39

Genève, 1970

“Leah?”

Eleanor staarde haar sprakeloos aan, terwijl ze elk detail van het gezicht van de vrouw, de grote donkere ogen en de sterke mond, in zich opnam. De verloren liefde van Seamus leefde nog, en ze was hier, in Genève. En haar vader had het al die jaren geweten.

“Leah.” Weer zei Eleanor haar naam. Ze schudde verwonderd haar hoofd.

Er viel een korte stilte, en toen pakte Gareth haar bij haar arm. “Misschien moeten we even gaan zitten en op adem komen?” Hij leidde hen allebei naar de stoelen voor het bureau van monsieur Doumier.

“Het spijt me. U vindt me vast vreselijk onbeleefd. Ik had alleen nooit gedacht…” Eleanor schudde weer haar hoofd, haar ogen nog steeds gericht op het gezicht van de andere vrouw.

“Ik begrijp heel goed dat dit een schok voor je is. Richard was een man die altijd woord hield. Een echte vriend en beschermer, tot aan zijn laatste snik.” Leah wendde haar blik af. Haar stem klonk wanhopig. “Ik zou willen dat ik hem had kunnen bezoeken, of iets voor hem had kunnen doen. Maar dat was onmogelijk. Heeft hij je uiteindelijk toch over me verteld? Je weet wie ik was?”

“Hij heeft uw naam nooit genoemd,” zei Eleanor. Ze wist dat haar volgende woorden hard zouden klinken. “Seamus heeft me over u verteld. Maar u hebt nooit contact met hem opgenomen. En ook niet met moeder, die uw vriendin was. Waarom hebben u en vader niets gezegd, of ze op zijn minst laten weten dat u nog leefde?”

“Eleanor.” Gareth kneep haar even stevig in haar schouder. “Vóórdat je nog meer vragen stelt, moeten we misschien even stilstaan bij de omstandigheden die ons vandaag hier hebben gebracht.”

“Monsieur Duggan,” onderbrak Leah hem met een strak gezicht. “Ze heeft het recht deze vragen te stellen. En ik moet proberen haar antwoord te geven.”

“Misschien kan ik maar beter gaan.” Gareth stond op.

“Nee.” Eleanor pakte de documenten van Richard Kirwan van het bureau en gaf die aan Leah. “Mijn vader wilde dat ik u dit persoonlijk zou overhandigen. Monsieur Duggan, Gareth, is zijn executeur-testamentair. Hij maakt al vele jaren deel uit van onze familie en is mijn beste vriend.” Ze leunde achterover tegen Gareth aan. Het was een troost zijn handen op haar schouders te voelen.

Leah hield de dikke envelop in haar hand en draaide hem keer op keer om, hem zachtjes met haar vingers strelend. Haar gezicht was ondoorgrondelijk toen ze opstond en naar het raam liep dat uitkeek op de straat vol kinderkopjes, waar de trams rinkelend heen en weer reden. “Ik heb hem twee of drie keer per jaar geschreven,” zei ze zacht. “En ik heb hem gevraagd of hij die brieven wilde vernietigen, maar misschien heeft hij ze bewaard. Ik weet niet of…”

Ze maakte de envelop open en haalde er een bundeltje blauwe enveloppen en een los vel wit papier uit, waaraan een paar foto’s waren vastgemaakt. Toen sloeg ze haar ogen op naar Eleanor en Gareth en zei met haar lage stern: “Nadat Richard me in 1947 had opgespoord en hierheen was gekomen, kon ik hem niet nog een keer laten komen. Maar ik heb hem elk jaar een paar keer geschreven, om hem te vertellen hoe het met ons ging. En hij schreef terug. Hij begreep me, en ik wist wat hij doormaakte. We hadden allebei hetzelfde meegemaakt.”

Haar ogen vulden zich met tranen toen ze de brieven en foto’s tegen haar borst drukte en Richards laatste brief in haar andere hand hield. Ze las hem zwijgend en keek toen weer op, maar ze leek dwars door Eleanor en Gareth heen te kijken, alsof er nog iemand in de kamer stond.

“O, Richard, wat wil je hiermee bereiken? Hier is het veel te laat voor!” Ze slaakte een haperende zucht en liet haar hoofd tegen het raamkozijn rusten. “Eleanor, jouw vader en ik waren zo hecht bevriend als maar mogelijk is. Het was een band die nooit kon worden verbroken. We hebben allebei in de concentratiekampen gezeten die tot de ergste, verschrikkelijkste erfenis van de oorlog zijn gaan behoren. Ik zat in Auschwitz en Bergen-Belsen. Je vader zat in Buchen-wald. Na de oorlog heerste er zo’n chaos dat ik niet wist of hij nog leefde. Tot hij me kwam opzoeken.”

