Hoofdstuk 3

Naast zich hoorde Sylvia de zwoegende, zware adem van Eddie, alsof hij bezig was een immens groot karwei uit te voeren. Kennelijk was hij vannacht toch stilletjes naast haar komen liggen. Ze keek op de wekker: kwart voor zeven. Eddie maakte nu een licht puffend geluid. Er hing een zure dranklucht in de slaapkamer. Voorzichtig voelde ze even aan haar arm. Pijnlijk, behoorlijk pijnlijk. Het was verdomme weer uit de hand gelopen, terwijl ze wist wat hij zou doen als woorden niet meer genoeg waren of als hij zich getergd voelde. Maar soms moesten dingen nu eenmaal gezegd worden. Als ze het voor zich hield, kreeg ze het gevoel uit elkaar te zullen knallen. Minstens een halfjaar geleden was het voor het laatst gebeurd, ook na zo’n soort ruzie. Praten, dat wilde ze alleen maar. Duidelijkheid, zodat ze wist waar ze aan toe was.

Toen de wekker om halfacht afging, besefte ze dat ze opnieuw in slaap was gevallen. Eddie draaide zich om, maar gaf verder geen krimp. Hij was één met het bed, voorlopig onafscheidelijk. Ontbijten, kinderen naar school, iets bedenken voor het eten vanavond, boodschappen doen, een beetje krant lezen, misschien wat winkelen, kinderen uit school. Ze hoefde er niet eens over na te denken. Vandaag kwam Irina schoonmaken, maar Sylvia had geen zin om haar te ontmoeten, en in krom Nederlands vertelde verhalen te moeten horen over haar ellendige jeugd en haar ouders in een of ander achterlijk gehucht in Polen. De eeuwige aardappel- en bietensoep waar ze het over had. Haar vader die te veel wodka dronk, haar moeder die halve dagen huilend in bed lag, haar jongere broertjes en zusjes voor wie ze moest zorgen. “lek nu geld sturen…Polen arm…Nederland rijk, veel meer rijk als Polen.”

Sylvia’s lichaam voelde loodzwaar. Nog even en ze zou door de matras zakken, dan versplinterde de houtconstructie van het bed, daarna begaven de planken van de vloer het, het plafond van de huiskamer zou in gruzelementen gaan, het mooie sier-stucwerk, dwars door de vloer, het souterrain. Ergens in het midden van de aarde zou ze pas tot stilstand komen, overal even ver vandaan.

Ze stapte uit bed, nam een douche en kleedde zich aan. Op haar bovenarm zat een blauwe plek. Ze drukte er stevig op, zodat de pijn door haar arm trok.

Yuri had grote moeite om uit z’n bed te komen. Hij had dikke slaapogen. Toch te lang achter de computer gezeten, natuurlijk. Om negen uur had ze het gecontroleerd, en toen lag hij in bed. Maar daarna was hij er waarschijnlijk weer uitgeklommen. Daphne at alleen maar wat muizenhapjes. Yuri zat te knoeien met een boterham met pindakaas, maar ze had zich voorgenomen er niets van te zeggen. Ze lepelde een bakje magere kwark leeg. “Van elk hapje moet je langzaam genieten,” stond er in het dieet dat ze volgde. Ze probeerde het, maar het bleef gewone magere kwark, die een lichte, duffe meelsmaak in haar mond achterliet.

Ze bracht Yuri naar school. Volgend jaar zou hij alleen mogen, net zoals Daphne nu deed. Altijd de Van Baerlestraat over met dat drukke verkeer. Een paar weken geleden had ze Yuri bijna met geweld tegen moeten houden, toen hij al pratend aanstalten maakte om over te steken, terwijl er een rij auto’s aan kwam racen.

Bij school zag ze een glimp van Madeleine met haar Rogier, maar ze maakte zich snel uit de voeten. Naar huis? Nee, Eddie zou er nog zijn en ze had geen zin om hem nu onder ogen te komen. En straks Irina. Doelloos fietste ze door de stad. Op een gevel aan het begin van de Jan Evertsenstraat was een groot bord bevestigd met daarop de tekst STOP MET LIJDEN. Sylvia glimlachte. Langs de Admiralengracht bleef ze even staan. Twee bootjes, waarvan één met een buitenboordmotor, lagen half onder water. Verdronken boten. De buitenboordmotor stak net boven het water uit, alsof die wanhopig probeerde niet ten onder te gaan. De eigenaren moesten de bootjes hebben opgegeven: reddeloos verloren.

