Hoofdstuk 29

Maandag, haar vrije dag. De kinderen waren naar school. Daphne naar de eerste klas van Het Baken. Het was of ze in één klap twee, drie jaar ouder was geworden. Ze leek in een groei-spurt te zitten, had borsten gekregen. Samen met Janet, die haar al was voorgegaan, had ze zelf een beha gekocht. Nee, Sylvia hoefde niet mee. Nick gaf weer les. Hij was vrijwel volledig hersteld, en had in ieder geval zijn werk op kunnen pakken. Bij judo moest hij nog voorzichtig doen. Een andere leraar trainde tijdelijk het clubje van Yuri.

Deze zomer waren ze met zijn vieren naar Kreta geweest, een appartement in een complex met een zwembad, maar ook dicht bij een leuk kiezelstrand, waar ze het liefste met Nick lag. Het was druk, maar de kinderen hadden genoten. Af en toe hadden ze het nog over Amsterdam, vooral Yuri begon er soms over. Als ze weer eens zei dat het een raadsel was waar Eddie naartoe was gegaan, was ze bang dat het woord ‘leugenaar’ op haar voorhoofd verscheen in fel oplichtende letters. Leugenaar, bedrieger. Soms ontkwam ze niet aan de indruk dat Daphne er een vaag vermoeden van had dat Eddie niet zomaar op eigen initiatief was verdwenen, maar ze liet zich er niet over uit. Een keer had Sylvia een rechtstreekse vraag aan haar gesteld: “Waar denk jij dat Eddie naartoe is?”

“Ik weet het niet. Misschien is-ie nergens naartoe.”

“Nergens naartoe, hoe bedoel je?” Daarop had Daphne niet meer gereageerd. Maar Sylvia moest bekennen dat het idee haar wel aanstond: Eddie verdwenen in het niets. Misschien dat hij Frans daar tegenkwam, zodat ze het nog eens konden uitpraten.

De nieuwe salon liep fantastisch. Ze dachten er zelfs over om uit te breiden en het naastgelegen pand, waarin een zieltogende videotheek was gevestigd, bij hun zaak te trekken.

Net toen Sylvia naar de keuken wilde gaan om een cake in de oven te zetten, werd er gebeld.

Er stond een vrouw voor de deur met een baby in haar armen. Het duurde even voor Sylvia haar herkende.

Ze begroetten elkaar.

“Erg, hè, dat ze hem nooit gevonden hebben,” zei de vrouw.

“Eh…ja, heel erg.” Sylvia deed haar best een trieste toon aan te slaan.

“Dat we niet weten waar-ie is.”

“Tja.”

“Misschien is-ie wel ergens in Zuid–Amerika of zo.”

“Ja, zou kunnen.” Sylvia vroeg zich af hoe ze de vrouw weg kon sturen zonder al te grof te worden.

“Zou ik misschien even binnen mogen komen?”

“Dat lijkt me niet echt nodig.”

Nu hield de vrouw de baby iets naar voren. “Dit is ‘m,” zei ze met de trotse glimlach van een jonge moeder. “Hij heet ook Eddie. Hij lijkt echt op hem. Vind je niet?”

“Ik weet niet. Misschien wel.”

“Wil je hem even vasthouden?”

“Nee,” zei Sylvia, “liever niet.”

Ze stonden zwijgend tegenover elkaar. Sylvia had het gevoel dat de vrouw keek alsof ze haar een geheim probeerde te ontfutselen. Alleen al daarom moest het niet te lang duren.

“Als ik niet echt welkom ben, dan ga ik maar weer,” zei de vrouw. “We zien elkaar vast nog wel ‘ns.” Ze liep naar een auto toe.

Brandsma had vooraf gebeld en gevraagd wanneer ze thuis was, omdat hij graag nog een keer met haar wilde praten. Sylvia zat een paar dagen lang in de zenuwen. De politie had een spoor gevonden, een aanwijzing. Misschien dat die man met het pistool had gepraat. De waarheid zou boven tafel komen. In een rampscenario zagze hoe Nick alleen achterbleef met Yuri en Daphne terwijl zij werd weggevoerd. Nick zou vertrekken. Yuri en Daphne gingen naar…ja, waar moesten die dan naartoe? Een tehuis? Haar moeder? Sylvia’s fantasie sloeg compleet op hol.