Ze keek weer naar Eleanor, die haar met stomheid geslagen aankeek.

“Misschien vind je het onvoorstelbaar wreed dat ik op zijn stilzwijgen aandrong, maar dat wilde ik nu eenmaal. Ik heb hem laten beloven dat hij het nooit aan je moeder zou vertellen.” Ze aarzelde even. “Of aan je oom. Het moest zo zijn, begrijp je. Vanwege Stefan. Vanwege mijn man.”

“Wat bedoelt u?” Eleanor sprong op, en Leah stak haar hand uit, alsof ze haar wilde afweren. “Dat mijn vader in een concentratiekamp heeft gezeten, en Stefan ook?”

“Kunnen we misschien buiten verder praten?” vroeg Leah. Ze drukte de papieren dicht tegen zich aan en zag er ineens moe en verslagen uit. “Dit is een grote kamer, maar toch heb ik last van claustrofobie.”

“Ik zeg even tegen monsieur Doumier dat we later terugkomen,” zei Gareth.

Ze verlieten het indrukwekkende marmer van de bank en liepen naar de Jardin Anglais. Gareth vond een bankje in de buurt van de bloemenklok, waar ze in de zon gingen zitten en uitkeken over het meer. Langzaam, zonder verwijten of zelfmedelijden, begon Leah te vertellen over de wereld van verschrikkingen waarin ze had geleefd.

Ze hadden haar weggetrokken van het levenloze lichaam van Daniel, dat op straat lag, en haar met de kolven van hun geweren op haar schouders geslagen. Stefan, Richard en Seamus waren in het stof en de rook van het gevecht verdwenen. Ze dacht dat ze Seamus wanhopig naar haar had horen schreeuwen, boven het geluid van het geweervuur uit, en ze durfde niet aan zijn lot te denken. In de dagen vol verhoren en mishandelingen die volgden, was haar bloed op haar jurk opgedroogd en had het zich vermengd met dat van Daniel. Tijd leek geen betekenis meer te hebben. Ze wist niet waarheen ze was gebracht. Ze zat dagen in vrachtwagens, in cellen, in het felle licht van verhoorkamers, in stinkende holen met andere vuile en mishandelde vrouwen. Ratten, kakkerlakken, luizen en de stank van wanhoop waren haar onafscheidelijke metgezellen.

Haar overweldigers vertelden haar al snel dat haar echtgenoot en kameraden als verraders waren geëxecuteerd. Maar naarmate er meer tijd verstreek, kwam er een koppig verzet in haar op. Haar geliefde Daniel was dood, maar door de vragen die haar werden gesteld ging ze zich afvragen of de anderen misschien toch waren ontsnapt. Stefans vader had goede diplomatieke betrekkingen, en ze vroeg zich af of hij misschien had kunnen regelen dat zijn zoon werd vrijgelaten. En als Richard en Seamus hadden kunnen ontsnappen, was haar zwijgen misschien de enige bescherming die ze hun kon bieden. Daarom hield ze vol, ondanks alle vernederingen, beschimpingen en pijn.

Ze wist niet hoe lang het duurde voordat ze naar een gevangen-kamp werd vervoerd, of hoe lang de reis erheen duurde. De verschrikkelijke dorst, honger en ellende leken eeuwig te duren. Om haar heen bleven mensen sterven. Ze wist met een vreselijke zekerheid dat haar familie deze weg ook al had afgelegd. Toen de trein in Auschwitz aankwam, werden de mensen die nog leefden als vee uit de wagons gejaagd. Ze struikelden over hun dode reisgenoten toen ze het perron op liepen, dat baadde in het licht van schijnwerpers. Degenen die de helse treinreis hadden overleefd, werden gedwongen om halfnaakt in de koude avondlucht te blijven staan. Ze waren uitgeput door angst en werden van alle kanten belaagd door schreeuwende bewakers en woest blaffende honden. De ss-officieren droegen onberispelijke uniformen, en hun gepoetste laarzen weerspiegelden de gewelddadige nachtmerries die onder het felle licht van de schijnwerpers plaatsvonden.

“Hierheen. Opschieten. Loop door. Moeders met kleine kinderen moeten aan deze kant gaan staan.”

Een groep gevangenen passeerde hen en begon de vertrapte, opgezwollen lijken uit de wagons te halen en de bergen menselijke uitwerpselen op te ruimen. Leah stond als verdoofd op het perron, niet in staat haar trillende ledematen tot bedaren te brengen. Een gevangene die was gehuld in een vuile gestreepte broek en een gestreept jasje, schuifelde naar voren en porde Leah tussen haar ribben. “Schiet op! Schiet op! Anders doden ze je. Blijf aan de linkerkant.”

