48

Genève, 1970

De resten van hun avondeten lagen op het dienblad, naast een tweede fles wijn en een pot verse koffie. Stefan lag te slapen in zijn geïmproviseerde bed en kreunde af en toe of trok onbeheerst met zijn ledematen. De nacht leek eindeloos te duren toen Eleanor naar de rest van Leahs verhaal luisterde.

Op een herfstdag in 1946 stapte ze als madame Jeanne Revere in Genève uit de trein. Ze nam een bus naar het plaatsje waar de kliniek lag en vond er niet ver vandaan een pensionnetje. Met een zwaar gemoed liep ze naar het naargeestige gebouw met zijn binnenplaats vol kiezel, dat door hoge muren en ijzeren hekken werd gescheiden van de straat. Ze had besloten te zeggen dat ze een vriendin van de familie was, en zou wel zien hoe de zaak zich verder zou ontwikkelen. In haar achterhoofd bleef de angst sluimerend aanwezig, en ze wist dat er dingen waren die ze zich liever niet wilde herinneren. Het voelde alsof ze zich in de schaduw bevond van een monster dat ze onder ogen moest komen, ook al wist ze dat het haar zou verslinden.

Het geluid van de bel weerklonk in het gebouw. Een portier liet haar binnen en bracht haar naar een ontvangstbalie in de entreehal. Achter de balie zat een non met een helderwitte kap, een gesteven kraag en een habijt van zwart kamgaren. Leah probeerde niet te laten zien hoe ongemakkelijk ze zich onder de blik van de vrouw voelde.

“Ik kom voor meneer Stefan Svenssen,” zei ze. “Zijn moeder, gravin Svenssen, zei dat ik hem maar eens moest bezoeken.”

“Bent u familie, madame?” De non was beleefd, maar op haar hoede.

Leah aarzelde. Als ze geen familie was, zou ze hem misschien niet mogen zien. “We hebben samen een aantal jaren in Frankrijk doorgebracht. Tijdens de oorlog zaten we in Parijs. Zijn moeder heeft me een brief geschreven waarin ze me vroeg of ik hem wilde bezoeken.” Ze keek naar het kalme gezicht voor haar en voegde er zwakjes aan toe: “We hadden een erg goede band.”

Ze voelde dat de tranen in haar ogen opwelden en fronste in een poging ze te onderdrukken. De non gaf glimlachend toe. “Een mo-mentje, madame. Ik zal even kijken. Ik weet niet of meneer Svens-sen vandaag bezoekers kan ontvangen. Wilt u even wachten?” Ze wees naar een rij stoelen in de grote, kale hal. “Wie kan ik zeggen dat er is, madame?”

De naam op de documenten betekende niets, en ze durfde nog niet de naam van haar man te gebruiken. “Ik heet Leah Nazarre,” zei ze met lage stem. De naam echode in de lege hal en klonk in haar eigen oren als aanzwellende donder. Sinds ze die naam op haar huwelijksakte had zien staan, had ze hem nog niet eerder hardop uitgesproken, maar nu wist ze dat het echt haar naam was. Ze voelde zich slapjes.

“Neemt u alstublieft plaats, madame.” De non keek haar bezorgd aan. “Ik ben zo terug.”

Leah bleef heel stil zitten en probeerde beheerst over te komen. Ten slotte keerde de non terug, samen met een verpleegster in een blauw-wit gesteven uniform. Leah stond nerveus op.

“Madame Nazarre?” De verpleegster hield vragend haar hoofd scheef. Leah knikte stijfjes. “Meneer Svenssen is niet gewend bezoek te ontvangen.”

Leah probeerde een uitleg te geven, maar de verpleegster onderbrak haar: “U mag hem wel bezoeken, madame Nazarre, maar hij wordt al opgewonden van de weinige mensen met wie hij contact heeft. Ik moet u waarschuwen, hij zou weleens behoorlijk van u kunnen schrikken.” Ze glimlachte kort maar vriendelijk terwijl ze haar handen in een machteloos gebaar ophief. “U zult het zelf wel zien.”

