Hoofdstuk 7
Voor de ingang stond een man met de Straatkrant. Hij zag er heel wat netter uit dan zijn rafelige en muf ruikende collega bij de AH op het Museumplein. De schuifdeuren gingen traag en slechts voor een deel open, waardoor elke klant even oog in oog stond met deze Straatkrantverkoper, die iedereen hartelijk ‘goedemorgen’ wenste. Sylvia gaf hem een euro.
Ze had zin om een tijdje in de winkel rond te dwalen, alles in zich op te nemen, naar de mensen te kijken. Maar ze wilde niet te lang wegblijven, dus laadde ze haar wagentje haastig vol met de noodzakelijke boodschappen. Omdat ze hun komst had aangekondigd, was haar moeder niet verbaasd geweest. Ruzie had Sylvia als reden opgegeven, en daar had haar moeder blijkbaar genoegen mee genomen. Dagen alleen thuis en dan zomaar, vanuit het niets, drie loges, dat leek ze vooral gezellig te vinden.
Vanavond kookte Sylvia in ieder geval zelf. Morgen zouden ze wel weer zien. Vanuit haar huis had ze de nooduitgang genomen, zonder te weten waar ze terecht zou komen. Mogelijk als een waarschuwing voor Eddie, om te laten zien dat ze het serieus meende.
Het was niet te geloven. Niet meer dan een stuk of twintig woorden. Gewone woorden. Als je ze door elkaar gooide, stond er wartaal. Maar nu eigenlijk ook. Ze moest helemaal de weg kwijt zijn. Misschien had hij dat eerder moeten zien aankomen. Al die onvrede, maar hij had gedacht dat het alleen maar vrouwengezeur was, dat het vanzelf over zou gaan. Die ring, dat was natuurlijk een signaal. Op Vinkeveen was ze afwezig geweest, in de verte starend. Lekker moeilijk doen, dat was haar specialiteit, terwijl hij het haar juist makkelijk probeerde te maken. Even dacht hij aan Anouk. Gelukkig dat ze daar niets van wist. Anouk…misschien klopte het niet, maar hij kon haar moeilijk laten zitten omdat Sylvia zo ingewikkeld deed.
Hij pakte het briefje opnieuw en liet zijn ogen over het handschrift gaan, de ronde, enigszins kinderlijke letters. ‘Eddie’ stond er alleen maar boven. Onbestaanbaar. Dat ze hem dat juist nu had geflikt! Alsof er al niet genoeg shit op zijn pad lag. Het had verkeerd af kunnen lopen met die klojo’s van de recherche. Niemand meegenomen, dus ze wisten niks. Daar waren ze het gisteren in Halfweg over eens geweest. Op dit moment geen vuiltje aan de lucht. Het kon van de kant van de politie net zo goed alleen een kwestie van bangmakerij zijn. We houden jullie in de gaten! Alsof ze dat al niet jaren wisten. Toch was het vervelend, want je kon nooit weten of iemand uiteindelijk zijn hart uit zou storten, misschien wel omdat hij een deal met de politie had en zo zelfde dans kon ontspringen.
Waarschijnlijk had Sylvia pas vanochtend het besluit genomen om weg te gaan. Aan de andere kant leek ze er de laatste weken naartoe te werken. Ik neem dit niet meer…ik accepteer dat niet meer…ik wil een ander leven. Makkelijk gezegd. Maar een ander leven kon hij zich niet voorstellen. Hij was begonnen op de havo, daarna had hij zich laten afzakken naar de mavo. Zijn ouders verlangden van hem een keurige baan op een kantoor, liefst bij de gemeente, en hadden hem ingeschreven voor een typecursus. Zelfs het mavodiploma bleek een brug te ver. De kleine straathandel in hasj niet, die was zeer bereikbaar met al die buitenlandse toeristen die naar Amsterdam kwamen voor een blowtje. Hij glimlachte even. Een mooie tijd, alles een avontuur, samen stappen met Frans, uitgaan, beetje blowen, beetje drinken. Of een beetje veel natuurlijk, als het zo uitkwam. En het kwam vaak zo uit, zeker in de tijd dat Frans nog niet met Sylvia ging, hoewel hij toen ook altijd al eerder de problemen dan de lol zag. Mooie dealtjes maakten ze, die alleen maar mooier werden toen ze aan een paar coffeeshops mochten leveren. Maar het grote geld kwam pas toen ze konden gaan importeren.