Ze wist niet zeker of ze hem goed had verstaan. Ze keek in zijn ogen, die glansden van de koorts, en nam het kaalgeschoren hoofd, de ingevallen ogen en de uitstekende jukbeenderen in zich op. Hij zag eruit als een schuifelende vogelverschrikker. Ze liep naar links, in de richting die hij had aangewezen. Degenen die de eerste selectie hadden overleefd, werden in de quarantainebarakken van hun laatste restje menselijke waardigheid beroofd. Ze kregen het bevel al hun kleren uit te trekken. Leah keek naakt en huiverend toe hoe haar lange, gebleekte lokken op de grond vielen toen ze haar haar afschoren, misschien wel als straf voor het feit dat ze haar afkomst had verloochend. Na een ijskoude douche moest ze naar een open binnenplaats rennen, waar ze een blauw-wit gestreept gevangenisuniform van ruwe stof en een paar slecht passende klompen kreeg aangereikt. Beneveld door schaamte en ontzetting ging ze in de de rij wachtenden voor de registratie staan. Ze hadden nog steeds niets te eten ofte drinken gekregen.

De man achter het krakkemikkige bureau keek haar niet aan. “Naam?”

“Leah Svenssen. Ik ben getrouwd met een buitenlander. Ik heb de Zweedse nationaliteit. U hebt het recht niet me hier te houden.” Als Stefan een vrij man was, zou hij haar ongetwijfeld hier komen weghalen.

“Je bent joods.” Het was geen vraag. “Gemengde huwelijken zijn niet toegestaan. Beroep?”

Tranen van woede en wanhoop welden in Leahs ogen op, maar ze zei niets meer over Stefan. Als hij nog leefde, kon hun huwelijk tegen hem worden gebruikt. Ze gaf geen antwoord.

“Beroep?” De stem van de officier klonk luid en scherp. Een bewaker die aan het einde van de rij stond, kwam naar hem toe. Zijn hond trok hard aan de riem.

“Musicus. Ik speel viool.”

Voor het eerst keek hij naar haar op. “Viool? Waar heb je gespeeld?”

“Op het conservatorium van Parijs.”

“Het kamp heeft een vrouwenorkest. Je kunt je misschien nog nuttig maken. Blijf in het quarantainegedeelte. Als ze je nodig hebben, hoor je het wel.”

Ze werd weer gedwongen zich in beweging te zetten en strompelde naar voren, zodat ze haar konden tatoeëren. Ze keek naar haar linkeronderarm en zag dat ze haar haar identiteit ontnamen en vervingen door de tekens die zij hadden uitgezocht. Vanaf dit moment zou ze geen naam meer hebben. Ze zouden haar alleen als een nummer kennen.

Leah viel stil onder de zon van Genève en keek uit over de prachtige tuinen. Moeders met kinderwagens liepen voorbij. Geliefden en studenten lagen in het gras, een oude vrouw voerde de vogels. Elea-nor, die diep onder de indruk was van wat ze had gehoord, wist niet goed wat ze over een dergelijk lijden moest zeggen.

“Hoe lang, Leah? Hoe lang heb je daar gezeten?” vroeg Gareth haar vriendelijk.

“Drie jaar. Mijn hele leven. Een deel van me is daar nog steeds en zal nooit kunnen ontsnappen.” Leahs gezicht was lijkbleek.

“Ga je met ons mee terug naar het hotel om te lunchen?” vroeg Eleanor zacht.

Leah stond op. “Nee, dank je, ik ben al te lang van huis. Ik moet nu echt gaan. Terug naar Stefan.”

“Is Stefan ook hier? O, Leah, er is zoveel wat ik nog wil weten. Kunnen we hem ontmoeten?”

Leahs gezicht leek uit steen te zijn gehouwen. “Ik ben bang dat Stefan niemand kan ontmoeten. Hij is nooit van de oorlog hersteld.” Ze streek met haar hand langs haar ogen. “Hij moet voortdurend worden verzorgd en reageert niet goed op vreemden. Hij heeft last van aanvallen, stuiptrekkingen. Nadat we waren gevangengenomen, brachten ze hem naar het hoofdkwartier van de Gestapo in Parijs, waar hij vreselijke verwondingen heeft opgelopen. Uiteindelijk wist zijn vader hem vrij te krijgen. Ze hebben hem naar een kliniek gebracht, hier in Zwitserland. Na de oorlog heeft het heel lang geduurd voordat ik hem had gevonden.” Leahs stem haperde. “Ik was toen zelf ook niet in orde. Ik had geen geld, en mijn enige familie was Stefan. En ik had geen huis, ik had niet de middelen om hem te steunen of te verzorgen. Het enige wat ik kon doen, was mijn muziekopleiding voltooien, zodat ik mijn kans op werk zou vergroten. Als Richard me toen niet had gevonden, was ik nu vast en zeker dood geweest. En Stefan zou het evenmin hebben overleefd. Zijn familie schaamde zich voor hem, voor dat nutteloze wezen dat met een jodin was getrouwd. Ze lieten hem in de steek en vertrokken. Toen kwam je vader, Eleanor. Die lieve, dappere, geweldige Ri-chard.”

