Hoofdstuk 8
Er was weinig publiek in het Dolfinarium. Een paar schoolklassen liepen over het terrein, één met zwakbegaafde kinderen, van wie sommigen in opperste verwondering, met open mond naar de zeehonden en zeeleeuwen staarden. Verder waren er een paar groepjes bejaarden, enkelen heel kwiek en anderen voorzichtig schuifelend, met een rollator of in een scootmobiel. Sylvia bedacht dat ze haar moeder misschien mee had moeten nemen op dit onverwachte uitstapje.
Terwijl Daphne een boek zat te lezen (heel toepasselijk: Hoe overleef ik mijn ouders?) had Sylvia met haar moeder zitten praten. Ja, ze begreep het allemaal, en ze wilde Sylvia graag helpen. Natuurlijk was het moeilijk, maar ze moesten samen de problemen aanpakken. Ze wist er alles van met Sylvia’s vader. Misschien had ze het destijds niet goed gedaan, maar daar had ze juist van geleerd en Sylvia moest niet dezelfde fouten maken.
Ze keken naar de zeeleeuwen, die gevoerd werden.
“Rauwe vis, getverdemme,” zei Yuri, die als het om vis ging alleen de traktaties van Kapitein Iglo eetbaar vond.
Hoe overleef ik Eddie, dacht Sylvia, hoe overleef ik mijn huwelijk, hoe overleef ik mijn leven. “Het is belangrijkdat jullie bij elkaar blijven,” had haar moeder gezegd, met een onwaarschijnlijk serieuze stem. “Jullie moeten het weer met elkaar proberen. Na regen komt zonneschijn, geloof me nou maar.” Ze was altijd heel goed geweest in uitspraken die alles doodsloegen. Vanochtend had ze het verder de hele tijd over de kinderen gehad, over gebroken gezinnen, hoe zij ook in die situatie terecht was gekomen, kinderen die problemen kregen, ruzies, conflicten.
Een van de zwakbegaafde kinderen was lelijk komen te vallen, en huilde met vreemde, gierende uithalen. Yuri vroeg of ze straks nog naar de dolfijnenshow gingen. Daphne vertelde dat ze graag een keer met dolfijnen wilde zwemmen. Een leerling in haar klas had daar een spreekbeurt over gehouden. Ze hadden er ook een video over bekeken. “Misschien dat papa…” Ze maakte haar zin niet af.
Ook bij de show bleven Sylvia’s gedachten heen en weer schieten. Dit was niets, ze kon natuurlijk nooit bij haar moeder blijven. Die vond trouwens dat ze terug moest naar Eddie, liever vandaag dan morgen. “Misschien dat-ie wel ‘ns foute dingen doet…”
“Wel ‘ns…wel ‘ns?” had Sylvia tegengeworpen, maar haar moeder had dat genegeerd. “In zijn hart is het een goeie jongen, dat weet ik. Ik heb jarenlang met z’n moeder in de klas gezeten. Niet echt een vriendin, maar we gingen wel met elkaar om. Ik weet nog heel goed hoe we…” En er kwam weer een verhaal dat Sylvia al vele malen had gehoord. Alles ging in de herhaling. En natuurlijk liep het uit op de tragische dood van Eddies ouders in hun stacaravan in de buurt van Garderen, hier dus niet ver vandaan. Een kacheltje dat niet goed was…koolmonoxidevergiftiging.
Eddie was bewust een klein halfuur te laat. Maaswinkel stond al te wachten en kwam met gehaaste stappen op zijn auto af.
“Je had toch gezegd tien uur?”
Maaswinkel rook als het ware naar angst. Eddie had de geur vaker opgesnoven.
“Herman…” Eddie keek Maaswinkel glimlachend aan. “Ik moest effe met Herman praten, dat begrijp je wel.”
