41

Parijs, 1942-1944

De nieuwe woning lag in een onopvallende omgeving in de buurt van Place Saint-Augustin. Twee grote ramen vormden een tegenwicht voor de benauwde salon, en er was een klein balkon dat werd overschaduwd door een scheve boom.

“Het is van iemand die in het zuiden is gaan wonen toen de Duitsers kwamen. Het is niet bijzonder, dat weet ik.” Henri keek spijtig. “Maar niemand zal je hier zoeken, niet in deze wijk.”

Charlotte was achter Henri aan de trap opgeklommen. Haar gezicht zat onder de blauwe plekken en sneden, haar kleren waren gescheurd en haar huid was bedekt met vlooienbeten. Ze bleef midden in de kleine zitkamer staan en greep de tafel vast. Haar gezicht was uitdrukkingsloos. Celine verbond zo voorzichtig mogelijk haar wonden, waste en kamde zorgvuldig de klitten uit haar haar en zorgde ervoor dat haar vuile kleren werden verbrand, zodat de vlooien en luizen zich niet zouden verspreiden. Toen hielp ze Charlotte in bed en gaf haar een kalmerend middel. Henri verscheen met een koffer vol kleren en een aantal familiefoto’s in zilveren lijstjes.

“Ik heb deze uit haar huis weten te redden,” zei hij tegen Celine. “De foto’s heeft ze misschien wel harder nodig dan de kleren. Ik mocht niet veel meenemen.”

“Hoe heb je dit allemaal weten te regelen? De vrijlating van moeder, het bezoek aan haar huis?”

Celine voelde dat de spanning tussen hen even toenam en zag dat hij merkte dat ze aan hem twijfelde. Maar eigenlijk kon ze er op dit moment niet veel onthullingen meer bij hebben en wilde ze hem alleen maar dankbaar zijn.

“Dat hoefje niet te weten, Celine. Jullie zijn nu allebei in veiligheid, dat is het enige wat telt. Maar jullie kunnen niet op dezelfde voet doorgaan als voorheen. Ze weten nu wie Charlotte is, en dat zullen ze niet meer vergeten. Men denkt dat ze naar Montpellier is gegaan, dus ze kan maar beter zorgen dat ze in Parijs niet al te veel opvalt.”

Celine ging weer aan het werk en wachtte tot haar moeder zou herstellen van haar traumatische gevangenschap. Een week later trof ze niemand thuis in het kleine appartement. Nadat ze drie lange uren vol in spanning had gezeten, hoorde ze dat er een sleutel in het slot werd gestoken. Charlotte kwam binnen, gekleed in een wijde broek en een slechtzittend jasje en met een sjaal rond haar hoofd gebonden. Haar gezicht bloosde van blijdschap.

“Mijn hemel, moeder, ik was doodongerust. Waar heb je gezeten?” Celines stem klonk woedend en opgelucht tegelijk. “Waarom draag je zulke vreselijke kleren? Henri heeft genoeg fatsoenlijke kleding uit Avenue Mozart weten te redden.”

“Dit is mijn nieuwe uiterlijk. Op deze manier val ik minder op. En ik heb een fiets, Celine. Ik heb niet meer gefietst sinds ik een kind was, maar ik vind het heerlijk.”

Charlottes ogen glansden en ze blaakte van energie. Alle sporen van haar angstaanjagende ervaringen—haar uitputting, haar verdriet over het verlies van haar huis—leken te zijn verdwenen. Celine keek haar stomverbaasd aan en vroeg zich af of ze ten gevolge van alle spanningen misschien aan een vorm van hysterie leed.

“Ik help nu bij het ontcijferen van berichten, liefje. Er zijn stapels berichten maar veel te weinig mensen. Ik ben de hele dag bezig geweest het te leren, en na nog een paar lessen zal ik het alleen kunnen.”

“Maar je bent al eerder opgepakt, mama. Dit is waanzin.”

“Maar voel je dan niet dat de vijand elke dag sterker wordt, zich verspreidt, en ons dreigt te verstikken?” Charlottes woorden klonken scherp en haar blik stond vol haat.

“Natuurlijk voel ik dat. Maar je hebt al zoveel meegemaakt, het is nog veel te vroeg om aan iets anders te beginnen. Dit kan je het leven kosten, moeder.”