Eddie stak opnieuw een sigaret op. Sylvia had paspoorten en alles meegenomen, maar hij had het idee dat ze niet ver weg was. Het kwam erop neer dat ze was ondergedoken, en de vraag was waar. Hij wist wel een paar namen van vriendinnen, maar verdomde het om te bellen. Hoe je het wendde of keerde: ze zou terugkomen, goedschiks of kwaadschiks, daar was hij zeker van.
De telefoon ging over. Hij nam op, maar over de lijn klonk alleen geruis. Dat was het dus: geruis van de andere kant. Hij vloekte terwijl hij de hoorn neerlegde. Misschien was zij het geweest om te controleren of hij thuis was. Dat ze het in haar eigenwijze kop had gehaald om zomaar weg te lopen! En de kinderen meegenomen! Eén grote egotrip was het van d’r, en ondertussen maar klagen, terwijl hij juist zijn best deed om het haar naar de zin te maken.
De telefoon ging opnieuw over. Eddie nam op, en had al voor in zijn mond wat hij wilde gaan zeggen, omdat hij wist dat het Sylvia moest zijn. Wat heb je je nou weer in je hoofd gehaald…?
Een licht geknepen stem van de andere kant: “Met Pieten”
“Pieter?” Eddie wist wel wie het was, maar vroeg het voor de zekerheid.
“Ja, Pieter Maaswinkel.”
“Ik zie je morgenochtend op de gewone plek.” Die stomkop van een Maaswinkel. Thuis bellen, over de vaste telefoon! Begreep hij het nou nooit? Natuurlijk had hij niet kunnen bellen op het nieuwe nummer van zijn gsm, maar dit was helemaal stom. Zo’n man vroeg erom geript en belazerd te worden.
“Gewone plek?” vroeg Maaswinkel.
“Twee uur. Waar je de vorige keer je hand zo ongelukkig hebt bezeerd.”
“Dus dan gaan we…” begon Maaswinkel. Als hij zo doorlulde, kon hij de politie beter meteen het hele plaatje uitleggen.
Eddie verbrak de verbinding en schonk vanuit de fles die op tafel stond opnieuw whisky in zijn glas.
“Proost,” mompelde hij. “Je hebt een goeie borrel verdiend.”
Het was niet eens zo beroerd om hier alleen te zitten. Een mogelijkheid om rustig over alles na te denken, zonder dat iemand aan zijn kop zeurde. Maaswinkel was een risico. Vijftig, en hij had zelf al betaald. Maar hij ging Maaswinkel niet financieren. Die zou op de een of andere manier met geld tevoorschijn moeten komen, anders waren zijn problemen heel wat groter dan dat lullige brandplekje op zijn hand. Op een van zijn twee nieuwe mobieltjes toetste hij het nummer van Anouk in.
Het duurde even voor er werd opgenomen. “Hallo,” klonk het slaperig.
“Dag, schat, hoe is het met je?”
“Heel goed, maar nu niet meer, want je hebt me wakker gemaakt.”
Eddie lachte even. “Ik wou dat ik bij je in bed lag. Lekker met je…”
“Maar ik wil slapen,” teemde Anouk.
“Ik zit hier in m’n eentje. In tien minuten ben ik bij je. Kunnen we iets gezelligs gaan doen.”
“Ik heb nu helemaal geen zin in iets gezelligs. Waarom ga je trouwens niet met je vrouw iets gezelligs doen? Of ben je helemaal alleen?”
Eddie meende Anouk heimelijk te horen lachen.
“Ja, ze is weg,” gaf hij toe. “Ik ben alleen.”
“Nou, dat gebeurt mij zo vaak als jij niet op komt dagen.”
Hij zweeg en wachtte tot zij opnieuw begon te praten. Met Anouk duurde dat meestal niet zo lang. Nog kritiek ook, verdomme. Hij had een mooie flat voor haar gehuurd, vol gezet met mooie spullen, maar stank voor dank.
“Ben je d’r nog?” vroeg ze na een tijdje.
“Ja, wat dacht je anders?” Hij kon zijn woede alleen met veel moeite in toom houden.
“Je moet niet kwaad worden op mij als je me midden in de nacht wakker maakt. Dagen laat je niks van je horen, en omdat meneer zin heeft, moet ik zeker meteen klaarstaan.”
