24
Connemara, 1970
Er waren enkele dagen verstreken waarin Helena langzaam was begonnen te herstellen. Ze maakte lange wandelingen, schilderde en sliep veel. Seamus en Eleanor zagen dat de gekwelde uitdrukking van haar gezicht verdween en dat haar lichaam zich begon te ontspannen. Eleanor had ook het gevoel dat ze in een andere wereld verkeerde, ver weg van knagende twijfels en onbeantwoorde vragen, en ze was blij dat haar oom steeds meer over zijn verleden onthulde. Lichaamsbeweging en frisse lucht gaven haar gezicht weer kleur. Ze ging vroeg naar bed en stond verkwikt weer op. Zoals ze had gehoopt ging ze helemaal op in haar werk. Ze was flink opgeschoten met het manuscript van Kennedy en belde elke middag lang met Gareth.
“Opstaan, luilak!” Op de ochtend van de vijfde dag klopte Seamus op haar deur. “Ik heb de ontbijtspullen voor je laten staan. Ik ga naar de praktijk om Jim deze ochtend een handje te helpen.”
Eleanor rekte zich glimlachend uit. Lieve Seamus. Ze wist dat Jim Walsh, zijn gepensioneerde collega, het maar wat leuk vond om weer aan het werk te zijn en dat hij de komende drie weken nog voor Seamus zou invallen, maar haar oom wilde dolgraag naar zijn werk waarvan hij zoveel hield.
“Waar is moeder?”
“Ze heeft vroeg ontbeten en is buiten aan het schilderen. De weersvoorspelling voor vanmiddag is niet echt goed, dus ze wilde nog zoveel mogelijk doen. Misschien kun je haar straks een kop koffie brengen.”
Na het ontbijt ging ze naar buiten. De hond rende al de heuvel op, achter de konijnen aan. Ze kon haar moeder in de verte op de rotsen zien staan, een stukje verder van de plek waar ze de afgelopen dagen had gewerkt. Eleanor liep het strand op. Toen ze naar de hoge hemel en de vage heuvels in de verte keek, had ze het gevoel dat ze het ergste achter de rug hadden.
“We zijn eroverheen,” dacht ze, overspoeld door een gevoel van dankbaarheid. “Het gaat weer beter. Welke onthullingen er ook mogen volgen, ze zullen minder pijnlijk zijn, en we zullen ze aanvaarden als deel van ons leven, als deel van onze familiegeschiedenis.”
Toen ze het einde van het strand had bereikt, riep ze haar moeder. Helena glimlachte en kwam naast haar dochter op een platte rots zitten. Ze nipten allebei van hun koffie. Er was een windje opgestoken, maar door de open plekken in de voortsnellende wolken scheen de zon af en toe nog steeds fel neer.
“Het gaat vanavond vast stormen.” Ze keek uit over de zee. “Misschien wel windkracht acht.”
Eleanor wist dat Helena het weer en de windkracht bijna angstaanjagend goed kon voorspellen. Het was een soort instinct, waarover ook Seamus beschikte. Ze hadden allebei het talent om dingen aan te voelen waarvan andere mensen zich niet eens een voorstelling konden maken. Eleanor was een beetje jaloers. Hadden zij en James maar zo’n band. Misschien lag het wel aan haar eigen onzekerheid. Als ze die stomme muur kon afbreken die ze om zich heen had opgebouwd, zou ze misschien in staat zijn meer te delen met haar tweelingbroer.
Helena begon te praten, en Eleanor besefte dat ze het over een andere storm had; ze had het over een storm uit haar verleden en over Richard. Zonder dat ze erom had gevraagd, begon haar moeder te vertellen over de terugreis vanuit Frankrijk in 1940. Eleanor luisterde geboeid.
“Toen we die nacht uit Saint-Brieuc vertrokken, stond er net zo’n wind als nu, en buiten de beschutting van de haven waren de golven heel hoog. Dat heb ik nooit erg gevonden, en Seamus ook niet. Als je al van jongs af aan zeilt, ben je minder gevoelig voor zeeziekte, denk ik. Ik heb noodweer altijd opwindend gevonden. Door de wind en de regen en de kolkende zee krijg je het gevoel dat je deel uitmaakt van de elementen. Maar die avond was het anders. Seamus was verliefd geworden en moest zijn meisje achterlaten. Hij voerde zijn eigen storm met zich mee. Ik voelde met hem mee, maar ik had Richard.”