Haar stem was nu niet meer dan een fluistering, en ze begon te snikken. Gareth pakte haar arm vast.

“Het is niet eerlijk dat we je dit allemaal opnieuw laten beleven,” zei hij zacht. “We zullen nooit kunnen begrijpen hoe dapper en moedig je bent geweest. Je hoeft het echt niet allemaal in één keer uit te leggen. Kom, dan brengen we je thuis. Het fonds regelen we morgen wel, of wanneer je je ertoe in staat voelt.”

“Gareth heeft gelijk.” Eleanor sloeg haar armen om Leah heen. “Ik ben zo stomverbaasd, zo vreselijk blij dat je nog leeft, en dat vader je heeft gevonden en geholpen. Kunnen we nog een keer afspreken, morgen misschien? We logeren in het Beau Rivage.”

“Nu jullie me eenmaal hebben ontdekt, kan ik niet weer verdwijnen, dat begrijp ik.” Leah maakte zich voorzichtig van haar los. “Ik neem een taxi naar huis, dank je. We zien elkaar wel weer, misschien morgen. Je vader was een geweldige man, liefje, en binnenkort zal ik proberen je meer te vertellen. Maar nu heeft Stefan me nodig. Dag, Eleanor, Gareth.” Ze omhelsde hen allebei snel en raakte even met haar hand Eleanors wang aan. Toen draaide ze zich om en liep vlug weg.

Bij de bank kon Eleanor zich maar moeilijk concentreren. Gareth en monsieur Doumier hadden haar niet echt nodig, en Leah had gelijk: het kantoor was beklemmend.

“Gareth, ik denk dat ik terugga naar het hotel. Is dat goed?”

“Natuurlijk. Ik denk dat ik hier nog een halfuur bezig ben.” Ze wandelde terug naar het Beau Rivage en ademde de frisse lucht van de late namiddag diep in. In gedachten nam ze de bijzondere gebeurtenissen van de dag door. In het hotel ging ze naar het balkon en keek uit over het meer. Wat moest ze met Gareth beginnen? Ze bloosde toen ze aan zijn omhelzing dacht. Toen de telefoon ging, rende ze naar binnen om op te nemen.

“Eleanor?” Leahs stem klonk gespannen. “Kun je misschien vanavond hierheen komen? Maar in je eentje. Ik wil graag met je praten, en hoe eerder hoe beter, denk ik. Denk je dat Gareth het erg vindt als je alleen komt?”

“Vast niet,” zei Eleanor onmiddellijk, bang dat Leah van gedachten zou veranderen. “Als je wilt, kom ik nu meteen.”

“Kom maar rond een uur of acht, dat lijkt me beter. Stefan is nogal rusteloos, maar rond die tijd heb ik hem wel wat gekalmeerd.”

Eleanor schreef net het adres op toen ze Gareth op de deur hoorde kloppen. Ze zei Leah goedendag en legde de hoorn op de haak. “Kom binnen, Gareth. Dat was Leah. Ze vroeg of ik vanavond wilde langskomen.” Ze aarzelende even. “Vind je het erg als ik alleen ga?”

“Nee, natuurlijk niet. Ik ben blij dat ze je wil zien.” Hij zweeg even. Ze had hem nu niet nodig, en Leah evenmin. Snel vervolgde hij: “Ik kan niet al te lang van kantoor wegblijven, maar ik denk dat jij in ieder geval dit weekend nog in Genève moet blijven. Ik ga morgen terug naar Dublin.” Hij klonk zo nuchter, zo zakelijk, dat ze een steek van teleurstelling voelde. Maar hij had gelijk, ze moesten afstand van elkaar nemen. Misschien had hij spijt van wat hij gisteravond had gezegd.

“Doe maar wat je het beste lijkt,” zei ze. “Ik bel een taxi en ga me klaarmaken. Ik weet niet hoe laat ik weer terug ben. Goedenavond, Gareth, en dank je wel. Voor alles. Je bent zo’n geweldige vriend.”

“Ik zal er altijd voor je zijn, dat weet je.” Gareth begreep wat ze bedoelde en wist dat er slechts vriendschap tussen hen bestond. Zijn antwoord was langzaam en weloverwogen. “Als je vriend. Elke keer wanneer je me nodig hebt.”

Hij nam snel afscheid en deed de deur achter zich dicht. Eleanor zuchtte, draaide zich om en belde een taxi.