hij kon niet zomaar wegzeilen en haar omringd door de gevaren van de oorlog achterlaten. Haar hoofd rustte op zijn schouder. Hij legde zijn arm voorzichtig om haar heen en hield haar vast terwijl ze sliep. Helena keek even in de achteruitkijkspiegel en glimlachte toen hij terugkeek. Ze boog zich naar Richard toe en gaf hem een zoen op zijn oor. Daniel sloeg beide paartjes gade en vroeg zich af hoe het hen zou vergaan. Hij wist dat dit de gelegenheid was om Leah over te halen te vertrekken. Zijn ouders zouden het vreselijk vinden, maar het zou beter zijn als in ieder geval één familielid in veiligheid zou zijn. Hoe kon hij zijn vader ervan overtuigen dat ze gevaar liepen? De Duitsers zouden hen allemaal onder de voet lopen, maar Daniel was vastbesloten om ervoor te zorgen dat de overwinning hun niet op een presenteerblaadje zou worden aangeboden. Hij zou vechten. Zijn vrienden zouden vechten. Maar stel dat hij zijn zus zou wegsturen, hoe moest het dan met mama en Zacharie en David? Op momenten als deze hadden ze Leah nodig. Ze was sterk, ze wist hoe ze moest handelen als ze ineens zouden moeten vluchten, en—nog belangrijker—ze kon hun vader er misschien van overtuigen dat ze gevaar liepen. Simon Nazarre geloofde heilig dat de geruchten over de wandaden van de Duitsers in omloop waren gebracht door de communisten, voor wie hij een grote afkeer voelde, of door de zionisten, in wie hij geen vertrouwen had. Daniel schoof onrustig heen en weer en stak nog een sigaret op.

Helena wendde zich tot hem. “Arme Daniel, is het niet te krap voor je?”

“Het gaat prima. Ik maak me alleen zorgen over de situatie. Mocht Frankrijk capituleren…” Ze passeerden weer een groepje soldaten en hij maakte een misprijzend gebaar. “Die arme drommels worden geleid door officieren die in een grootse droomwereld leven. Onze generaals zijn zo druk bezig geweest met het vullen van hun buiken en het versieren van vrouwen dat ze geen tijd meer hadden om het leger voor te bereiden op een moderne oorlog. Uiteindelijk zullen de Duitsers ons als luciferhoutjes vermorzelen.”

“Ik ben bang dat je gelijk hebt.” Richard was somber gestemd. “De Fransen kunnen alleen worden gered door kleine groepjes die in het geheim strijden. Mensen zoals die vrienden van jou die we vorige week hebben ontmoet. Ik was onder de indruk van hen.”

“Ja, maar wat je die avond zei, was waar. We moeten kunnen communiceren, we moeten de mensen op de hoogte kunnen brengen. Ik weet niet hoeveel tijd we nog hebben om dat allemaal te regelen.”

“Jullie hebben radio’s en zenders nodig die licht en gemakkelijk te verplaatsen zijn, en iets waaraan je elkaar kunt herkennen. Drukpersen zijn ook van belang. Als ik terug ben in Dublin, zal ik op zoek gaan naar apparatuur. Mijn familie bezit een uitgeverij. Ik zal kijken of ik jullie kan helpen.”

“Dank je, vriend. We moeten kijken hoe we contact kunnen houden, voor het geval het mis mocht gaan.” Hij keek over zijn schouder en glimlachte plotseling. “Misschien kan Stefan op het consulaat gaan werken, dan kunnen we onze boodschappen met de diplomatieke post verzenden. Wat vind je ervan, Stefan?”

“Bedoel je dat ik het schilderen eraan moet geven en zo’n kantoormannetje moet worden? Ik ga me niet onder die militaristische pummels begeven voor wie mijn vader zo’n bewondering heeft!” Stefan legde zijn hand op de schouder van zijn vriend. “Maar even serieus, ik zal doen wat ik kan om jullie te helpen. Mijn vader zou een beroerte krijgen als hij wist dat ik zijn contacten op het consulaat of onze neutraliteit zou gebruiken voor iets ‘onbetamelij ks’.”

De bitterheid in Stefans stem verbaasde Seamus.

“Stefans vader is graaf Carl Svenssen,” legde Helena uit. “Hij heeft zakelijke belangen in Frankrijk en Duitsland en geniet veel aanzien op het Zweedse consulaat in Parijs. Ik neem aan dat je al hebt begrepen dat vader en zoon het niet bepaald goed met elkaar kunnen vinden. Stefan zegt dat zijn vader de hielen van de nazi’s likt en vader vindt Stefan een mislukkeling omdat echte mannen geen kunstopleiding volgen.”

Bij aankomst in Saint-Brieuc stuitten ze op chaotische taferelen. Mensen verdrongen zich op de kade en probeerden een plaatsje aan boord van om het even welk schip te bemachtigen. Buitenlandse en Franse vluchtelingen waren omringd door koffers en kisten die langs de kade stonden opgestapeld. Seamus baande zich een weg door de chaos en keek vanaf de kade naar beneden. Toen hij zijn jacht aan het einde van de kade afgemeerd zag liggen, floot hij hard. Het was een hoeker uit Galway met een lengte van ongeveer vijftien meter, pas geverfd en volledig uitgerust. Helena keek verrukt naar het zeilschip. “Wat mooi! Hoe heet het?”

“Famaire. Dat betekent zwerver van de zee.” Hij keek trots naar het jacht. “Ze kan elke zee aan. Kom, dan laat ik je het zien.”