Helena zweeg even, starend in de donkere tunnel van het verleden. “Hij voelde zich zo beroerd. Zo verschrikkelijk, ontzettend beroerd. Zodra we het kanaal achter Ile-de-Bréhat waren binnengevaren, begon het jacht flink te deinen. We stonden in het donker op het dek. Ik kroop weg in zijn jas en kon zijn hartslag voelen.” Ze sloot even haar ogen. “Hij rook altijd heel bijzonder, en dat vond ik heerlijk. Ik drukte altijd mijn gezicht tegen hem aan en snoof zijn geur op, alsof ik hem zo in me kon opnemen.”
Weer zweeg ze, haar blik gericht op een of ander punt dat verder weg was dan de baai. Eleanor durfde zich niet te bewegen.
“Toen werd de zeeziekte hem te machtig. Hij lag uren te braken, terwijl ik zijn gezicht bette en zijn ongemak probeerde te verzachten. Ik was bang dat hij uitgedroogd zou raken. Seamus moest aan dek blijven. De wind was erg krachtig en hij had flink zeil moeten reven en wat lijnen moeten uitgooien om te voorkomen dat het schip te erg zou gaan deinen. Ik heb nog nooit zo’n hevige storm meegemaakt.”
Ze lachte. Het was een teder, vriendelijk lachje. Toen ze weer begon te vertellen, klonk haar stem laag en duidelijk. “Hij was bezweet en koud, hij lag te rillen en zijn lippen waren gesprongen. Ik klom naast hem in de kooi en besefte tijdens die wanhopige uren dat niets ons ooit zou kunnen scheiden. Het maakte niet meer uit of we Ierland zouden halen of niet. Ik zou hem beschermen en koesteren, ook al zouden we zinken. Ik wist zeker dat hij het ook zo voelde, hoe misselijk hij ook was. Hij zei keer op keer, bij iedere schommeling van het schip: ‘Ik hou van je, Helena, ik hou van je. Laat me nooit meer alleen. Ik wil altijd bij je zijn.’”
Tranen sprongen in Heiena’s ogen bij de herinnering aan Richard zo’n dertig jaar terug. Eleanor wilde haar hand uitsteken en haar moeder troosten, maar ze wist dat ze zich niet moest verroeren, want dat zou de betovering verbreken. Toen Helena weer begon te praten, klonk haar stem ruw en schor van verlangen. “Het bleef bijna drie dagen lang waaien, en we dreven met de wind in de rug naar het zuidelijke gedeelte van de Atlantische Oceaan. Bij elke golf dook het schip een heel eind naar beneden en kwam vervolgens in een onmogelijke hoek weer omhoog, alsof het elk moment kon kapseizen. Seamus, Ronan en Ciaran stonden om de beurt aan het roer, vastgebonden om te voorkomen dat ze overboord zouden slaan. De wind gierde en de regen viel met bakken naar beneden.”
Helena deed haar oude hoedje af, streek met haar hand door haar haar en klemde de rand van de hoed tussen haar vingers. Ineens kon Eleanor zich herinneren dat haar vader dat hoedje altijd had gedragen wanneer ze gingen wandelen. Daarom hield Helena zo van dat hoedje, daarom droeg ze het zo graag wanneer ze buiten aan het schilderen was. O hemel, wat was haar moeder eenzaam zonder hem, wat voelde ze zich verloren.
“Toen ik wakker werd, stond Seamus druipend van de regen naar ons te kijken.” Helena had de draad van haar verhaal weer opgepakt. “De wind was gaan liggen. Het vreselijke geluid was niet meer te horen. ‘Ik denk dat het voorbij is,’ zei hij. ‘Ronan en Ciardn houden de wacht.’ Hij deed zijn ogen dicht en tuimelde de andere kooi in, met nog steeds zijn natte spullen aan. Toen hij in vergetelheid wegzonk, hoorde ik hem nog iets zeggen, al was hij door zijn oververmoeidheid nauwelijks te verstaan: ‘Godzijdank zijn jullie veilig, Helena, jij en Richard. Maar Leah…O god, Leah, Leah.’
Kort daarna opende Richard zijn ogen, die doordringende ogen die altijd tot in mijn ziel leken te kunnen kijken. Voor het eerst sinds we waren uitgevaren, glimlachte hij. ‘Helena O’Riordan,’ fluisterde hij. “Je hebt met me geslapen, gevallen vrouw! Nu moeten we meteen trouwen. Denk je dat Seamus, als kapitein van dit schip, ons zal willen huwen?”