Eddie dacht dat hij de baas was, dat hij het allemaal in de hand kon houden. Natuurlijk wist ze wat hij deed, waar hij zijn geld…nee, hun geld vandaan haalde, ze kende de mensen, de deals, maar ze wilde dat hij het zei. Pas dan konden ze er samen over praten. Sylvia dacht weer aan die vrouw en haar overleden zoon. Het in- en intrieste gezicht van de foto in de krant bleef op haar netvlies verschijnen.

Het was prachtig weer. Ze fietste verder naar de Spaarndammerbuurt. Even overwoog ze bij haar moeder langs te gaan, maar de vele recente telefoontjes waren voor nu meer dan genoeg. Het café waar ze vroeger weleens met Frans kwam, was er niet meer. Verdwenen, net als allerlei winkels: de bakker, de melkboer, de slager, de groenteboer, de drogist. Frans had daar toen die eerste keer kapotjes gekocht. Andere zaken waren in de plaats gekomen van de voormalige buurtwinkels, vaak met Turkse of Marokkaanse opschriften op de winkelruit. Ze stond voor een Turkse bakker en snoof de geur van vers brood op. De eerste kapperszaak waar ze gewerkt had na haar opleiding, was nu een Surinaams eethuis geworden. Ze had er zelfs samen met Floor stage gelopen. Floor, ze moest haar weer eens bellen. Sinds haar verhuizing naar Almere was het contact minder geworden, afgezien van een korte opleving na haar scheiding van Johan. Misschien kwam het ook door Eddie, die Floor nooit zo had zien zitten. “Ik begrijp wel dat Johan van d’r af is,” had hij weleens gezegd. Voor Eddie was Floor waarschijnlijk te eigengereid, te zelfstandig.

Die coffeeshop op de hoek, High Times, was niet gesneuveld. Dat was de eerste klant van Frans en Eddie geweest. Ze zette haar fiets tegen de muur en probeerde naar binnen te kijken. Alles was donker, maar het zou haar niets verbazen als het interieur nog altijd hetzelfde was. Vroeger had ze er ook soms een blowtje genomen.

“Zocht u wat?”

Sylvia schrok. Een grote, massief ogende man met strak langs zijn schedel getrokken haar, samengebonden in een paarden-staart, had haar aangesproken.

“Nee, niks, ik keek alleen maareven.”

“Waarom?”

“Zomaar.”

“Zomaar? Dit is mijn zaak. Dan mag ik toch wel weten waarom je naar binnen staat te loeren.”

“Nou ja, vroeger kwam ik hier wel ‘ns,” zei Sylvia. “Ik wou kijken of het nog een beetje hetzelfde was.”

“Ah, nostalgie!” De ogen van de man lichtten op. “Ga je mee wat drinken?”

“Ik moet weg,” zei ze. “Ik heb andere dingen te doen, mijn huis, de kinderen.”

De man kwam een halve stap dichterbij. Sylvia kon zijn aftershave ruiken. “Ik heb zin om met je te neuken. Volgens mij ben jij hartstikke goed in bed. Ik denk dat je een lekker kutje hebt.”

Zonder iets te zeggen, pakte ze haar fiets. Toen ze weg wilde rijden, greep hij de bagagedrager. “Ik laat je zo drie keer achter elkaar klaarkomen. This is an offer you can’t refuse.”

“Laat los, of ik begin te schreeuwen.” Ze voelde zich ijzig worden. Wanneer ze dit aan Eddie vertelde, zou hij de man onmiddellijk door een paar sportschooljongens helemaal binnenstebuiten laten keren.

“Ja, lekker schreeuwen,” zei de man, “daar word ik helemaal geil van.”

Sylvia keek om zich heen. Aan de andere kant van de straat liepen twee vrouwen met een hoofddoek om en in lange jassen, grote boodschappentassen van Dirk in hun hand. Verder was er niemand te zien.

Ze liet haar fiets los en rende weg. Toen ze omkeek, zag ze dat de man nog altijd haar fiets vasthield.

“Ach, stom wijf.” De man lachte, terwijl hij de fiets liet vallen.

“Sorry van die ruzie van gisteravond,” zei Eddie. Hij stond erbij als een schooljongen die door zijn moeder betrapt was met de huishoudportemonnee in zijn handen. Af en toe kon hij dat kinderlijke hebben, ook als er iets gelukt was en hij klaarblijkelijk een prima deal had gesloten.

Ze schudde haar hoofd en ging zitten. Van boven klonk de stofzuiger. Irina had Eddie misschien uit bed verdreven.

“Ik was een beetje opgefokt…Problemen met een klant,” zei Eddie, de woorden half inslikkend.

“Wat voor problemen?” vroeg Sylvia.

