Hoofdstuk 28
Sylvia kwam hijgend en hoestend overeind. Ze spuugde wat met bloed vermengd slijm uit. Dit was te erg voor woorden. Ze kon het niet geloven. Was ze in Almere toch in slaap gevallen, en was dit een nachtmerrie, waaruit ze elk moment wakker kon worden?
De wat magere man in het slonzige pak naast Nick, had ze nooit eerder gezien. Hij hield een pistool op Eddie gericht. Nick bleef staan alsof hij dit tafereel niet durfde te verstoren, alsof door één beweging van hem iedereen de kogels om de oren zouden kunnen vliegen. Nick. Hij was weer bij haar, nu ook. Gelukkig had hij aangehouden, en was hij toch meegegaan naar Amsterdam. Voorlopig zou hij in de auto blijven zitten, hadden ze afgesproken. Nu was hij blijkbaar met iemand anders het huis binnengekomen.
“Vannacht is ze overleden,” zei de man bijna fluisterend, “in het ziekenhuis.”
“Wie?” vroeg Eddie.
“Mijn vrouw, natuurlijk. Dat weet je verdomd goed. Jij hebt haar…”
Eddie liet de man niet uitspreken. “Gecondoleerd.” Hij keek even van zijn gewonde hand naar Sylvia en toen weer terug.
“Die inwendige bloedingen waren niet meer te stoppen,” ging de man door. “Volgens de artsen zijn die haar fataal geworden.”
Sylvia begreep er niets van. Een vrouw die in het ziekenhuis was overleden, wat had Eddie daarmee te maken?
Eddie leek een stap naar voren te willen doen.
“Staan blijven!” beval de man. Zijn stem had aan kracht gewonnen.
Zwijgend stonden ze bij elkaar.
Eddie overwoog zijn kansen en mogelijkheden. Eén tegen drie, en van die drie was er één gewapend, maar de manier waarop hij het pistool vasthield, maakte duidelijk dat hij er eigenlijk zelf bang voor was.
Het was wel een ongelooflijk, stompzinnig toeval dat die vette koe van Maaswinkel net vanavond naar de Eeuwige Jachtvelden was vertrokken, en dat hij even wraak wilde komen nemen. Maar Maaswinkel zou nooit zomaar schieten, vermoedde Eddie. Dan had je die Nick. Wel een sportman, een judoka, maar hij strompelde nog een beetje. Knap waardeloos dat hij hem destijds niet echt naar de andere wereld had kunnen rijden. Ze waren zomaar binnengekomen met z’n tweeën. Waarschijnlijk was hij zelf vergeten de deur dicht te doen, toen hij Sylvia naar binnen had getrokken. Stom, maar op dat moment had hij maar aan één ding kunnen denken. En de laatste van het trio was dan Sylvia. Die was op voorhand onschadelijk en ongevaarlijk. Van haar had hij niets te duchten; het ging om die andere twee.
“Wat gebeurd is, is gebeurd,” zei Eddie. “Inderdaad, gedane zaken nemen geen keer.” Maaswinkel had een bittere grijns op zijn gezicht.
“Ik heb het al eerder gezegd.” Eddie stak zijn wijsvinger op alsof hij een waarschuwing uit wilde delen. “Wanneer jij had betaald, dan was er niks aan de hand geweest, dan leefden jij en je vrouw nog lang en gelukkig, echt als in een sprookje.”
“ttou je praatjes maar voor je,” zei Maaswinkel. “We gaan samen een stukje rijden in jouw auto.”
Eddie keek naar Maaswinkel en deed of hij hem niet begreep. Het was nu zaak om tijd te winnen, dan zou een oplossing zich vanzelf aandienen. “Een stukje rijden? Waarom? Waarnaartoe?”
“Dat is nog een verrassing.”
“Ik hou wel van verrassingen,” zei Eddie, maar hij maakte geen aanstalten om in beweging te komen.
“Komt er nog wat van?” Maaswinkel wenkte ongeduldig met het pistool.
“Nou ja, dat moet dan maar.” Eddie wist dat hij alles kwijt was als hij met Maaswinkel in de Lexus zou stappen. Het kon Maaswinkel nu niets meer verdommen wat er gebeurde, als hij de dood van zijn vrouw maar kon wreken. Dat was het enige dat telde. Desnoods legde hij zelf het loodje of werd hij gepakt door de politie. En bovendien, als hij met Maaswinkel wegging, dan had Sylvia zeker de kinderen, en was alles verloren. Het was tijd voor actie. De juiste actie op het juiste moment.