‘Ik denk niet dat Seamus ergens toe in staat is. En ik lig dan wel in je bed, maar dat betekent niet dat ik misbruik van je heb gemaakt. Je bent nu niet bepaald op je best.’ Toen raakte hij me zo zacht, zo teder aan, en hij glimlachte zo lief naar me. ‘Beloof me, Helena, dat we niet al te lang hoeven te wachten. Beloof het me.’ We omhelsden elkaar in die deinende kooi, terwijl het eerste licht door de deur van de kombuis naar binnen viel en Seamus in de kooi tegenover ons lag te snurken. En een paar weken later heeft de oude pastoor Connolly ons in Roundstone in de echt verbonden.”
Ze leunde achterover en streek zuchtend langs de rand van haar hoed. Haar blik was gericht op het dorpje achter de kaap. “Zelfs oma Kirwan, met haar altijd zo strenge gezicht, kon die dag mijn geluk niet verstoren. Ze kwam over uit Dublin en zat als een dooie aan tafel, zo streng en vreugdeloos. Maar Seamus leende ons zijn huisje, en de eerste avond sliepen we in het grote bed van papa en Angela. Ik zou willen dat ze hadden kunnen zien hoe gelukkig we waren.” Zelfs nu beefde ze nog van vreugde. Toen betrok haar gezicht. “Die arme Seamus, hij deed zo zijn best om zijn verdriet te verbergen. Hij was zo gul, zo onzelfzuchtig. In het begin schreef Leah hem elke dag, maar op een gegeven moment gingen haar brieven anders klinken, niet langer vol liefde en verlangen. Hij wist dat er censuur werd toegepast. We hoorden steeds vaker verhalen over wat de Duitsers met joodse gezinnen in Parijs deden. Joden werden ontslagen, moesten met een ster op hun kleren lopen, mochten niet langer naar de radio luisteren en niet meer telefoneren. Toen kwamen er helemaal geen brieven meer van Leah. Seamus maakte zich vreselijk ongerust. Richard nam zijn werkzaamheden aan de universiteit weer op, maar hij en Seamus waren ook bezig dingen bij elkaar te krijgen die ze naar Frankrijk wilden sturen, waar het verzet net in opkomst was. Ze zorgden voor kristalontvangers, apparatuur voor illegale drukkerijen, en niet te vergeten geld. Ze hielden via het Zweedse consulaat contact met Daniel Nazarre, de broer van Leah. Ze zijn twee keer naar de Golf van Biskaje gezeild, waar ze een Bretonse vissersboot troffen. Ze laadden de spullen over en zeilden terug naar Ierland. Het was allemaal zo avontuurlijk.”
Ze zweeg even, verzonken in herinneringen. “Thuis in Dublin was het moeilijk. Dorothea, de moeder van Richard, wilde dat we bij haar kwamen wonen. Ze had een groot huis, veel te groot voor een vrouw alleen. Ik had het gevoel dat we op eigen benen moesten staan, maar hij was haar enige zoon, zei ze. Hij was zo’n tijd weg geweest en ze werd al oud. Ik zei ja en we gingen bij haar wonen, maar de vakanties brachten we altijd in Connemara door. Ik wilde dicht bij Seamus zijn en hem troosten. En ik maakte me zo’n zorgen om onze vrienden in Parijs. Dorothea Kirwan vond me niet erg aardig. Ik denk dat ze me graag in het oog wilde houden om te voorkomen dat ik haar zoon in het verderf zou storten. Ze stond bijzonder argwanend tegenover mijn kunst, al begon ik toen al aardig te verkopen. En we hadden geen kinderen. Toen ik vijf maanden zwanger was, kreeg ik een miskraam. En daarna raakte ik niet meer in verwachting. Ik denk dat ze dacht dat ik geen kinderen meer wilde. Had ze maar kunnen zien hoe graag ik zijn leven in me wilde dragen, hoe graag ik een kind wilde baren dat hij bij mij had verwekt.”
Helena haalde haar hand door haar haar. Weer beleefde ze dat verlies, het gevoel te hebben gefaald. Ze was omringd geweest door duisternis en zelfs niet in staat geweest tot schilderen. Haar stem was niet meer dan een fluistering, en Eleanor moest zich concentreren om te kunnen horen wat ze zei. “Iedereen van wie ik hield, leek me te worden afgenomen. Seamus en ik hadden onze moeder bij onze geboorte verloren. Toen ik naar school werd gestuurd, verloor ik Seamus, die een deel van mij was. En daarna papa, mijn anker in de harde wereld. Ik was bang dat iedereen op wie ik vertrouwde of van wie ik hield, me zou worden ontnomen. Alleen mijn schilderijen waren echt.”