Leah voelde zich misselijk worden, maar ze knikte en volgde de verpleegster, die snel door de lange gang liep, de trap op naar een lichte zaal met hoge plafonds. Aan het eind van het langwerpige vertrek bevond zich een hokje met aan twee zijden glazen wanden. Een deur met panelen kwam uit op de gang.

“Misschien kunnen we maar beter even bij u blijven om te zien hoe hij reageert.”

De man lag in een wit ziekenhuisbed, met een hoge, opstaande rand van metaal die moest voorkomen dat hij eruit zou vallen. Hij leek een soort dwangbuis aan te hebben. Zijn grote lichaam schokte voortdurend heen en weer. Af en toe bewogen zijn benen krampachtig. Omdat hij naar het tralieraam keek, kon Leah alleen de zijkant van zijn gezicht zien.

“Stefan?” zei de verpleegster met opgewekte stem. “Ik heb iemand meegebracht. Een oude vriendin.”

Ze gebaarde dat Leah naar voren moest lopen. Angstig ging ze naar het bed toe, met lood in haar schoenen. Wat moest ze tegen hem zeggen?

“Stefan.” Ze sprak zacht.

Het grote hoofd draaide zich om. De huid was bedekt met vuurrode littekens, een oog hing naar beneden en zijn mond was aan een kant verwrongen. Hij staarde haar met een volkomen lege blik aan. Haar hart werd vervuld van medelijden en herinneringen en ze zag zichzelf ineens naast deze man staan, toen hij nog sterk was geweest. Ze had viool gespeeld en hij had lachend op haar muziek gedanst. Ze zag brandende kaarsen voor zich, en dikke, rode gordijnen. Andere mensen deden mee met de muziek. Ze klemde zich zo hard aan de metalen rand vast dat haar knokkels wit werden. Nu zag ze Stefan weer voor zich, deze keer ergens hoog boven, onder het beeld van een engel. Hij lag op een stenen trap en zijn gezicht was bleek. Een andere man, wiens gezicht ze niet goed kon zien, ondersteunde zijn hoofd. De herinnering vervaagde, en toen zag ze zichzelf wegrennen, samen met Stefan, de natte, gladde duisternis in, telkens maar rennend en rennend terwijl ze werden omsloten door gevaar en geweld. Ineens zag ze haar broer, Daniel, in een rode plas op straat liggen. Ze hield hem vast en Stefan riep iets.

Ze liet zich op haar knieën vallen. Stefan lag te woelen en te schreeuwen. Wat probeerde hij haar te zeggen? Leah krabbelde overeind, boog zich dichter naar het bed toe en probeerde de metalen rand los te trekken en naar beneden te duwen. De verpleegster riep om hulp en probeerde haar weg te trekken. Ineens gaf het metaal mee en schoot de rand naar beneden, en ze boog zich voorover en nam de verwarde man in haar armen en maakte de banden los die zijn armen voor zijn borst gebonden hielden. Hij beefde hevig en klampte zich aan haar vast. Ze zag de tranen over zijn wangen stromen toen zijn mond het woord trachtte te vormen.

“Leah,” zei hij telkens weer.

Ze hield hem tegen zich aan en wiegde hem heen en weer, zachtjes fluisterend: “Het is goed, Stefan. Het is goed, mijn arme, lieve vriend. Ik ben er nu, ik ben er.”

Er verscheen een dokter die samen met de verpleegster en twee broeders zwijgend en stomverbaasd in de deuropening bleef staan. Na een paar minuten zakte Stefan weg in een diepe slaap, rustig als een kind, met zijn armen nog steeds stevig om haar heen. De verpleegster keek Leah vol medeleven aan en fluisterde: “Madame Na-zarre?”