“Oké, oké.” Eddie had inderdaad zin in Anouk, heel veel, maar absoluut geen zin in meer problemen. “Morgen bel ik wel. Ja?”
“Goed, ik ga weer slapen. Kusje.”
“Dag, schatje, slaap lekker.”
Hij liep naar zijn kantoortje om achter de computer naar wat porno te kijken, en zag de lege plek waar het apparaat had gestaan. “Fuck!”
Sylvia luisterde naar de regelmatige ademhaling van Daphne. Het was in jaren niet gebeurd dat ze op één kamer sliepen. Dit was haar eigen oude slaapkamertje. Haar moeder had het net zo gehouden als het vroeger was. Foto’s van Whitney Houston en Madonna aan de muur. Het raam en de deur in fel rood geschilderd. Ze lag in haar oude bed, Daphne op een luchtbed met een slaapzak eroverheen. Yuri sliep in het oude kamertje van Rosalie. Ze leken het alle twee spannend te vinden. Bovendien hadden ze onverwacht extra vrij van school.
Rond tien uur was Sylvia gelijk met Daphne naar bed gegaan, en als twee tieners hadden ze een tijdje met elkaar liggen praten. “Waar ging die ruzie met papa dan over?” had Daphne gevraagd, en daar moest een warrige wereld van onzekerheden en twijfels achter liggen. Natuurlijk wist ze dat haar vader andersoortig werk had dan andere vaders, maar het leek of dat nooit een probleem voor haar was geweest. Aan tafel werd er niet over gepraat. Het lag volledig buiten het landschap van hun huiselijk leven. Haar vader was nu eenmaal vaak weg en had onduidelijk werk, dat wel veel geld opleverde. Ze moest ondertussen iets hebben opgevangen van wat er op school werd rondverteld. Daarbovenop kwam de huiszoeking van die ochtend. Zachtjes in het donker, alsof ze bang was te worden afgeluisterd, had Sylvia verteld over de handel waar Eddie bij betrokken was. Import, maar zeker niet van textiel. “Is het dan gevaarlijk?” Daphnes stem had bang geklonken. “Misschien.”
“Wil je daarom dat-ie ermee ophoudt.”
“Ja, daarom. Ik ben bang af en toe, maar ook omdat het…ik weet niet. Het klopt niet.” Daphne vroeg wat er dan niet aan klopte, en Sylvia zei dat ze dat later wel een keer zou uitleggen.
Morgenochtend zou ze de school bellen; ze had al bedacht wat ze zou zeggen: Daphne en Yuri konden de komende tijd niet naar school vanwege familieomstandigheden. De conciërge zou zeker niet doorvragen. Familieomstandigheden klonk voorlopig ernstig genoeg, en het klopte absoluut. Misschien zou ze morgen iets moeten doen met de kinderen. Lastig dat ze in dit stadsdeel geen parkeervergunning had voor haar auto. Tot nu toe had ze met haar chipknip al tientallen euro’s betaald, maar misschien zou ze hem ergens moeten neerzetten waar parkeren gratis was.
Zo dwaalde ze in haar hoofd van haar auto naar Eddie, van Eddie naar de school, van de school naar een uitstapje (zoiets als het Dolfinarium, maar misschien was Daphne daar al te oud voor), van dat uitstapje naar de komende dagen, en van daar kwam ze weer terug bij Eddie. Die zat nu waarschijnlijk thuis, had haar briefje gelezen en was in alle staten. Nu was ze iets begonnen waarvan ze niet wist hoe ze ermee verder moest gaan, laat staan hoe ze het zou kunnen beëindigen. Daphne ademde rustig door. Boodschap: er is niets aan de hand, normaal blijven ademhalen. Sylvia draaide zich om in het bed, dat gemeen kraakte. Hier had ze ooit gevreeën met Eddie, terwijl haar ouders de deur uit waren en Rosalie in de woonkamer naar de televisie zat te kijken. Rosalie…misschien dat ze haar morgen zou bellen.
Eddie poetste zijn tanden, dronk twee glazen water en ging onder de douche staan. Beneden roosterde hij een paar boterhammen die hij met wat marmelade opat. Misschien dat ze straks al weer voor de deur stond. Eerst de kinderen naar school, en daarna terug naar huis. Hij zou niet kwaad worden, en begrip tonen. Natuurlijk is het af en toe moeilijk voor je, schat, dat is het voor mij ook. Samen komen we er wel uit, als we elkaar maar blijven steunen. Al die dingen die hij al zo vaak had gezegd, en die altijd resultaat hadden gehad.