Eleanor dacht terug aan de laatste dagen van haar vader. De herinnering verscheurde haar en ze wilde dolgraag iets zeggen, maar ze beet hard op haar lip. Eindelijk stroomde er een vloedgolf van verdriet uit Helena, en misschien vormden deze woorden het begin van haar herstel.
“Seamus hielp me de dood van onze vader te verwerken. Hij nam me mee naar Seal Bay. Hij liet me een schilderij van papa maken, waarin ik alles legde wat ik me kon herinneren. Waarin ik alles zei wat ik tegen hem had willen zeggen. Daarna lieten we het doek wegdrijven op het water, net zoals hij had gedaan met zijn gedichten voordat we naar school gingen. Later, toen Angelas gezondheid steeds slechter werd, verliet Seamus Galway en zette hier een praktijk op. Angela heeft tot haar dood, drie jaar later, bij hem gewoond.”
Helena was lange tijd stil. Toen ze eindelijk weer iets zei, klonk haar stem sterker. “Richard was degene die me weer hoop gaf, na die doodgeboren baby. Hij was zo klein, ons zoontje. Ik wilde hem zien en Richard stond erop dat dat gebeurde. We legden hem af in een linnen handdoek en lieten hem door een priester Richard Seamus dopen. Hij is begraven in het familiegraf. Daarna leek er een soort mist op me neer te dalen en kon ik niet meer goed horen of zien. Het heeft weken geduurd. Ik was doodsbang. Ik vond het vreselijk, maar ik kon er niets aan doen. Alles was grijs. Ik had geen gevoel voor kleur meer. Op een dag kwam Richard vroeg thuis, in een koets vol bloemen van een van de stalletjes in Grafton Street, ontelbare bossen.” Helena glimlachte weer en draaide de hoed om. “Hij liet de koets voor de voordeur staan en kwam naar boven. Hij nam me mee naar beneden, tilde me in de koets en zei tegen de koetsier dat we een ritje gingen maken. Hij zei dat onze baby zich in een tuin bevond, omringd door prachtige bloemen zoals deze, omdat we zoveel van hem hadden gehouden en hem zo graag hadden gewild. En hij smeekte me de tuin te schilderen die ik voor me zag, en het kind erin te laten rennen en de zon op zijn geest te laten schijnen.”
Eleanor wist welk schilderij ze bedoelde. Het hing in haar moeders slaapkamer. Het licht op het doek gaf het een bijna onaardse uitstraling. Het heette Zijn tuin.
“Dat soort dingen deed hij. Hij was erg terughoudend, maar hij kon soms onstuimig zijn liefde uiten, en dan kon het hem niet schelen wie het zag. En ik heb hem naar Frankrijk laten gaan, zonder mij.” Heiena’s stem klonk ineens scherp. Ze stond onverwacht op en liep naar het doek waaraan ze werkte. Eleanor liep achter haar aan, bang dat ze iets zou missen. Voor het eerst zag ze het schilderij. Het stelde een schip voor, dat oprees uit een storm. Het gezicht van haar vader zweefde te midden van de wind en het water.
“Ik had met hem mee moeten gaan. We waren voorbestemd om altijd bij elkaar te zijn. Zoals die laatste avond hier op de heuvel, voordat ze naar Frankrijk vertrokken. Toen het schip zonder Richard terugkeerde en Seamus zo ernstig gewond bleek, voelde het alsof ik weer door de oude vloek was getroffen. En toch wist ik dat hij niet dood was. Als hij dood was geweest, had ik het in mijn hele wezen gevoeld, dat weet ik zeker. Ik stierf zelf bijna bij jullie geboorte. Ik denk dat oma Kirwan me vanaf dat moment begon te vergeven. Ze had mij de schuld gegeven van Richards vertrek, maar voordat hij wegging had ik in ieder geval het juiste gedaan. Seamus was bij de bevalling aanwezig en nam me toen ik sterk genoeg was mee terug naar Roundstone. Daar zorgde ik voor mijn kinderen en verlangde naar mijn man.”
“O, moeder!” Eleanor kon niet langer zwijgen. Op dat moment voelde ze een liefde voor haar moeder die heviger was dan ze ooit voor mogelijk had gehouden. Het leek Helena niet op te vallen dat ze werd onderbroken. Ze vertelde verder, op een lage, bittere toon die Eleanor haar nog nooit eerder had horen gebruiken.