Leah keek naar haar op, wetend dat ze de waarheid, die ze nu kende, niet langer mocht verhullen. “Nee, zuster, ik ben madame Svenssen,” zei ze. “Dit is mijn echtgenoot.”

Verdwaasd en uitgeput liet ze zich door de dokter meevoeren naar zijn lichte, gerieflijke kantoor, waar ze, zo goed en kwaad als het ging, haar situatie probeerde uit te leggen. Toen ze haar hele verhaal had verteld, sprak de dokter haar op vriendelijke toon toe. “Madame, de ouders van Stefan wonen inmiddels in Zuid-Amerika en zijn niet meer van plan naar Frankrijk terug te keren. Ze hebben een financiële regeling getroffen waardoor we hem kunnen blijven verzorgen. Na zijn arrestatie in Frankrijk heeft Stefan zwaar hoofdletsel en verwondingen aan zijn ruggengraat opgelopen. Zijn moeder vertelde me dat het ze de grootste moeite had gekost hem uit het hoofdkwartier van de Gestapo te bevrijden. Ze zei dat de Duitsers het vermoeden hadden dat hij was betrokken bij het verzet.”

Hij vouwde zijn handen in elkaar. “Toen Stefan eindelijk bij hen terug in Parijs was, hadden ze volgens de gravin weinig hoop dat hij het zou overleven. Hij krijgt de beste zorg die we hem kunnen bieden, maar ik vraag me af of hij ooit het ziekenhuis zal kunnen verlaten.”

Hij legde Leah uit dat haar echtgenoot de rest van zijn leven aan zware lichamelijke ongemakken zou lijden en dat het onwaarschijnlijk was dat zijn geestelijke toestand zou verbeteren. Vandaag had de staf hem voor het eerst positief op iemand zien reageren. Hij zweeg even, duidelijk aangedaan door de toestand van de verwoeste man en door het tragische verhaal dat zijn vrouw had verteld. Hun toekomst zag er somber uit, of ze die nu samen of gescheiden zouden doorbrengen.

“Hij moet erg veel van u hebben gehouden, madame.”

Leah werd overspoeld door schuldgevoelens toen ze besefte hoe hoog de prijs was die Stefan voor zijn dappere daden had betaald. Een deel van haar wilde niets liever dan deze vreselijke plek en de man boven verlaten. Ze wilde aan hem ontsnappen, teruggaan naar Frankrijk en op de een of andere manier haar leven proberen op te bouwen. Wat kon ze immers nu nog voor hem doen? Een ander deel van haar kon de erbarmelijke, smekende uitdrukking maar niet vergeten die ze op Stefans verwonde gezicht had gezien toen ze hem in haar armen had genomen. Ze hoorde weer zijn hartverscheurende snikken, voelde de beangstigend sterke greep van zijn misvormde handen. Het was haar schuld dat hij er nu zo aan toe was. Hij was hier achtergelaten, en ze kon nu niet voor hem weglopen. Er was niemand anders die voor hem kon zorgen.

“Wat kan ik voor hem doen?”

De dokter was vriendelijk maar praktisch. “U heeft evenveel trauma’s opgelopen als uw echtgenoot. Ik begrijp dat u hem wilt helpen, maar u moet eerst uzelf helpen. U moet op krachten komen.”

Leah hield haar hoofd gebogen en vertrok geen spier, wat de dokter opvatte als een teken dat ze het met hem eens was.

“Op dit moment kunnen we niet eens overwegen om hem uit het ziekenhuis te ontslaan en hem aan uw zorg toe te vertrouwen, tenzij u misschien in andere omstandigheden zou verkeren. De kosten voor levensonderhoud zijn in Zwitserland erg hoog, en het is moeilijk om hier werk en een huis te vinden. Het zou te veel voor u zijn.” Zijn woorden waren meelevend, maar beslist.