Hij maakte koffie met de Senseo. Kwart over acht was het nu. Eigenlijk was hij veel te vroeg wakker geworden. Misschien dat ze met z’n drieën eerst hier langs zouden komen. Spullen ophalen en zo. Hij zou Yuri en Daphne een beetje knuffelen. Voorzichtig, alleen een arm om hun schouders. Misschien moest hij wat meer rekening met ze houden. Niet meer geforceerd meenemen naar Vinkeveen bijvoorbeeld, omdat hij dat nu eenmaal bedacht had. Dan kozen ze in dit soort situaties misschien voor hem in plaats van voor hun moeder. De kinderen hoorden bij hem, Yuri in ieder geval.
Bijna halfnegen. Elk ogenblik kon hij de sleutel in het slot horen. Hij zou zich beheersen, en niet uitvallen tegen Sylvia. Begrip, dat werd van hem verwacht, en dat zou hij tonen.
De bel van de voordeur klonk. Wat was dat voor onzin, Sylvia hoefde toch niet aan te bellen?
Frans stond voor de deur.
“Wat kom jij doen?” Eddie keek naar beide kanten de straat in. Niemand te zien. Alleen een stuk verderop waren mensen met een verhuislift in de weer.
“Kan ik even binnenkomen?”
“Natuurlijk.”
Ze zaten in de kamer. Eddie vroeg of Frans koffie wilde. Die schudde zijn hoofd.
“Toch geen problemen?”
“Dat zou ik wel denken.” Frans keek verder zwijgend voor zich uit met ogen die weinig goeds beloofden.
Eddie weigerde om te vragen wat er aan de hand was.
“Verschaaf,” zei Frans ten slotte.
“Wat is er met Verschaaf? Die is toch gezellig te pakken genomen? Dat was de opdracht.”
“Ja, maar hij is verdomme finaal in elkaar geslagen. Hij ligt nu…”
“Jij hebt de opdracht gegeven,” onderbrak Eddie.
“Ja, maar weet je wat er gebeurd is? Die man ligt met een schedelbasisfractuur in het ziekenhuis!” Frans ging nu staan en torende boven Eddie uit. “Op de intensive care nota bene. Dat was helemaal de bedoeling niet.”
Eddie had er een hekel aan omhoog te moeten kijken. “Bedoeling…bedoeling…het is misschien een beetje uit de hand gelopen. Kan gebeuren.”
“Niet als je de goeie mensen inhuurt. Ik heb er verdomme zesduizend euro voor betaald en nou…”
“Dus die andere…hoe heet-ie ook alweer?”
“Boshuis,” zei Frans.
“Dus die Boshuis laten we maar lopen?”
Frans gaf geen antwoord. Hij pakte het pakje Marlboro van tafel en stak een sigaret op. “Stel dat-ie het loodje legt…Verschaaf, bedoel ik. En ze gaan uitzoeken wie het gedaan heeft, dan komen ze bij mij uit. Hoeveel jaar denk je dat ik dan krijg? Vijf, acht, tien?”
“Ze komen nooit bij jou terecht, bij mij trouwens ook niet. Het is gegaan via Charly, en als je die al z’n nagels uittrekt, terwijl je tegelijkertijd 220 volt op z’n kloten zet, dan vertelt-ie nog niks.”
“Schedelbasisfractuur…intensive care…als-ie het al haalt, dan zit-ie misschien de rest van z’n leven in een rolstoel. Dit is echt geen geintje meer.” Frans klonk weer alsof elk moment tranen de overhand zouden kunnen krijgen.
“Zo was het ook niet bedoeld.”
Met die reactie leek Frans genoegen te nemen. Hij rookte bedachtzaam zijn sigaret, terwijl hij naar de grond staarde. “En hoe is het met die zending?” vroeg hij, nadat hij de peuk had uitgedrukt.
“Goed, heel goed. In Zeebrugge is alles geregeld. Een containertje, verder niks aan de hand.”
“En de douane?” Frans klonk nu weer angstig.
“Dat heb ik je al verteld. Die is plat. Daar hebben we geen last van.”
“Nou lust ik wel een borrel,” zei Frans, terwijl hij zich, zonder om te kijken, op een stoel liet vallen.