“Dood gaan we allemaal, Celine. Vroeg of laat gaan we allemaal dood. Het gaat erom hoe we tot dat moment leven. Ik ben niet meer bang voor de dood.”

Het leek wel alsof Charlotte geen vrees meer kende, alsof haar minachting voor de vijand haar onschendbaar maakte en alsof ze geloofde dat niets te gevaarlijk voor haar was. Haar wil om wederom tegen de bezetter te strijden had haar veranderd en haar nieuwe hoop en levenslust gegeven.

Tijdens die lange maanden vol honger en gebrek leek het wel alsof Frankrijk de vernietigende macht van de Duitse bezetter nooit te boven zou kunnen komen. Henri kwam van tijd tot tijd langs, steevast beladen met voedsel dat alleen op de zwarte markt verkrijgbaar was. Af en toe probeerde Celine met hem van gedachten te wisselen over zijn gevoelens over de bezetting en de voortgang van de oorlog in Europa, maar zijn antwoorden bleven vaag en nietszeggend. Hierdoor kon ze niet zo dankbaar zijn als ze wilde, en er ontstond een kloof tussen hen die ze niet kon overbruggen. Maar het leed geen twijfel dat hij hen altijd vriendelijk en loyaal bejegende. Hij had haar moeder van gevangenschap en martelingen gered, misschien zelfs wel van de dood. Na verloop van tijd kwam Henri echter steeds minder vaak op bezoek. Ze wisten niet of dit kwam omdat hij vermoedde dat ze nog steeds bij het verzet waren betrokken. Ze misten zijn gezelschap, zijn humor, de gedeelde luxe van vers brood, boter, kaas en een fles goede wijn.

Het duurde enkele maanden voordat Charlotte ontdekte dat Richard in een gevangenkamp in Duitsland zat.

“Liefje, ik weet het. Ik heb gezien dat je bepaalde gevoelens voor Richard bent gaan koesteren en dat verbaasde me niet.” Charlotte was niet voorbereid op het verdriet in de blik van haar dochter. “Je hebt zijn leven gered en jullie hebben samen gevaren doorstaan. En er is nog steeds hoop dat hij leeft en op een dag zal terugkeren.”

“Denk je dat echt?”

“Daar bid ik dag en nacht voor. Maar dan zal hij teruggaan naar Ierland. Dat is wat er zal gebeuren.”

“Het kan me niet schelen wat er gebeurt. Ik hoop alleen dat ik hem ooit zal terugzien.”

Naarmate de maanden verstreken, kwamen er steeds dringender berichten uit Londen, die steeds optimistischer van toon werden.

Parijs gonsde van de geruchten. Iedereen hoopte dat de stad binnen een paar dagen zou worden bevrijd, maar er heerste ook angst dat de Duitsers haar liever zouden vernietigen dan haar zomaar op te geven. Op een warme avond in augustus 1944 klopte Henri op de deur. Hij zag er ouder en vermoeid uit, en zijn kleren waren gekreukt. Hij sprak snel en hield de straat in de gaten.

“Ik moet een tijdje weg uit Parijs. Ik ben bang dat dit voorlopig het laatste is wat ik jullie kan geven. Het zijn dagen vol spanning en gevaar, en ik smeek jullie voorzichtig te zijn.”

Hij liet een pakje met etenswaren voor hen achter, en even later zagen ze hem snel weglopen, met zijn hoed diep over zijn ogen getrokken. Ze gingen allebei zitten, enigszins van hun stuk gebracht door zijn zenuwachtige gedrag en plotselinge vertrek. Ineens leek hij een voortvluchtige te zijn.

“Ik hoop dat hij, waar hij ook is, in veiligheid zal zijn.” Charlotte keek bezorgd.

“Mama, het is best mogelijk dat hij Parijs ontvlucht vanwege zijn contacten met de Duitsers. Als de geallieerden de stad bereiken, beschouwen ze hem misschien wel als een collaborateur. Ik weet niet hoe we dan over hem zullen denken.”

“Celine, ik weet zeker dat Henri een eervol man is. Hij kon niet in dienst omdat zijn ogen niet goed genoeg waren. Hij heeft tijdens de oorlog gedaan wat hij zijn hele leven al doet: klanten van wijn voorzien.”