Leah leunde achterover in haar stoel en deed haar ogen dicht. Gebeurtenissen uit het verleden trokken in willekeurige volgorde aan haar geestesoog voorbij. De dokter had gelijk. Ze kon Stefan pas helpen als ze een baan en een huis had. Gelukkig was er iets wat ze kon doen. Ze wist nu dat ze viool kon spelen. Daar zou ze misschien de kost mee kunnen verdienen. Ze keerde terug naar het pension, ging op de rand van haar bed zitten en telde het geld dat gravin Svenssen voor haar had achtergelaten. Als ze ergens een baantje als serveerster of schoonmaakster zou kunnen vinden, zodat ze het pension zou kunnen betalen, dan kon ze van de rest van het geld een viool kopen. Ze kon gaan oefenen en later misschien een baan als vioollerares zoeken. In Genève was ongetwijfeld een conservatorium.

In het huis in Le Coppet was het enige tijd stil. Leah staarde naar het meer, verzonken in herinneringen die zo pijnlijk waren dat ze die niet kon verwoorden. Eleanor bleef roerloos in haar stoel zitten en luisterde naar het kabbelende water van het meer. Ze had hem daar makkelijk kunnen achterlaten, dacht ze. Zijn toestand en haar eigen onzekere omstandigheden hadden haar een volmaakte reden, een volmaakt, onschuldig excuus kunnen geven om weg te lopen. Ze wilde net iets zeggen toen Leah haar verhaal weer vervolgde.

Elke week ging ze met de bus naar de kliniek en zat ze met Stefan te praten. Ze hield zijn hand vast en probeerde een reactie bij hem uit te lokken. Aan het einde van elk bezoek moest ze zich schrap zetten voor de hartverscheurende geluiden die hij uitte wanneer ze weer vertrok, voor zijn smeekbeden die nog lang na haar vertrek door de lange gangen echoden. Uiteindelijk wist ze een deeltijdbaan als lerares aan het conservatorium in Genève te bemachtigen, maar ze had nog geen eigen woning gevonden en wist evenmin hoe ze Stefan zou moeten verzorgen. Hij werd steeds zwakker en gedroeg zich onhandelbaar wanneer zij er niet was. Hij was volkomen afhankelijk van haar, wat haar het gevoel gaf dat ze langzaam stikte, maar ze wilde hem iets teruggeven voor het leven dat hij voor haar haar had opgegeven.

Toen ten slotte bleek dat ze er maar niet in slaagde een oplossing te bedenken, schreef ze een wanhoopskreet aan Charlotte de Savoie. Er was een kans dat deze vriendelijke vrouw, of haar dochter de dokter, haar advies zou kunnen geven. Misschien zou ze Stefan zelfs mee kunnen nemen naar Parijs, waar ze een baan zou kunnen vinden die beter betaalde en hem een thuis kon bieden. Dokter De Savoie kende mogelijk een specialist die kon helpen.

Ze had nooit kunnen voorspellen wat de gevolgen zouden zijn van die ene brief die ze op een eenzame zomeravond had geschreven. Vier weken nadat ze hem had verstuurd, stond Richard Kirwan op de stoep van het pension. Zijn gezicht zag er ouder uit, maar door zijn glimlach ervoer ze voor het eerst sinds het einde van oorlog weer een gevoel van vreugde. Ze lachten en huilden tegelijkertijd, zich verwonderend over het wonderbaarlijke feit dat Charlotte de Savoie de schakel tussen hen was geweest. Ze zaten urenlang in Leahs kleine sombere kamertje, dronken koffie, spraken over de gelukkige tijd in Parijs, praatten over de verschrikkingen die ze in de kampen hadden gezien en ervaren. Toen vertelde hij haar over Hele-na en de tweeling, en over Seamus, die zo goed voor hem was geweest. Ten slotte vertelde hij haar over Celine en wat zij voor hem betekende, over wat ze voor hem had gedaan. Hij sprak vol verwondering en verdriet over de ontdekking dat hij een dochtertje had, dat Solange heette.