De spanning tussen Eddie en die andere man hing bijna tastbaar in de lucht. Eddie had kennelijk iets te maken met de dood van zijn vrouw. Het wapen maakte Sylvia bang. Een verdwaalde kogel, een mislukt schot, altijd kon er iets fout gaan. Ze schoof voorzichtig, centimeter voor centimeter bij Eddie vandaan. Ze keek naar Nick, die haar aanstaarde met nauwelijks verhulde paniek in zijn ogen.
Vurig hoopte ze dat de kinderen niet naar beneden zouden komen. Ze konden stemmen hebben gehoord, onbekende geluiden, deuren die werden dichtgeslagen. Nieuwsgierig naar wat er aan de hand was, zouden ze plotseling in de kamer kunnen staan. Hoe zou ze aan hen uit kunnen leggen wat er hier gebeurde, terwijl ze het zelf niet eens begreep?
Eddie had de suggestie gewekt dat hij met de andere man mee zou gaan, maar hij bleef onwrikbaar op zijn plaats staan.
“Nou, moet ik het hïér doen?” De man zette een dreigende stap in Eddies richting.
Net op dat moment leek het of Eddie als uit een katapult naar voren schoot. Voordat zijn tegenstander iets had kunnen doen, was Eddie boven op hem gesprongen en had hij hem tegen de grond gegooid, terwijl hij zijn arm met het pistool omhooggedrukt hield. Er ontstond een worsteling om het wapen. Eddie gaf de man zo’n harde stomp in zijn gezicht dat het bloed uit zijn neus stroomde. Eddie probeerde het pistool te pakken te krijgen, maar de man hield het nog altijd vast. Met de moed der wanhoop, zo leek het wel. Eddie kreeg de overhand, en de tegenstand van de man leek te verslappen. Sylvia had de indruk dat Nick zich in het gevecht wilde mengen.
“Nee!” riep ze.
Nick keek haar vertwijfeld aan.
Sylvia zag de zware kristallen asbak naast zich op het tafeltje. Zonder er verder bij na te denken pakte ze die asbak, deed twee stappen naar voren en liet hem met alle kracht die ze in zich had neerkomen op Eddies achterhoofd.
Nick had uit de keuken een glas water voor haar gehaald, dat ze in een paar haastige slokken leegdronk. Hij zat naast haar op de bank en drukte zich tegen haar aan, maar het trillen hield niet op. Het was of ze het steenkoud had, terwijl haar hoofd gloeide. Ze keek naar haar handen, maar er zat geen bloed aan.
De man met het pistool hurkte naast Eddie, die bewegingloos op het vloerkleed lag. Hij voelde zijn pols en schudde zijn hoofd.
Sylvia wendde haar gezicht af.
“Wie bent u eigenlijk?” vroeg ze na een paar minuten.
“Dat doet er niet toe,” zei de man, terwijl hij overeind kwam. “Het is beter dat u dat niet weet.” Hij liep naar de drankkast, pakte de fles whisky, maar zette hem weer terug. Daarna veegde hij de fles schoon met een zakdoek. Hij ging op de stoel tegenover Sylvia zitten. “Bedankt. Al had ik het liever zelf gedaan. Vanwege Andrea.”
“Andrea?” vroeg Sylvia.
“Mijn vrouw.”
“Wat had Eddie dan met uw vrouw te maken?”
De man gaf geen antwoord.
“Wat doen we nu?” vroeg Nick. “De politie bellen?”
“Beter van niet. Nergens voor nodig. Daar krijgen we alleen maar gedonder mee.”
“En wat moet er dan met hem gebeuren?” Nick wees.
“Die laat ik wel verdwijnen, samen met het kleed. Dat zit onder het bloed. Misschien kan je me straks even helpen, voordat jullie weggaan. Ik rij nu eerst m’n auto hier voor de deur. En zijn auto…het lijkt me beter als die ergens anders staat, niet hier op straat.” De man voelde in Eddies broekzakken en haalde er autosleutels uit. Daarna verliet hij de kamer.
“We nemen de kinderen mee,” zei Sylvia. Het was een krankzinnig idee dat ze boven nog altijd lagen te slapen, terwijl hier…Verschrikkelijk…Ze kon het nog niet geloven. Even liet ze haar ogen op het lichaam van Eddie rusten, om de werkelijkheid tot zich door te laten dringen, maar snel wendde ze haar blik af. Dit beeld zou voor altijd op haar netvlies blijven staan. De gedachte aan Frans schoot weer kort door haar hoofd. De vrouw van de anonieme man; met haar dood had Eddie blijkbaar ook iets te maken. “Ja, we nemen de kinderen meteen mee,” herhaalde ze. “Nu, vannacht nog. Ze moeten naar huis, naar ons huis.”