“Maar welke klanten? Hij heeft tijdens de bezetting een fortuin verdiend en niets bijgedragen tot de verdediging van Frankrijk. En nu de nederlaag van de Duitsers in het verschiet ligt, maakt hij zich uit de voeten.”

Na de landing van de geallieerden in juni 1944 kwam het land in de greep van hoop en optimisme. Konvooien met uitgeputte en gewonde Duitse soldaten die Normandië waren ontvlucht, kwamen in Parijs aan. Ze bleven niet lang en toen ze de stad verlieten, gingen de Parijzenaars de straat op om ze uit te jouwen. Maar op de opluchting volgde al snel een nog veel groter tekort aan voedsel. Het oproer bracht geweld en onzekerheden met zich mee, die zich over de hele stad verspreidden. Celine verzorgde de mannen en vrouwen die op de barricaden gewond waren geraakt terwijl ze vochten om de stad uit de handen van de laatste Duitsers te bevrijden. Charlotte werkte dag en nacht aan het ontcijferen en versleutelen van berichten die tussen Parijs, Londen en Algiers werden verstuurd, en hield alleen op wanneer ze haar ogen niet langer kon openhouden en ze gedwongen was een uurtje op de bank te gaan liggen slapen.

Toen eindelijk duidelijk werd dat de Franse tanks Parijs hadden bereikt, stonden Charlotte en Celine samen op hun balkonnetje. Ze omhelsden elkaar huilend en vierden hun vrijheid, vreugde en hoop, en het feit dat ze het leven weer in eigen hand hadden. Overal om hen heen werd er geschreeuwd en gejuicht. Ze hoorden de eerste tonen van de ‘Marseillaise’, aanvankelijk een tikje onzeker, maar toen aanzwellend tot een wild crescendo van stemmen. De klokken van Parijs begonnen te luiden en overal in de stad gingen de lichten aan.

Na die uitbundige augustusdag maakte de euforie plaats voor een wilde jacht op voedsel. Woede en geweld kwamen tot uitbarsting, vooral gericht op degenen die de afgelopen vier jaar met de Duitse bezetter hadden gecollaboreerd, en een woeste zuivering begon. Op de laatste dag van augustus liep Celine de trap op naar de kleine woning. Haar lange dienst en de hitte van de middag hadden haar uitgeput. Binnen zag ze een jongeman naast haar moeder op de bank zitten. Hij stond op en stelde zich voor.

“Goedemiddag, dokter De Savoie. Ik ben René Fabre. Ik werk voor Henri de Valnay. Hij heeft me gevraagd u op te zoeken.”

“Liefje, je gelooft nooit wat er is gebeurd!” onderbrak Charlotte hem. Haar ogen glansden van de tranen. “Henri heeft deze jongeman gestuurd, die ons gaat helpen. We kunnen terug naar Avenue Mozart, Celine. We kunnen terug naar huis!”

Een uur later stonden ze in de hal te kijken naar de overblijfselen van hun ooit zo mooie huis. De schilderijen en spiegels waren van de muren gehaald en de lege kamers waren beroofd van hun kleden, zodat hun voetstappen luid echoden. De lambrisering was beschadigd, de ruiten waren gebroken. Charlottes kostbaarste meubeltjes en erfstukken waren samen met de Duitsers verdwenen. André was tijdens de barre laatste maanden van de bezetting overleden, maar Louise begroette hen huilend van vreugde.

Tien dagen na hun terugkeer ging de bel.

“Henri! We wisten helemaal niet wat er met jou was gebeurd. Je bent gewond!” Celine stak haar hand uit en raakte hem aan.

Boven zijn rechteroog zat een diepe snee, en een kant van zijn gezicht was blauw en opgezwollen. Hij zag er moe uit, maar toen hij haar stevig omhelsde en haar vol blijdschap aankeek, werd duidelijk dat hij opgetogen was. Ze sloeg haar armen om hem heen, oprecht dankbaar dat hij weer terug was.

“Het is allemaal voorbij. Godzijdank is het allemaal voorbij en maken jullie het goed,” zei hij met verstikte stem. “Al het andere zien we later wel.”

“O, mijn hemel, hoe kunnen we je al die jaren vol goedheid ooit terugbetalen?” Charlotte verscheen in de hal en liep snel naar hem toe om hem te kunnen omhelzen. “Lieve god, wat is er met jou gebeurd?”