Maaswinkel zweeg. De naam alleen al moest hem bang maken. Natuurlijk had Eddie vanochtend Herman niet lastiggevallen met de betalingsproblemen van Maaswinkel. Herman had belangrijker dingen aan zijn hoofd met die berichten van de laatste tijd over al die vastgoedconnecties, afpersingen en bedreigingen. In een krantenartikel was zijn naam laatst genoemd. Sylvia had hem een paar maanden geleden voor ‘t eerst ontmoet op hun barbecue. “Wat een aardige man,” had ze gezegd. Toen was hij zo stom geweest om het een en ander te vertellen over zaken waar Herman bij betrokken was, alsof de glorie van Herman ook een beetje op hem afstraalde.
“Vijftig,” zei Eddie, “daar begint ondertussen rente bij te komen. Hoe langer je wacht…” Hij maakte een gebaar van vergeefsheid.
“Ik doe echt m’n best.”
“Ik vraag je om hier te komen, en je hebt niks te bieden. Wat denk je, dat ik niks te doen heb?”
Maaswinkel schudde zijn hoofd. Hij had een lange, dunne nek, waarop zijn hoofd een beetje leek te wiebelen, alsof het elk moment kon knakken.
“Dat had je verdomme wel meteen kunnen zeggen.”
“Ik hoopte…nou ja, ik dacht dat…eh,” hakkelde Maaswinkel, “dat het misschien nog zou lukken.”
“En je huis?” suggereerde Eddie.
“Dat kan ik Andrea niet aandoen.”
Weer een vrouw die moeilijk deed. Wie had er geen last van? Eddie stak een sigaret op en blies de rook in de richting van Maaswinkel. Die trok meteen angstig zijn handen terug.
“Voor je handen hoefje niet bang te wezen,” zei Eddie. “Als er nou wat gebeurt, dan denk ik dat je er minder makkelijk af komt. Zo’n ongelukje met die sigaret, dat was klein bier. Laatje hand’ns zien.”
Maaswinkel hield zijn handen in de zakken van zijn jas.
“Wat is dat nou?” Eddie deed zich bozer voor dan hij eigenlijk was. “Vertrouw je me soms niet meer?”
Weifelend haalde Maaswinkel zijn linkerhand tevoorschijn en toonde hem aan Eddie.
“Bijna niks meer van te zien.” Eddie glimlachte. “Straks misschien een klein litteken. Zo erg is dat toch niet?”
Een reactie van Maaswinkel bleef uit.
Eddie boog zich met een onverwachte draai naar de man naast zich, en hield de brandende sigaret dicht bij zijn gezicht. “Zo erg is dat toch niet, zo’n lullig klein littekentje?” herhaalde Eddie, tussen opeengeklemde tanden. Maaswinkel zou verdomme moeten boeten. Niet alleen voor deze foute deal, maar voor alles wat de laatste tijd mis leek te gaan, en het meest voor wat Sylvia hem had geflikt. Het liefst zou hij die angsthaas hier en nu volledig in elkaar rammen. Eddie keek even de andere kant uit, naar de McDonald’s. Zomaar weggelopen met de kinderen! Hoe haalde ze het in haar hoofd? Wat moest hij tegen Charly zeggen, en tegen de anderen?
“Nee, zo erg is het niet,” zei Maaswinkel eindelijk. Hij had er zeker lang over na moeten denken; zijn stem trilde een beetje.
“Mooi…maar je gezicht hou je graag een beetje gaaf, zeker.” Eddie sloeg een montere toon aan. Steeds veranderen, wist hij. Van kwaad naar opgewekt, naar teleurgesteld, naar dreigend. Zo wist de ander nooit wat hij aan je had.
Maaswinkel knikte, terwijl hij zo ver mogelijk van Eddie af ging zitten.
“Heeft die Andrea van je waarschijnlijk ook liever. Kan ze nog met je voor de kramen langs.” Eddie greep Maaswinkel bij zijn jas en trok hem naar zich toe. Maaswinkel knipperde met zijn ogen alsof hij plotseling tegen de felle zon in keek. In zijn rechteroog was kennelijk een bloedvaatje gebarsten. De geur van angst was nu pure stank geworden. “Je weet toch wat er met Timo is gebeurd? Met Timo Oosterling?”