De rechercheur zat nu tegenover haar in de woonkamer.

Brandsma keek om zich heen. “Het ziet er al een stuk beter uit dan de vorige keer dat ik hier was.”

“Hard gewerkt in de zomervakantie,” zei Nick.

“Nog altijd niets van Eddie gehoord?”

“Nee, niets.”

“U weet dat er een nogal gewelddadig einde is gekomen aan het leven van zijn oude maatje, Charly van der Berg?” Daar had Sylvia een kleine weck geleden in de krant over gelezen. In het artikel stonden enkele andere namen met initialen die ze herkende: Oscar T. en Herman L. Er werd gesproken over bronnen in het criminele milieu van de hoofdstad, over verdwijningen en liquidaties. De naam van Eddie stond er gek genoeg niet bij.

“Wij vragen ons natuurlijk af of Eddie daar ook iets van weet. Als-ie nog leeft, tenminste.”

“Ja,” zei Sylvia, “als-ie nog leeft.” Ze weerstond de onderzoekende blik van Brandsma.

“U heeft dus geen enkel idee waar hij zou kunnen uithangen? Hem niet meer gesproken, ook niet over de kinderen?”

Sylvia wist niet af of hij misschien een toespeling maakte. Of er een vaag vermoeden bestond van haar betrokkenheid bij de verdwijning van Eddie, maar de rechercheur leek echt alleen te willen weten of zij nog contact met Eddie had gehad. “Nee, ik begrijp het ook niet,” zei ze, zonder zich een huichelaar te voelen. “U heeft ook gesproken met Anouk? Haar achternaam ken ik niet. Hij heeft ook een kind bij haar.”

“Ja, Eddie junior,” zei Brandsma. “Hopelijk gaat-ie zijn vader niet achterna. We hebben al genoeg te doen. Maar zij heeft ook geen enkel idee.”

“Jammer.” Met de grootst mogelijke moeite perste Sylvia dat woord eruit.

“Ja,” ging Brandsma door. “Zolang hij niet tevoorschijn komt of zolang…eh, zijn stoffelijk overschot niet wordt gevonden, bent u nog steeds met hem getrouwd. De kinderen, de eigendommen, alles staat nog altijd op uw beider naam.”

Sylvia liet haar ogen even naar Nick gaan. Die bleef neutraal voor zich uit kijken. Ze vroeg zich af of er een speciale bedoeling achter Brandsma’s woorden school. Een waarschuwing? Misschien was er toch sprake van een verdenking.

Brandsma knikte in de richting van Nick. “U zou dus ook niet kunnen trouwen. Als u dat zou willen tenminste.”

“Misschien,” zei Sylvia.

“Dus u weet echt niets over een eventuele huidige woon- of verblijfplaats van Eddie?” Het klonk vreemd formeel. Het viel nog mee dat ze het niet hadden over ‘Eddie K.’.

“Nee, als ik ooit iets hoor, dan waarschuw ik u natuurlijk meteen.”

“Daar reken ik op. Bedankt voor de koffie. Lekkere cake trouwens. Zelfgebakken?”

Ze knikte.

Brandsma ging staan. “Ik ga ervan uit dat ik u niet meer hoef lastig te vallen.”

Sylvia bracht Brandsma naar de deur en gaf hem een hand. Door het raampje in de deur keek ze toe hoe hij naar zijn auto liep, erin stapte en wegreed.

Toen ze zich omdraaide, bleek Nick achter haar te staan. Ze sloeg haar armen om hem heen. “Ze weten niets,” zei ze. “We hoeven nergens bang voor te zijn. Alles is voorbij.”

“Nee hoor.” Nick drukte een zoen op haar mond. “Wij zijn pas begonnen.”

 

EINDE