“Ik had wat problemen, maar het is niets ernstigs. Nog niet alle delen van Frankrijk zijn bevrijd. Parijs is pas de eerste reden tot vreugde.”

Na die eerste hereniging bracht hij hun vaker een bezoek, net als vroeger, met zijn armen vol schatten als pakjes boter, zeep, wat vlees of een paar eieren.

“Ik weet niet wat ik hiervan moet denken, mama,” zei Celine. “Ik maak me zo’n zorgen om hem. Er worden zoveel mensen aangegeven of zelfs neergeschoten omdat ze collaborateurs waren.”

“Hij zal het ons vroeg of laat wel uitleggen.” Charlotte keek haar dochter aan. “Heeft hij je trouwens al verteld dat hij aan vreselijke hoofdpijnen lijdt en niet altijd even goed kan zien? Hoe komt dat, denk je?”

“Ik weet het niet. Bij zijn terugkeer naar Parijs was hij gewond. Misschien heeft het daarmee te maken. Ik zal er wel voor zorgen dat hij een specialist opzoekt.”

Maar tijdens de daaropvolgende weken werkte Celine zo vaak over in het ziekenhuis dat ze Henri vrijwel niet zag, en ze vergat zijn probleem. Na haar dienst bleef ze vaak hangen in de gangen van het ziekenhuis om de vrouwen te troosten die moesten leren leven met het feit dat hun mannen en zonen zwaar mismaakt of zonder ledematen waren teruggekeerd.

Op een koude avond in november nam Henri Celine mee uit eten. Hij was jarig en had een restaurant gekozen dat ondanks de tekorten en de rantsoenering toch een fatsoenlijk maal op tafel wist te zetten.

Hij begroette haar en trok haar dicht tegen zich aan, maar ze verstijfde onwillekeurig. Onmiddellijk liet hij haar los.

“Heeft dit te maken met Emile Vallon, je neef die geen neef was? Misschien moet je me maar eens wat meer over hem vertellen, Celine. Misschien kunnen we dankzij de contacten van je moeder bij het Rode Kruis en mijn eigen contacten ontdekken wat er met hem is gebeurd.”

Ze vertelde hem het hele verhaal, van haar eerste ontmoeting met Richard Kirwan tot de rampzalige avond waarop hij gevangen was genomen. Huilend beschreef ze die laatste momenten bij de rivier, toen ze hem was kwijtgeraakt, en de verschrikkingen die Char-lotte had beleefd toen ze hem op het hoofdkwartier van de Gestapo had gezien. Maar ze vertelde hem niet dat Richard een vrouw in Ierland had. Die woorden kon ze niet over haar lippen krijgen.

“Velen van de arrestanten zijn doodgeschoten of naar een van die vreselijke kampen gestuurd waarover we nu zoveel horen,” zei hij ten slotte. “En velen hebben dat niet overleefd. Maar we zullen proberen hem op te sporen, met alle middelen die ons ter beschikking staan. Nu wil ik je eerst mee uit eten nemen. Je hebt vanavond toch geen bezwaar tegen champagne van de zwarte markt, hè?”

In het restaurant hief Celine haar glas en wenste hem een jaar vol voorspoed en geluk. Hij aarzelde niet en beantwoordde haar toast meteen. “Op de mooiste dokter en de betoverendste vrouw van heel Parijs. En op onze toekomst!” Hij zag onmiddellijk dat ze weifelde. “Wil je niet op onze gezamenlijke toekomst drinken, Celine?”

“We hebben samen al zoveel meegemaakt. Ik weet niet wat mama en ik zonder jou hadden moeten beginnen.” Ze hoorde dat ze bleef babbelen om te voorkomen dat hij nog meer zou zeggen. Hij stak zijn hand uit en legde voorzichtig zijn vingers op haar lippen.

“We worden door iets gescheiden wat ik maar niet lijk te kunnen overwinnen. Heeft het met Richard Kirwan te maken? Of met iets anders waarover we nog niet hebben gesproken?”

“Ik voel een diepe genegenheid voor je, Henri. En heel erg veel dankbaarheid.” Ze zocht naar de juiste woorden. Ze moest eerlijk tegen hem zijn, maar ze wilde hem niet kwetsen. “Maar door de oorlog ben ik gaan beseffen dat we over een aantal belangrijke zaken verschillende opvattingen hebben. En daar heb ik moeite mee.”