Maaswinkel knikte nauwelijks merkbaar.
“Timo kon ook niet betalen…of hij wou niet betalen. Maar willen of kunnen maakt voor ons geen fuck uit, als de poen maar binnenkomt. En nou zit-ie dus in een rolstoel. Arme Timo, hartstikke zielig.”
“Maar ik probeer heus…”
“Ach man, sodemieter toch op, voordat ik echt kwaad word.” Eddie ontgrendelde de portieren. “Oprotten. En de volgende keer moet ik geld zien. Begrepen?”
“Natuurlijk, Eddie.”
“Voor jou voorlopig meneer Kranenburg.”
Maaswinkel opende het portier, maar voor hij uit de auto kon stappen, had Eddie hem zo’n hardhandige duw gegeven, dat hij op het plaveisel van de parkeerplaats viel.
Sylvia keek met haar moeder naar De Gouden Kooi. Ze had al iets gehoord en gelezen over een vrouw die haar twee kinderen had achtergelaten. Een vriend zou voor ze zorgen, terwijl zij zo lang mogelijk in dat huis wilde blijven zitten. Totdat ze de hoofdprijs in de wacht had gesleept. Zo lang mogelijk blijven…je vrijwillig laten opsluiten…je twee kinderen achterlaten. Ze luisterde bijna niet naar het commentaar van haar moeder, die alle tv-programmas beschouwde als een aanleiding om ongeremd aan het woord te blijven.
Daphne zat mee te kijken. “Lekker boeiend,” zei ze.
“Wat bedoel je, schat?”
“Het is een beetje debiel, oma. In zo’n huis met al die andere stomme mensen, en dan elke dag op tv.”
Tegen acht uur kwam Rosalie. Ze bleven half verplicht naar het journaal kijken, en dronken koffie. Daarna gingen ze naar buiten, wat hun moeder niet echt leuk leek te vinden.
In een café bestelden ze twee rode wijn. Sylvia vertelde over de huiszoeking.
“Je hebt één stap gezet,” zei Rosalie. “Nou moet je doorgaan.”
“Ik weet niet. Misschien schrikt Eddie hiervan.” Sylvia wist dat ze zichzelf probeerde te overtuigen.
“Bitter…wrang,” zei Rosalie.
Even dacht Sylvia dat deze woorden ook op haar situatie sloegen, maar Rosalie had een slokje wijn genomen. “Ik wil hem nog een kans geven,” zei ze.
“Hij heeft al tig kansen gehad, maar hij is…” Rosalie dempte haar stem, hoewel er geen mensen bij hen in de buurt zaten. “Hij is een crimineel en hij blijft een crimineel, Sylvia. Dat was-ie altijd al, maar jij hoopte dat-ie ermee zou stoppen. Maar mensen komen daar niet zo makkelijk uit, dat weet je best. Dat is hun leven. Ze kunnen zich niks anders meer voorstellen.”
“Maar misschien dat Eddie…” Sylvia maakte haar zin niet af.
“Dat Eddie wat?”
“Ach, laat maar.” Sylvia nam een slokje wijn. Doordrinken, wist ze, dan verdween die smaak die haar mond nu een beetje leek samen te trekken.
“Weet-ie eigenlijk dat je bij mam bent?”
“Ik denk ‘t niet. Anders had-ie al lang voor de deur gestaan.”
“En hoe lang wil je blijven?” vroeg Rosalie.
Sylvia haalde haar schouders op. “Ik weet ‘t niet. Het is hopeloos. Ik kan niet naar hem terug, maar ik kan hier ook niet blijven. Ik zit helemaal klem.” De tranen waren niet meer te stuiten. Ze legde haar armen op de tafel en liet haar hoofd erop vallen. Haar glas viel en haar arm kwam in een vochtplas te liggen.
“Het glas is niet eens stuk,” zei Rosalie. “Een goed teken volgens mij.”
