13
Ze hadden Sabrina verteld dat ze naar het VVV-kantoor aan de Avenue Mohammed V moest gaan, waar ze voor een paar dollar een gids kon huren die haar de oude stad zou laten zien. Als u alleen gaat, zult u ongetwijfeld verdwalen,' had de man achter de balie haar gewaarschuwd. Het was een lange Indiër met een kromme rug en een blik in zijn ogen die leek aan te geven dat hem ooit zo'n ongelooflijk groot onrecht was aangedaan dat hij daar nooit meer overheen zou komen. Toen Sabrina wegliep, stak hij zijn vinger op. 'En zelfs als u niet verdwaalt,' zei hij, 'ziet u misschien maar een heel klein deel van wat u gezien zou hebben mét gids.' Door de manier waarop hij het zei, leek het ineens of dat heel erg zou zijn. Geruststellend zei Sabrina dat ze heus wel op zichzelf kon passen en liep het hotel uit. Aan het eind van de straat riep ze een gebutste oude taxi aan die sprekend op een gele Newyorkse taxi leek en liet de chauffeur het papiertje zien waar het adres van Lucy Dow op neergekrabbeld stond. Nadat de man even met halfdichtgeknepen ogen naar het papiertje had zitten turen, verscheen er een gepijnigde uitdrukking op zijn gezicht. 'les klein plaatsje,' zei hij en hij hield zijn handen ongeveer twee centimeter van elkaar vandaan. 'Ik kunnen u er in de buurt brengen, meer niet.' 'Zo dichtbij als u maar kunt, alstublieft,' zei Sabrina. Ze reden er twintig minuten over, door steeds smaller wordende straatjes, tot ze zich in een steegje bevonden dat maar een paar meter breder was dan de wagen zelf. De chauffeur zette de wagen stil en wees naar een smalle spleet tussen twee gebouwen. 'Daar is het,' zei hij en hij hield zijn hand op voor de ritprijs. Toen hij wegreed, liep Sabrina langzaam naar het smalle steegje toe. Ze had een drukbevolkt deel van de stad verwacht, maar het was hier uitgestorven. Er hing een vreemde en angstaanjagende stilte. Het soort stilte dat bij haar de indruk wekte dat tientallen mensen tegelijk hun adem inhielden. De huizen om haar heen zagen eruit alsof ze leegstonden, maar ze kon zich voorstellen dat er zich mensen verborgen hielden in de schaduwen, en dat die allemaal aandachtig naar haar stonden te kijken. 'Ik ben alleen maar zo paranoïde omdat de hele wereld achter me aan zit.' Aan het eind van het steegje bleef ze staan en keek nog eens op haar stukje papier. Boven het adres stond maar één woord: KABILIA. Ze keek op en zag dat hetzelfde woord ook op een aan de huismuur bevestigd houten latje geschilderd stond dat in de richting van het steegje wees. Ze liep het duister in en snoof de geur van vocht en katten op. Rechts van haar, tien meter het steegje in, zag ze een enkele deur. Ze liep naar binnen en zag dunne stralen zonlicht die vanuit het hoge plafond op een versleten houten trap vielen. 'Leuk pied-a-terre heb je hier, Lucy.' Ze liep de trap op en voelde de traptreden doorbuigen onder haar gewicht. Boven aan de trap was een kamer. Er zat geen deur in de deuropening, maar in plaats daarvan was er een zwaar gordijn voor gehangen. Ze schoof het opzij en zag dat de kamer erachter schoon en helder was. De pasgeboende vloertegels glommen en in het midden van het vertrek lag een tapijt. En tegenover het raam, in een hoge rotan armstoel, zat Lucy. 'Kijk eens wie er is!' Sabrina liep drie meter de kamer in en zag dat er iets vreselijk mis was. Lucy bleef strak uit het raam staren. Geen levend mens had ooit zo stilgezeten. 'O,God! O mijn God,arme Lucy!' Ze hadden elkaar niet goed gekend, maar wel goed met elkaar kunnen opschieten en dat was voor Sabrina voldoende om een scheut van verdriet te voelen. Ze ging vlak voor de stoel staan en zag dat Lucy's handen waren vastgebonden en dat haar keel was afgesneden. De rand van de wond en de plas bloed in haar schoot zaten onder de vliegen. Sabrina keek de kamer rond. Als er ook maar iets aanwezig was dat van Lucy was geweest, dan was het nu weggehaald. Haar lijk was het enige dat ze hadden achtergelaten. Sabrina keek naar de glazige, halfdichte ogen. Lucy was al een paar uur geleden gestorven. Bij de haargrens begon haar huid al wat te verkleuren en er hing een zoete geur van rotting in het vertrek. Als afscheidsgebaar legde ze even haar hand op Lucy's schouder en liep toen snel weer de kamer uit. Als degenen die dit gedaan hadden weer terugkwamen, wilde ze daar niet worden aangetroffen. Snel liep ze haar het andere uiteinde van het steegje. Daar zocht ze een rustig hoekje en tikte drie cijfers in. C.W. Whitlock nam op en met een kalme stem die niets verried van haar kolkende emoties vertelde ze hem wat er was gebeurd. 