“Waarover maak je je precies zorgen, Celine?”

“We hebben tijdens de oorlog allemaal bepaalde keuzen moeten maken en vreselijke beslissingen moeten nemen. En nu het allemaal voorbij is, vraag ik me af wat je eigenlijk van de Duitse bezetting vond.” Ze haalde diep adem. “Je hebt er al die jaren goed van geleefd. Je hebt erg veel wijn verkocht, aan restaurants en Duitsers en handelaren op de zwarte markt. Maar om je heen heb je zoveel geweld, zoveel ellende en zoveel lijden gezien. En ik heb me altijd afgevraagd waarom je daar niets aan hebt willen doen.”

“Je wilt weten waarom ik niet naar de wapens heb gegrepen en bij het verzet ben gegaan? Waarom ik niet voor voortvluchtigen heb gezorgd, zoals je moeder, waarom ik geen berichten heb overgebracht of Duitse treinen heb gesaboteerd?”

“Ja, ik denk dat ik dat wil weten. Maar ik vraag me ook af hoe het is om passief toe te kijken, om te profiteren van een bezetting door de vijand en je niet bezoedeld te voelen. Ik weet niet hoe je echt bent, of waar je in gelooft.”

Hij gaf geen krimp en wendde evenmin zijn blik af, maar hij trok wel zijn hand terug. Hij stak een sigaret op. Zijn gezicht was gespannen. “Je vraagt je af of ik misschien als collaborateur kan worden bestempeld. Dat zit je dwars, of niet soms?”

Ze hield haar hoofd gebogen en wist dat ze hun vriendschap waarschijnlijk voor altijd kapot had gemaakt.

“Ik vond het vreselijk dat je aan me twijfelde, en het heeft me moeite gekost daarmee te leven. Maar ik kon je onmogelijk vertellen waar ik mee bezig was, net zomin als je mij kon zeggen wat jij deed. De Duitsers deden meer dan ons land bezet houden. Ze creëerden een situatie waarin vrienden elkaar niet langer konden vertrouwen. Maar in de afgelopen drie jaar heb ik een bescheiden rol kunnen spelen.”

“Heb je je op de een of manier tegen de Duitsers verzet?” Gevoelens van opluchting en schaamte namen bezit van haar.

Op zijn gezicht verscheen zo’n droevige uitdrukking dat ze zich naar voren boog en zijn hand vastpakte, terwijl hij vervolgde: “Ik had toegang tot hooggeplaatste ss-officieren. Wanneer een machtig lid van het leger of de ss-wijnen bestelde, ging ik die persoonlijk afleveren, waarbij ik een paar flessen goede bordeaux of een uitmuntende armagnac meebracht. Al snel vroeg men of ik nog even wilde blijven, werd me een sigaar aangeboden, een glas cognac. Na een paar cognacjes hoorde ik vaak welke voorraden er naar Parijs werden gebracht, waarheen troepen werden gestuurd, welke speciale missies er op stapel stonden. Wanneer mannen een paar borrels op hebben, proberen ze elkaar vaak met sterke verhalen te overtroeven. Dan kreeg ik bruikbare informatie te horen die ik weer kon doorgeven. Terwijl ik zelf geen gevaar liep, moet ik erbij zeggen.”

Celine wilde hem onderbreken en hem vragen of hij haar haar wantrouwen kon vergeven en hem vertellen dat haar moeder altijd in hem was blijven geloven. Maar hij ging door met zijn verhaal, blij dat hij het haar eindelijk kon vertellen. “Na die vreselijke gebeurtenissen in Duinkerken hielp ik mee met het opzetten van een ontsnappingsroute voor Britse soldaten en piloten die hier waren gestrand, en later voor geheim agenten die naar Vichy-Frankrijk werden gestuurd.”

“Hoe heb je dat voor elkaar gekregen?”