Toen Sylvia weer een beetje was bedaard, en het tafeltje door de barkeeper was schoongemaakt, bestelden ze ieder nog een glas. Over Eddie hadden ze het niet meer. Rosalie vertelde over een man die ze had leren kennen, en met wie ze al een paar keer uit was geweest. Vorige week was hij een keer ‘s nachts bij haar gebleven. “Echt fantastisch, zoiets heb ik nooit eerder meegemaakt.” Rosalie kreeg een kleur, die zelfs in het schamele licht van het café goed was te zien. “Misschien wordt het echt wat.” Rosalie was nu begin dertig en nog altijd alleen.
Ze gingen naar buiten. De somberheid was omgeslagen in een raar soort vrolijkheid. Sylvia had zin om te rennen en te schreeuwen, maar hield zich in. Gearmd liepen ze over straat. Bij coffeeshop High Times bleef Sylvia staan.
“Wat is er?” vroeg Rosalie. “Wil je naar binnen? Hier is Eddie toch zo’n beetje z’n…eh, z’n carrière begonnen?”
Sylvia keek door het raam. Achter de bar stond de grote, zware man met de paardenstaart. Verder was er niemand in de zaak. Ze vertelde Rosalie over hoe die patser haar had aangesproken.
Rosalie wenkte Sylvia. “Kijk.” Ze wees naar een stapeltje bakstenen iets verderop, bij een huis dat werd gerenoveerd.
Rosalie pakte een steen. Sylvia volgde haar. De steen voelde lekker aan, ze woog hem in haar hand. Het was tijd om daadwerkelijk iets te doen, te zorgen dat er iets gebeurde. Ze stonden voor de coffeeshop, ieder een baksteen half achter de rug verborgen. Sylvia’s hart bonsde bijna uit haar lichaam. Vaag konden ze zien hoe de man achter de bar bezig was zakjes met wiet af te wegen. Ze keken om zich heen. Geen enkele voorbijganger te zien.
“Ja, nu!”
Door beide ramen van High Times vloog een baksteen.
Een paar seconden bleven ze staan. Het geluid van glasgerinkel bleef even hangen voor het werd weggevaagd door bulderende vloeken. Ze renden de straat door, een hoek om, nog een hoek, een volgende straat. Toen bleven ze staan in een portiek, de hand voor hun mond om het lachen te dempen.
“Ik plas in m’n broek!” zei Sylvia. “Ik hou ‘t niet meer.”
Eddie lag op zijn rug, Anouk boven op hem. Met haar heupen bewoog ze soepel heen en weer. Hij deed zijn best zich op haar te concentreren, op haar lichaam, haar borsten, de chocoladekleurige tepels, waarvan hij het eigenlijk altijd gek had gevonden dat ze niet naar chocola smaakten. Die zachte, maar dwingende verleiding in zijn lendenen, die naar zijn hele lichaam uitstraalde. Ja, die wilde hij blijven voelen.
Ze leek de laatste tijd wat voller en zwaarder te zijn geworden, maar misschien was dat verbeelding. Hij tastte naar haar borsten en ze boog zich iets naar voren, terwijl ze in een loom ritme bleef bewegen. Rond, en misschien iets te hard geworden, maar verdomd lekker. Binnenkort moest misschien haar neus aan de beurt komen. Aan Sylvia had hij ook voorgesteld wat geld te besteden om alles een beetje strakker te laten trekken, maar eigenwijs had ze zijn aanbod afgeslagen: “Vind je me dan niet mooi genoeg meer?” Dat had hij meteen ontkend. Vanavond, terwijl ze met Rosalie de deur uit was, had haar moeder gebeld. Hij had al een flauw vermoeden dat ze daar zat, maar wilde voorlopig zelf niet de telefoon pakken. Haar moeder had een huilverhaal opgehangen over het huwelijk, hoe belangrijk het was, wat er met de kinderen zou gebeuren. Allemaal bullshit die hem gestolen kon worden, maar bij haar had het natuurlijk te maken met Sylvia’s vader, die er vlak na de geboorte van haar zus Rosalie met een andere vrouw vandoor was gegaan. Hij scheen nu in Australië te wonen. Sylvia had hem nooit meer gezien, maar leek daar ook absoluut geen behoefte aan te hebben.