“Wat zei hij over Seamus?” Eleanor kon die vraag niet voor zich houden.

“Hij vertelde me over hun terugkeer uit Bretagne. Dat ze hem bewusteloos aan boord hadden gebracht en dat Helena hem had verzorgd toen ze weer thuis waren. Dat ze na Richards verdwijning bijna gek werd van verdriet. Ze verwachtte een tweeling, haar man was misschien niet meer in leven en haar broer was uiterst neerslachtig, verscheurd door schuldgevoelens omdat hij wel was teruggekeerd, en Richard, Stefan en ik niet. Helena was degene die ervoor had gezorgd dat Seamus niet gek werd, vertelde Richard. Ze smeekte hem sterk te zijn, omwille van haar, en daardoor zag hij het leven weer zitten.”

Eleanor hoorde de onmiskenbare eenzaamheid in Leahs stem en herkende dezelfde smart en hetzelfde hartverscheurende verdriet waarvan ze op het strand van Connemara getuige was geweest toen Seamus haar voor het eerst over zijn grote liefde had verteld. Het leek zo zinloos dat deze twee onschuldige, moedige mensen het slachtoffer van zo’n onrechtvaardige scheiding waren geworden.

“Hij hield van je Leah, hij hield vreselijk veel van je. Hij houdt nog steeds van je. Hij is nooit getrouwd. Waarom heb je je niet door hem laten helpen? Dat zou hij hebben gewild, meer dan wat dan ook.”

Leah sloeg haar handen voor haar gezicht. “Begrijp je dat dan niet, Eleanor? Ik had al het leven van één man verwoest, ik trouwde met hem om mezelf te redden. Ik heb nooit van Stefan gehouden. Dat was juist zo erg. Zijn poging om mij te redden betekende zijn ondergang, en ik heb nooit van hem gehouden. Ik heb mijn hele leven maar van één man gehouden, en dat was Seamus.”

“Maar waarom?” begon Eleanor, maar Leah onderbrak haar: “Hoe kon ik het tegen hem zeggen? Je weet wat hij zou hebben gedaan! Hij zou meteen hierheen zijn gekomen, om voor mij en Stefan te zorgen. Hij zou geprobeerd hebben ons mee te nemen naar Ierland, zo’n soort man was hij. Dat zou ik toch niet hebben kunnen verdragen? Gebonden aan mijn arme, gebroken echtgenoot, verlangend naar een andere man? Ik zou Seamus hebben gekweld, en zijn leven en dat van ons hebben verwoest.” Ze zweeg even. “Uiteindelijk werd de beslissing voor me genomen. Ik nam Richard mee naar de kliniek toen ik Stefan ging bezoeken. Ik dacht dat het misschien zou helpen als hij zou weten dat Richard het had overleefd.” Ze huiverde. “Stefan reageerde op een vreselijke manier. Hij werd helemaal hysterisch, begon te schreeuwen en sloeg zijn armen om zijn hoofd. Hij kreeg last van aanvallen die hij maar net overleefde. Ze moesten hem dagen later nog verdoven.”

“Waarom reageerde hij zo op het bezoek van vader?”

Eleanor keek over haar schouder naar de gestalte die op de vloer lag. Stefan leek in een diepe slaap te zijn verzonken.

“Na de hinderlaag op Ile-de-Groix werd Stefan gearresteerd. Ze namen hem mee naar het hoofdkwartier van de Gestapo in Parijs,” zei Leah. “Het heeft heel lang geduurd voordat ik daarachter kwam, en ik zal misschien nooit het hele verhaal kennen. Ik moet heel voorzichtig zijn, omdat het hem erg overstuur maakt. Maar soms is zijn geest helder en kan ik begrijpen wat hij zegt.” Ze schonk nog een glas wijn in en kroop dieper weg in haar leunstoel, het glas opwarmend met haar handen. “Graaf Svensseh was een sympathisant van de nazi’s. Hij had contacten met de Duitsers in Parijs. Toen hij ontdekte dat Stefan gevangen werd gehouden, sloot hij een overeenkomst met ze. Ze lieten Stefan gaan, maar volgden hem, zodat hij hen zonder het te weten naar de verzetsgroep leidde die ons Frankrijk uit had willen smokkelen. Het was de cel die Richard had beschermd.”