“Hij bleef meer dan drie jaar weg. Na het eerste bericht, waarin werd gemeld dat hij nog leefde, volgde een tweede bericht, waarin stond dat hij Frankrijk zou verlaten. En toen kwam er niets meer. Geen woord. Seamus en ik probeerden hem op te sporen via het Rode Kruis, via de contacten van de ambassade. Maar er was geen nieuws. Na de oorlog ging Seamus naar hem op zoek. Hij vond hem in Parijs en nam hem mee naar huis. Maar Richard was net een lege huls. Ik kon geen rust meer bij hem vinden. Hij zat ergens in gevangen, ook al probeerde hij te ontsnappen.” Ze vertrok haar gezicht en keek peinzend naar een penseelstreek, alsof ze hem uit de afgrond probeerde te halen waarin hij was verdwenen. “Hij leed aan vreselijke nachtmerries. Vaak werd hij schreeuwend wakker, badend in het zweet. Dan nam ik hem in mijn armen, net zoals ik toen in de kooi had gedaan, en probeerde hem te kalmeren en hem weer in slaap te sussen. Ik had mijn man weer terug, maar ik wist niet hoe ik hem uit de duisternis moest bevrijden. Uiteindelijk gebeurde dat toen Elizabeth werd geboren.” Heiena’s stem stierf weg, en ze leek zich bewust te worden van Eleanor. Haar afwezige uitdrukking maakte plaats voor ontzetting.
“Eleanor!” Ze klonk scherp, bijna boos, alsof ze haar dochter op afluisteren had betrapt.
Eleanor voelde zich eerst afgewezen en toen verbolgen. Helena zou nooit op zo’n toon tegen Elizabeth praten—Elizabeth, de kroon op hun hervonden liefde. “Maar al die tijd was er iemand anders. De moeder van Solange!” barstte ze uit. “Hoe kon hij je dat aandoen, na al die beloften die hij had gedaan? Hoe kon hij dat doen?”
“Hou daarover op.” Heiena’s stem klonk kil.
“Maar ik snap het niet. Wist je dat ze bestond? Voelde je dat hij aan haar dacht? Heeft hij het je verteld? Of gaf hij zich helemaal aan jou en snelde hij daarna terug naar Frankrijk om bij haar hetzelfde te doen?” Ze wilde ophouden, ze wist dat dat moest. Haar woorden waren wreed en hard, maar ze kon zich niet meer inhouden.
“Ik wil er niet over praten.” Op Heiena’s gezicht verscheen de afstandelijke uitdrukking die haar dochter was gaan haten.
“Je wilt nooit ergens over praten!” schreeuwde Eleanor. “Je sluit je op in je hartstochtelijke herinneringen en wij moeten ons maar zien te redden, James en ik en zelfs je geliefde Elizabeth. We leven nog, hoor, we zijn er nog steeds, maar je ziet ons niet eens staan. We willen graag weten hoe het komt dat we een halfzus hebben van wie we nog nooit hebben gehoord.”
“Nee. Ik wil er niet over praten.”
“Niemand wil iets zeggen. Waarom niet? Zijn jullie bang dat jullie de rust van de doden verstoren? Je bent onze moeder, je kunt het ons toch wel vertellen? We willen niemand de schuld geven, we willen het alleen graag weten!”
Helena wendde zich vol ijzige woede tot haar. “Je wilt dat ik de rauwe wonden van mijn huwelijk verder openrijt, alleen maar omdat jij je dan beter voelt. Hoe durf je! Je hebt het recht niet om me intieme vragen te stellen over mijn relatie met mijn man.”
Eleanor had Helena nog nooit zo fel, zo venijnig gezien. Ze kromp ineen onder de woede die op haar was gericht. “Nee! Zo bedoelde ik het niet, echt niet.” Ze deinsde terug, verontschuldigde zich in ontzette, onsamenhangende bewoordingen. “Ik dacht dat ik je misschien zou kunnen helpen als ik wist hoe het zat. Maar ik heb het erg stom en onhandig aangepakt. Het spijt me.”
Ze draaide zich om en rende weg, het strand op.
Helena riep haar met trillende stem achterna: “Wacht, Eleanor! Kom terug, alsjeblieft! O, verdomme, verdomme!”
Helena gaf een schop tegen haar ezel, die omviel. Het schilderij viel met de goede kant naar beneden in het zand. Ze schreeuwde uit volle borst: “Verdomme, Richard Kirwan! Komt er dan nooit een einde aan de ellende die je ons hebt nagelaten?” Ze ging zitten en begon het zand en stof van haar doek te vegen, zachtjes prevelend: “Geef me tijd, God. Geef me alstublieft de tijd, geef me rust en vrede…”