Eddie keek haar aan alsof hij vond dat ze te ver doorvroeg, in zijn ogen die kleine opflikkering van agressiviteit en ergernis. Maar hij zou niets doen, zeker niet nu Irina in huis was. “Hij wou niet betalen. Tenminste, hij zei dat-ie niet kón betalen.”

“Wie?”

“Maaswinkel, zo heet-ie. Je kent hem niet.”

“Veel geld?” Maaswinkel, die naam had ze inderdaad nooit eerder gehoord.

Eddie zuchtte diep. “Ja, ruim vijftig.”

Vijftigduizend euro, wist ze. Bij Eddie ging het altijd om dat soort bedragen. Het kleine werk was niets voor hem, dat was hij al jaren ontgroeid, zoals ze samen de Spaarndammerbuurt waren ontgroeid. Geen gescharrel op straat, geen kleine deals bij de achterdeur, maar de grote partijen. En voor henzelf dus een groter huis, een betere buurt, mooiere spullen, en een rekening in Luxemburg. Eigenlijk was dit huis boven hun stand, maar Eddie wilde dit nu eenmaal, zoals hij alles groter wilde.

“En wat ga je daaraan doen?” vroeg ze.

“Dat weet ik nog niet.” Het was duidelijk dat dit onderwerp nu afgesloten moest worden. “Kijk, dat van gisteravond, dat spijt me echt. Ik zal het niet meer doen, dat beloof ik je.”

Hij keek haar trouwhartig aan. Het was niet voor het eerst dat hij zoiets zei en er zo bij keek; waarschijnlijk zou het niet voor het laatst zijn. Ze keek van hem weg, maar hij liep op haar toe, draaide haar gezicht in zijn richting en glimlachte een beetje verlegen. “Kijk, ik heb dit voor je gekocht, om het een beetje goed te maken.”

Ze pakte het doosje aan, overwoog om het ongeopend terug te geven, maar haar nieuwsgierigheid won het. Ze moest in ieder geval weten wat ze afwees.

Met licht trillende handen maakte ze het open. Een ring met een steentje, waarschijnlijk een diamant. Ze gaf het terug aan Eddie, die al klaarstond om haar te omhelzen. “Ikhoef het niet,” zei ze. “Ik heb al genoeg sieraden.”

Eddie keek haar verbijsterd aan. “Maar…ik wou het goedmaken.”

“Op deze manier komt het niet goed,” zei ze. “Ik laat me niet meer afkopen. Deze manier van leven, dat trek ik niet meer, dat heb ik je nou al een paar keer verteld. Ik wil m’n kinderen zo niet laten opgroeien.”

“Maar vroeger had je er geen probleem mee!”

“Voeger was vroeger en nu is nu.” Ze wist dat het niet sterk was, maar een betere verklaring had ze niet.

Eddie ging zitten. “Fuck! Het is ook nooit goed bij jou.”

Eddie had Maaswinkel voorlopig een dag de tijd gegeven. “Om er rustig over na te denken,” had hij gezegd. Vanmiddag zou hij hem weer zien, op het parkeerterrein bij de Gamma langs de Spaklerweg. Eddie had eerst overwogen om iemand mee te nemen, vooral omdat er vanochtend op hun vaste nummer was gebeld. Hij nam niet op, zoals hij dat nooit deed. Sylvia had de telefoon gepakt. “Voor jou.” Hij had alleen zijn hoofd geschud. Het was onduidelijk wie gebeld had. Een man die sprak met een buitenlands accent volgens Sylvia, maar hij had geen naam genoemd. Stom dat ze het idee gegeven had dat hij thuis was. De telefoon was levensgevaarlijk. Van de vaste telefoon maakte hij alleen gebruik voor zaken die niets met zijn werk te maken hadden. Voor dat werk had hij wisselende mobieltjes. Af en toe schafte Charly er een paar voor hem aan. Waar ze vandaan kwamen, wist Eddie niet, maar ze waren safe volgens Charly, tweehonderd procent safe.

Met een van die mobieltjes belde hij nu met Frans. Of die vanavond even bij hem langs kon komen, ja, bij hem thuis. Dan konden ze de zaak verder bespreken. Eigenlijk leek het hem wel een aantrekkelijk idee om Frans zijn huis te showen. Zijn adres was tenslotte niet geheim en Sylvia moest toch de deur uit, naar een ouderavond op school.

“Oké, halfnegen bij mij thuis, dan praten we verder,” stelde Eddie voor.

Frans beloofde er te zijn.