“Ik ben bevriend met de familie Legrand. Hun wijngaarden lagen op de grens tussen het bezette gebied en Vichy-Frankrijk. Ik ging er altijd heen voor wijnproeverijen en om bestellingen te plaatsen.” Hij glimlachte naar haar, en ze zag dat hij genoot van haar verbazing. “Ik haalde in Parijs mensen op die de stad uit moesten en nam ze mee. Als ze Frans spraken, deed ik net alsof ze tot mijn personeel behoorden. Als ze Brits waren, verstopte ik ze in de kofferbak van mijn auto of zei ik dat het dwangarbeiders waren. Ze konden de grens oversteken die dwars door de wijngaarden liep. De meesten wisten veilig en wel te ontsnappen.”

“Ik weet hoe gevaarlijk het was om mensen Parijs uit te smokkelen. Daar was veel moed voor nodig.”

“Mijn vrienden waren degenen die moedig waren. Zij verstopten de mensen, regelden gidsen en valse papieren.”

Ze keek hem aan en herkende de integriteit die ze al veel eerder had moeten zien. “Ik zou willen dat ik het had geweten.”

“En ik heb vaak gehoopt dat je het zou raden. Het zou al die jaren veel draaglijker hebben gemaakt. Maar uiteindelijk was het beter dat je het niet wist. Ze hadden me wel kunnen oppakken.”

“En kort voor de bevrijding? Waar ging je toen heen?”

“De rest van het land was nog steeds bezet. We hadden twee agenten die moesten worden verborgen. Maar zelfs op dat moment was er nog iemand die de milice inlichtte.” Glimlachend raakte hij het litteken op zijn voorhoofd aan, dat onder zijn dikke bruine haar nog net te zien was. “We hadden ons net verstopt in een schuur toen de Duitsers aankwamen en begonnen te schieten. Een van de soldaten wierp een granaat naar binnen. Er volgde een vreselijke ontploffing, en overal lagen stenen en stof. Ik ben minstens een dag buiten bewustzijn geweest. Maar ik heb het overleefd, zoals je ziet, en dat geldt niet voor al mijn vrienden.”

“Zoveel moed, zoveel heldendaden. En je was een held voor mama en mij.”

“Zoveel offers, zoveel dode en verdwenen vrienden. Soms kan ik me niet voorstellen dat we dit ooit nog te boven zullen komen.” Henri drukte zijn sigaret uit en glimlachte, maar zijn ogen stonden. vol tranen. “Maar we moeten onze levens weer proberen op te bouwen. En de herinnering aan onze strijd zal ons binden met degenen die ook hebben gestreden, waardoor onze wonden wellicht kunnen helen.”

Ze herinnerde zich ineens dat ze een afspraak voor hem had willen maken met een specialist. Hoe kon ze dat vergeten zijn, na alles wat hij voor haar had gedaan?

“Heb je nog steeds last van hoofdpijn, Henri? Ik kan een afspraak voor je maken met iemand in het ziekenhuis.”

“Ik denk dat ik me er geen zorgen over hoef te maken. Schrijf de naam van die arts maar voor me op, dan maak ik zelf wel een afspraak als ik denk dat dat nodig is.” Hij hief zijn glas weer en glimlachte verlegen. “Weet je, ik heb je vanavond uitgenodigd omdat ik je wilde zeggen dat ik je altijd bij me wil hebben, dat ik mijn leven met je wil delen. Ik hou heel erg veel van je.”

“Ik weet niet wat ik daarop moet zeggen, Henri. We zijn gewone mensen die dingen hebben gedaan die we nooit voor mogelijk hadden gehouden. Ik heb mensen voor mijn ogen gedood zien worden, ik heb dingen gezien die de meeste artsen zelfs nooit zullen meemaken. Ik weet niet hoe ik weer een normaal leven moet leiden. Misschien lukt me dat nooit meer.”

Hij onderbrak haar snel: “Samen kunnen we dit achter ons laten. En ik zal altijd voor je zorgen, Celine.”

“Ik moet eerst de gebeurtenissen van de afgelopen drie jaar verwerken. Kun je me wat tijd gunnen?”

Sinds die avond verdiepte hun vriendschap zich, en naarmate de weken vorderden begon Celine zich weer veilig te voelen, wat ze eerder niet voor mogelijk had gehouden. Maar toch kon ze zich nog niet volledig geven aan de man die al zoveel had gedaan om haar te beschermen. Wanneer ze uitgeput uit het ziekenhuis terugkeerde, of een vrolijke avond met Henri en hun vrienden had beleefd, werden haar angstdromen nog altijd bevolkt door de geest van Richard Kir-wan.