Nick hield haar voor dat het niet kon. Ze moesten Yuri en Daphne hier laten. Die zouden waarschijnlijk morgenochtend al opbellen dat hun vader er niet was. Pas dan konden ze hen ophalen.
“Maar ik kan ze toch niet hier boven laten liggen!”
“Eén nacht,” zei Nick, “één nacht, en daarna is het voorbij. De politie moet denken dat wij de hele avond en nacht in Almere zijn geweest.”
Nick was een paar uur naar bed geweest, maar Sylvia had niet meer geslapen. Ze was tegelijk doodmoe en klaarwakker. De tijd kroop ergerlijk traag voorbij. Af en toe had ze het idee dat haar horloge stilstond. Nick maakte koffie, maar ze wilde niets eten of drinken. Ze kón niets eten of drinken. Ze zwegen beiden. Er was nu niets te zeggen.
Vlak voor tien uur klonk de ringtone van Sylvia’s telefoon. Geschrokken graaide ze naar haar mobiel en liet hem bijna uit haar handen vallen. “Met Sylvia.”
“Het is heel gek, mam. Er is hier…”
“Bé…ben jij het, Daphne?”
“Ja, we zitten hier alleen. Papa is er niet. We weten niet waar-ie naartoe is. Er ligt ook geen briefje of zo. Hij heeft niet gebeld…helemaal niks.”
“Is alles goed met jullie?”
“Natuurlijk. We hebben alleen honger. Er is niks te eten in huis, en we zien ook nergens geld.”
“We komen jullie halen,” zei Sylvia. “We stappen nu in de auto en rijden meteen naar Amsterdam. Dan kunnen jullie hier ontbijten.”
“Maar als papa nu weer terugkomt, wat dan?”
Die komt niet meer terug, wilde ze antwoorden, nooit meer. Maar ze zei alleen: “Dat zien we dan wel weer.”
Drie dagen later, Yuri en Daphne gingen inmiddels weer naar school, stonden er twee politiemannen voor de deur. Brandsma en een ander. Ze had zijn naam niet goed verstaan toen hij zich voorstelde. Iets met ‘oven’ op het eind.
“U woont hier niet slecht.” Brandsma keek goedkeurend de kamer rond. “Maar toch lang geen Van Eeghenstraat.”
“Dat hoeft ook niet,” zei ze. “Is er iets?”
“We wilden graag met Eddie Kranenburg praten,” zei Brandsma, “maar hij is onvindbaar. Weet u misschien waar we hem kunnen vinden?”
“Nee. Ik heb geen contact meer met hem. Misschien zit-ie in het buitenland. Hij ging af en toe naar België…Zeebrugge.”
De andere man knikte. “Zeebrugge, havens, schepen, containers, ook uit Marokko en Zuid–Amerika. We kennen zijn handel. Maar zijn auto stond ergens geparkeerd in de buurt van het Amstelstation. Hij leek ons niet iemand om de trein te nemen. Geen groot liefhebber van het openbaar vervoer. Vanaf dat punt spoorloos, letterlijken figuurlijk.”
“Ik heb ruim een week geleden nog met u gepraat,” zei Brandsma. “Dat ging over de kinderen die u met hem heeft. Hij had ze in uw ogen min of meer gekidnapt, ontvoerd, en u wilde weten hoe u ze terug kon krijgen. Ik neem aan dat dat ondertussen is opgelost.”
“Ja, die zijn weer hier.”
“Heeft hij ze gebracht?”
“Nee, drie dagen geleden belden ze ‘s-ochtends op. Ze waren alleen in het huis in de Van Eeghenstraat. Eddie was er niet. Hij had ook geen boodschap achtergelaten. Helemaal niks.”
“En toen?”
“Toen hebben we ze opgehaald.” Ze had het er van tevoren met Nick over gehad. Het beste was om wanneer dat kon, zo dicht mogelijk bij de waarheid te blijven. De kans was groot dat op een gegeven moment ook de kinderen werden ondervraagd, en die zouden dan haar verhaal bevestigen.
“En hij heeft niets meer van zich laten horen?”
Ze wist dat eventuele telefoontjes waarschijnlijk zouden zijn te traceren. “Nee, niets, dat vond ik ook wel gek, omdat hij eerst zo fanatiek was. De kinderen moesten en zouden bij hem blijven, en plotseling liet-ie ze in de steek.” Ze probeerde een beetje verbaasd te kijken. “Maar waarvoor moet u hem eigenlijk hebben?”
“Lopend onderzoek.”
Ze keek Brandsma vragend aan.
“Daar kunnen we verder niet over uitweiden.”