Met trillende stem vertelde Leah hoe ontzet Stefan was geweest toen hij ontdekte wat hij had gedaan. “Hij is ook verhoord, en vreselijk mishandeld. Maar wat hem echt zijn verstand heeft doen verliezen, was de wetenschap dat hij zijn vrienden heeft verraden. Hij probeerde zelfmoord te plegen door zich van de trap te werpen. Daarbij liep hij zijn ergste verwondingen op.”

“Arme, arme Stefan! Wat dapper, wat een offer! Het is voor iemand van mijn generatie, die zo’n beschermd leven heeft geleid, allemaal maar moeilijk te bevatten.”

“Stefan is nooit hersteld,” zei Leah. Ze legde haar hand op Elea-nors arm. “Hij kan zichzelf niet vergeven dat het zijn schuld is dat zijn vrienden zijn opgepakt. Toen hij Richard die dag in de kliniek zag, werd hij meteen teruggevoerd naar de hel. We konden hem er niet van overtuigen dat Richard nog leefde en dat hij het Stefan niet kwalijk nam wat er was gebeurd. Hij dacht dat je vader een geest was die bij hem kwam spoken. Richard heeft nooit meer in zijn buurt kunnen komen.” Leah dronk haar glas leeg. Vanwege de vermoeidheid en de wijn sprak ze wat onduidelijk. “Toen wist ik dat Seamus hem niet mocht zien. We hadden geen toekomst samen. Ik kon Stefan niet verlaten en kon Seamus niet vragen omwille van mij zijn leven op te offeren. Er waren al te veel offers gebracht.”

Ze sloot haar ogen. Eleanor vroeg zich af hoe Leah in staat was haar verhaal met zoveel waardigheid en beheersing te vertellen.

“Richard vertelde dat Seamus me na de oorlog is gaan zoeken. Dat een vrouw hem had verteld dat ik in haar armen was gestorven nadat we gedwongen waren het kamp te verlaten. Waarom zou ik Leah Nazarre weer tot leven wekken? Ik heb Richard laten zweren dat hij Helena en Seamus nooit zou vertellen dat hij me had gevonden. Het was wreed, dat weet ik. Maar zij dachten toch al dat ik dood was, en als Richard het aan Helena had verteld, zou ze het nooit voor Seamus verborgen hebben kunnen houden.”

“Dus je verdween gewoon?”

“Dat was de juiste keuze. Daar ben ik van overtuigd. Ik hoopte dat Seamus me na verloop van tijd zou vergeten en iemand anders zou vinden.”

“Maar hij heeft je nooit kunnen vergeten! We hebben ons altijd afgevraagd waarom hij nooit is getrouwd, maar nu weet ik dat de reden is dat hij altijd alleen maar van jou heeft gehouden. Dat weet ik zeker.”

“Ik had het nooit kunnen verdragen als hij van me had gehouden en in mijn nabijheid was geweest, niet terwijl ik voor Stefan moest zorgen,” zei Leah. “Jouw vader heeft voor ons gezorgd, met alle goedheid die hem tot zo’n buitengewone man maakte. Hij heeft dit huis voor ons gekocht en sprak met de kliniek af dat ze de maandelijkse toelage zouden gebruiken voor een verpleegster aan huis. Ik heb nooit genoeg verdiend om de zorg te betalen die Stefan nodig heeft. Ik zei dat ik Richards hulp alleen zou aannemen als hij zijn mond zou houden. Niet voor mij, maar voor Stefan. Ik heb geprobeerd hem een redelijk leven te laten leiden. Maar zonder Richard was me dat nooit gelukt.”