Nadat Seamus had gefloten, kwamen er twee lange, stevige mannen het dek op die waren gehuld in truien, petten en visserslaarzen. Hun ogen traanden van de wind en hun gezichten waren verweerd. Ze spraken Gaelic. Helena slaakte een vreugdekreet en rende op hen af om hen te omhelzen.

“Dit is Ronan, mijn oudste broer, en dit is Ciaran.”

De mannen schudden iedereen verlegen glimlachend de hand en mompelden met hun zachte Ierse stemmen een welkomstgroet. Ze maakten plaats op het dek, opdat het gezelschap aan boord kon komen, en Helena liep de kajuittrap af. Seamus pakte Leah bij de hand. “Kom, dan zal ik je rondleiden.” Hij sloeg zijn arm om haar middel en liet haar zijn grote schat zien. Hij vond het belangrijk dat ze het allemaal zou zien en ervan zou gaan houden.

Later zaten ze in het donker op het dek en deelden een laatste fles wijn met elkaar. Om middernacht zouden ze bij het juiste tij uitvaren. Ze praatten alleen over luchtige dingen en vermeden het pijnlijke, naderende afscheid. Aan de hemel verschenen wolken. De wind stak op.

“Ik denk dat het een zware oversteek wordt,” zei Ronan met een blik op de hemel.

“Hoe lang gaat het duren?” vroeg Richard, zich er ineens akelig van bewust dat hij geen zeiler was.

“Naar Galway is het een dag of vijf, als we wind mee hebben,” antwoordde Ronan.

“O, wind zullen we genoeg krijgen, ben ik bang. Maar je zult binnen de kortste keren zeebenen hebben en de Fdmaire zeilt als een zonnetje.” Seamus keek Richard met enig medeleven aan. Toen wendde hij zich tot Daniel en Leah en zei op wanhopige toon: “Er is voor jullie allebei genoeg ruimte aan boord. Jullie kunnen met ons mee. Kom jij in ieder geval mee, Leah. Ga mee nu je nog een kans hebt.”

Maar in zijn hart kende hij het antwoord al. Ze hadden er al eerder over gesproken. Daniel had zijn zus niet kunnen overhalen en wilde zelf per se terug naar Parijs.

Plotseling ontstond er grote onrust op de kade. Uit een van de huizen langs de kade, waar mensen waren samengedromd rond een radio om het nieuws te kunnen horen, kwam een man te voorschijn die schreeuwde: “De Duitsers zijn Frankrijk binnengevallen! De Duitsers zijn Frankrijk binnengevallen! Ze komen eraan!”

Van alle schepen steeg een zenuwachtig geroezemoes op. De mensen op de kade begonnen te schreeuwen. Aan dek van de Fa-maire ging Ronan staan. “Het tij is gekeerd, Seamus,” zei hij zacht. “Het is tijd om uit te varen.”

Hij liep naar de boeg van het schip. Seamus bleef doodstil staan. Daniel stond op en legde zijn hand op zijn schouder. “We moeten zo snel mogelijk terug naar Parijs. We kunnen het niet langer uitstellen.”

Seamus staarde Leah aan. Stefans kaak verstrakte zich, en hij werd overspoeld door medeleven. Hij wilde iets zeggen—het maakte niet uit wat—waardoor hij zijn vriend kon helpen dit vreselijke moment de baas te worden, net zoals Seamus hem eerder die dag had geholpen. “Ik breng hen allebei veilig terug naar Parijs, Seamus,” zei hij. “En bij het minste of geringste teken van gevaar neem ik contact met je op, dat beloof ik je, en breng ik ze hierheen. Dan kun jij ze met je jacht komen ophalen.”

Ze bleven allemaal aan dek staan, omhelsden elkaar en beloofden en zeiden van alles wat de angst nog even op een afstand kon houden. Helena klampte zich huilend aan Stefan en Daniel vast en kuste Leah. Ten slotte moest Richard haar van hen aftrekken, zodat ze konden uitvaren. Ze stond daar met zijn armen om haar heen, haar gezicht nat door de tranen.

Seamus pakte Leahs handen vast. Toen drukte ze zich tegen hem aan en begon hij haar te kussen. Hij kon haar horen fluisteren: “Vergeet me niet, mijn Ierse zeezwerver. Luister naar me wanneer de wind in je zeilen zingt en de zee tegen de boeg van je schip klotst. Je komt snel naar me terug, hè Seamus? Vergeet niet naar me terug te komen.”

Huilend maakte ze zich van hem los. Daniel pakte haar hand en ze klauterde de kade op. Ronan en Ciaran gooiden de trossen los en het zeilschip dreef weg van de kade. Seamus stond aan het roer, met tranen in zijn ogen. Hij had het gevoel dat zijn ziel aan stukken werd gescheurd. Hij zag dat Stefan zijn zakdoek aan Leah gaf en dat Daniel zijn arm om de schouders van zijn zus legde.

Het grootzeil klapperde in de wind. De Fdmaire zeilde naar de monding van de haven. Toen Seamus over zijn schouder keek naar het door de maan beschenen kielzog van kolkend water achter hem, kon hij aan het einde van de kade nog steeds drie gestalten zien staan, stil en zwijgend. Het tuig klapperde en de golven sloegen tegen de boeg toen de Famaire hem wegvoerde, met de rest van de kleine vloot. Weg van de kust van Frankrijk.