Eddie zag een paar mensen lopen met een kar met bouwmaterialen. Ooit had hij verbouwd en geklust in hun eerste huis. Zijn vader was niet voor niks metselaar geweest. Die had nog een paar jaar met een kapotte rug achter de geraniums gezeten voordat hij zo stompzinnig in die stacaravan aan zijn einde was gekomen. Eddie had liever een riant huis op Aruba of Cura?ao als ze eenmaal genoeg hadden. De vraag was natuurlijk wat ‘genoeg’ betekende. Als hij eerlijk was tegen zichzelf—nee, nooit tegen Sylvia, die wilde graag zo’n vooruitzicht, dan hield ze het vol, en zag ze waar het einde lag—dan was het nooit genoeg.

Eddie keek op zijn horloge. Maaswinkel was al bijna een kwartier te laat. Hij zou nu een hogere rente moeten vragen, in ieder geval meer dan de twintig procent die al stond.

Eindelijk reed er een BMW X5 de parkeerplaats op. Maaswinkel stapte uit. Eddie drukte kort op zijn claxon. Maaswinkel keek om zich heen en liep toen in de richtingvan Eddies auto.

“Welkom,” zei Eddie, nadat hij het rechterportier open had gedaan.

Voordat Maaswinkel, een nauwelijks verstaanbaar excuus mompelend, naast hem ging zitten, keek hij Eddie schichtig aan. Slecht geslapen, dacht Eddie. Maaswinkel zag er nog magerder uit dan Eddie zich meende te kunnen herinneren.

Ze zaten een tijdje zwijgend naast elkaar.

Eddie zag het zweet op Maaswinkels voorhoofd. “En?” vroeg hij ten slotte.

“t Is moeilijk.” Maaswinkel wreef raspend over de vijfdagen-baard op zijn ingevallen wangen. Zijn donkergrijze pak was misschien ooit mooi geweest, maar nu zag het er slonzig uit. Het zat ook te ruim om zijn dunne lijf. De stropdas was los, het bovenste knoopje van zijn overhemd open.

“Niemand had je beloofd dat het makkelijk zou worden. Als dat zo was, dan deed ik alles in m’n eentje.”

Maaswinkel knikte. Dus dat begreep-ie in ieder geval. Mooi meegenomen. Eddie stak een sigaret op. Hij keek naar andere mensen die hun aankopen afvoerden. Dit was een goeie plek om te staan. “Kijk.” Hij wees naar zijn linkerkant, naar de overkantvan de Spaklerweg, over de spoordijk. “Zie je hem…de bajes?”

Maaswinkel knikte.

“Voor je het weet zit je d’rin,” blufte Eddie. Maaswinkel zou natuurlijk juist niet in de gevangenis moeten belanden, want dan kon hij zelfzeker naar zijn geld fluiten. “Er hoeft maar één man zijn mond voorbij te praten, ze hebben maar één lullig bewijsje nodig, en je zit achter de deur. Al je geld kwijt…belastingen, beslag op je eigendommen, je auto, alles.”

“Dat weet ik,” zei Maaswinkel. “Ik wil ook best betalen, maar ik heb het geld niet. Mijn klanten hebben niet betaald, dat heb ik je al verteld.” Eddie wist het: Denemarken, daar zaten die motorclubs tussen, en als die niet dokten, dan had je weinig mogelijkheden om ze onder druk te zetten.

Een man en een vrouw met een kleine stoet kinderen achter zich verdwenen in de McDonald’s. Vroeger had Daphne het weleens gehad over het Vogeltjesrestaurant’ waar ze naartoe wilde. Het duurde lang—Daphne was bij na in tranen—voor hij haar had begrepen. De naam had te maken met het logo, realiseerde hij zich ten slotte, dat veel leek op een vliegende vogel zoals die door kleine kinderen werd getekend.

“Weet je hoe het zit?” Eddie stak nog een sigaret op. “Ik ben alleen maar een tussenpersoon. Ik moet dat geld doorsluizen. Anders krijg ik stront met de mensen boven me. Dacht je dat ik zomaar vijftig mille kon ophoesten? En trouwens, waarom zou ik voor jou betalen? Dat kan toch niet!”

Maaswinkel schudde zijn hoofd.

“Maar wat dan?” vroeg Eddie. “Wat wou je dan?”

“Ik weet ‘t niet.” Maaswinkel sloeg met zijn handen op het dashboard.

Eddy zag de linkerhand van Maaswinkel naast de cd-speler, wit, onbehaard, duidelijk zichtbare aderen. Hij deed of hij zijn sigaret wilde aftippen in de asbak, maar drukte de vurige punt op de uitnodigende, bleke huid van Maaswinkels hand.