“Hé, wat gebeurt er nou?” Anouk stopte in haar bewegingen. “Is het niet lekker meer? Doe ik het niet goed of zo?”
Hij voelde dat hij uit haar was gegleden, maar bleef haar borsten krachtig kneden.
“Mijn tieten zijn geen klei, hoor.” Ze gleed van hem af, en probeerde met haar hand zijn geslacht te activeren.
Hij keek naar haar. Soms was ze Anouk en een moment later leek ze Sylvia. Lag hij met haar op haar oude tienerkamer, waar hij ook geen stijve kon krijgen, omdat haar zus achter een dun wandje zat, en het bed luid kraakte als ze bewogen.
Anouk boog zich voorover en begon te sabbelen, te likken en te zuigen, terwijl ze met haar hand bleef masseren. Tevergeefs.
“Laat maar,” zei Eddie. “Het lukt vandaag niet.”
“Maar zo is het ook een lief klein jongetje,” zei Anouk, en ze sabbelde nog even door.
Sylvia was iets over zes wakker met een mossig gevoel in haar hele lijf, en een grauwsluier in haar hoofd. De goedkoopste rode wijn, ze had het kunnen weten. Daphne lag nog lekker te slapen. Sylvia stapte voorzichtig uit bed en bleef even bij kaar kijken. Ze probeerde haar eigen trekken te ontdekken. Behalve wat enthousiasme over de onverwachte vrije dagen hadden Yuri en Daphne niet laten blijken wat ze van deze situatie vonden. Soms had ze de indruk dat Yuri zijn vader miste, maar op andere momenten scheen hem dat weer totaal niet te interesseren. Daphne was überhaupt vooral met zichzelf bezig. Haar uiterlijk leek ze steeds belangrijker te vinden. Gisteren had ze weer van alles gevraagd over make–up;, en had ze, zogenaamd voor de grap, Sylvia’s mascara geprobeerd. Nadat ze geplast had, kroop Sylvia weer in bed, maar slapen lukte niet meer, daarvoor werd haar hoofd te heftig bestormd door een kleine stormvloed aan gedachten, beelden, scènes.
Daphne werd tegen acht uur wakker.
Ze zeiden elkaar goeiemorgen. Het klonk bijna plechtig.
“Ik heb m’n boek uit.” Daphne wees naar het boek, op een kastje naast haar bed. “Gisteravond uitgelezen.”
“Dan gaan we vandaag een nieuw boek kopen.” Leuk, vanochtend wat dingen kopen met de kinderen, en dan vanmiddag naar de kartbaan, vooral voor Yuri. Een paar maanden geleden waren ze er met z’n vieren geweest; toen vond Daphne het trouwens net zo spannend.
“Mag ik even bij jou in bed?” vroeg Daphne.
Sylvia was verrast. “Prima.”
Daphne ging met haar warme meisjeslichaam zo dicht mogelijk tegen haar aan liggen in het smalle eenpersoonsbed.
Na het ontbijt trok Sylvia Yuri achter zijn PlayStation vandaan. “We gaan een nieuw spel voor jou kopen. Weet je al wat je wilt hebben?”
“Ja, Scarface! Die is net nieuw.”
“Is dat niet zo’n schietfilm?” Ze herinnerde zich dat ze had zitten kijken met Eddie, die er enorm van had genoten. Al Pacino was een soort held voor hem.
“Ja, maar nou is het een game, echt supercool.”
Tegen tien uur gingen ze de voordeur uit. Sylvia zag de Lexus meteen, bijna voor het huis geparkeerd. Eddie stapte uit en hield het portier open, alsof het volstrekt vanzelf sprak dat ze met z’n drieën in zouden stappen.