Eleanor stond op en zette haar glas en bord op het dienblad voor haar. Ze zag dat ze samen bijna twee flessen wijn hadden gedronken.

“Leah,” zei ze zacht.

Maar Leah was in slaap gevallen. Eleanor keek of ze ergens een kleed zag dat ze over haar heen kon leggen. Toen ze zich omdraaide, ging er een huivering door haar heen.

Stefans ogen waren open en hij sloeg elke beweging die ze maakte aandachtig gade. Hoe lang was hij al wakker? Ze zag dat hij probeerde op te staan en liep snel naar hem toe, knielde naast hem neer en nam een van zijn verminkte handen in de hare.

“Stefan,” fluisterde ze. “Stefan, het is goed. Leah slaapt. Ze heeft rust nodig. Kan ik je misschien helpen? Ik ben jouw vriendin, en die van Leah. Ik ben hier om je te helpen.”

Hij greep haar hand stevig vast, en ze probeerde haar angst te onderdrukken.

“Laat me je helpen, Stefan. Leun maar op mij, dan breng ik je naar bed, zodat je kunt slapen.”

Ze sloeg haar armen om zijn schouders en tilde hem naar zich toe, nog steeds niet goed wetend wat ze zou moeten doen als hij zijn zelfbeheersing verloor. Hij gebaarde met zijn misvormde vingers naar haar en bracht die vervolgens naar zijn lippen, en ze begreep dat hij zo zachtjes mogelijk probeerde te zijn, zodat hij zijn vrouw niet zou wekken. Hij leunde op haar terwijl hij stond. Vervolgens bewoog hij zich als in een groteske wals naar zijn bed. Toen hij eindelijk was gaan liggen, stond het zweet hem op zijn voorhoofd en trilden zijn armen, maar hij probeerde te glimlachen. Toen sloot hij zijn ogen. Eleanor zag dat er een soort rust neerdaalde over zijn verwrongen gelaat. Toen ze dacht dat hij in slaap was gevallen, liep ze op haar tenen de kamer uit. De deur liet ze op een kier staan.

Stefan lag in zijn bed. Hoewel hij zijn ogen gesloten hield, zag hij de herinneringen aan zijn gevangenschap in het Parijse hoofdkwartier van de Gestapo voor zich. Hij had zich altijd verzet tegen die visioenen van de hel, maar nu hield hij ze niet langer tegen. Ze hadden de spot met hem gedreven, met hun wapenstokken zijn vingers gebroken, maar hij had de klappen en de verhoren verdragen. Twee keer werd hij in een ijskoud bad gestopt, vastgeketend aan de zijkant, met zijn handen gebonden op zijn rug. Ze duwden zijn hoofd en schouders net zo lang onder water tot hij dreigde te stikken. Zijn longen liepen vol water toen hij naar lucht hapte. Toen hij het bewustzijn had verloren, lieten ze hem op de vloer liggen, in de plas water die hij zelf had uitgebraakt. Maar hij had niets gezegd. En dan dat vreselijke moment waarop hij hen naar zijn vrienden had geleid. Nu lag hij alleen in het duister en voelde het gewicht van zijn nutteloze lijf, de eindeloze pijn die hij had gevoeld sinds hij die sprong had gemaakt. Waarom was hij toen niet gestorven? Hadden ze hem daar maar laten sterven, op die trap. Nu zat hij opgesloten in zijn eigen, goeddeels verlamde lichaam en werd hij gekweld door herinneringen aan zijn daden. Hij had Leah veroordeeld tot een leven in een hel. Nu hij in de stille kamer lag, stroomden de tranen uit zijn ogen en zochten hun weg over zijn gezicht, terwijl hij wachtte op de dageraad van opnieuw een eindeloze dag.