'Ga naar je hotel en neem een flinke borrel,' zei hij. 'We zullen contact opnemen met de autoriteiten. Die handelen alles verder wel af.' 'Denk je dat dit iets te maken heeft met Jakoeb Hisjam en het onderzoek waar ik nu mee bezig ben? Dit zou een heel sterk signaal zijn dat ze hier geen pottenkijkers willen.' 'Nee, dit is het werk van de jongens uit Peru. Ze wist dat ze haar op het spoor waren, maar ze dacht dat ze die wel aankon. Ze heeft het duidelijk mis gehad.' 'Houden die zich hier in de omgeving verborgen?' 'Maak jij je daar maar niet druk om, Sabrina. Dat is niet jouw werkterrein, maar dat van Task Force Six.' 'Ja, hoor.' 'Sabrina, heb je me goed verstaan?' 'Maak je niet druk, ik heb je heus wel gehoord, maar je vindt het toch hoop ik niet gek dat ik razend ben?' 'Bedoel je niet eerder wraakzuchtig? Maak je daar maar niet druk om. We zorgen er wel voor dat ze hun gerechte straf niet ontlopen, dat beloof ik je. Nou, Sabrina, als het allemaal te ruig wordt, hou je dan koest tot er versterking komt. Ik heb liever dat je langzaam werkt en hier heelhuids uitkomt dan dat je snel te werk gaat en er het leven bij inschiet. Wees voorzichtig, hè?' 'Nou, je hebt me in ieder geval gewaarschuwd.' 'We houden contact.' 'Oké.'
***
Het was al eens eerder gebeurd en - God sta me bij, dacht ze - het zou zich nog wel eens voordoen. In het hotel nam ze een bad, trok schone kleren aan en zette het lot van Lucy Dow uit haar hoofd. Daarna ging ze eropuit. Ze zou de trawanten van Jakoeb Hisjam in haar eentje moeten zien op te sporen. Ze keek op de kaart die ze had aangetroffen in de map met documenten die haar tijdens de briefing was uitgereikt. De plek waar ze naartoe moest, de plek waarvan de Mossad vermoedde dat Emily's moordenaar er gewoond had, heette Rouelle Nador. Ze liet de naam goed tot zich doordringen en vormde zich een beeld van de woorden, zodat die nu gereed lagen om op de werkelijkheid gepast te worden. Maar nadat ze een uur of twee door de smalle straatjes had gesjouwd, waarbij ze een paar keer een eind op haar schreden was teruggekeerd, moest ze toegeven dat ze verdwaald was. Een onderdeel van het probleem was dat slechts enkele straten voorzien waren van naambordjes, zodat er in tegenstelling tot wat de plattegrond leek te suggereren, geen logische manier was om van de ene plek naar de andere te komen. Een andere hinderpaal was dat het soms niet duidelijk was op welke straat de weinige naambordjes die er wel hingen nou eigenlijk betrekking hadden. Om de toeristen de weg te wijzen naar bepaalde locaties, waren er hier en daar kleine bordjes opgehangen met daaronder een pijltje en in veel gevallen was dat pijltje naderhand losgeraakt, zodat alleen het naambordje was achtergebleven, wat een erg verwarrende uitwerking had. Bovendien begonnen de mensen nieuwsgierig te worden. Ze had ook deze keer geprobeerd er niet al te opvallend uit te zien, en daarom een lange rok met bruin-gele tinten en een bijpassend bloesje aangetrokken, maar ze was een Amerikaanse en nog een blondine ook, en dat deed haar inspanningen om niet op te vallen kennelijk weer grotendeels te niet, want de mensen staarden haar mompelend na. Tegen de middag begon Sabrina erover te denken om het maar op te geven en weer terug te gaan naar het hotel om zich nog eens goed te bezinnen op de tactiek die ze wilde volgen. Ze was ervan uitgegaan dat Lucy haar wel tot vlak bij haar eindbestemming zou brengen, en zonder Lucy om haar de weg te wijzen sjokte ze nu al uren door straatjes vol moskeeën en huizen - die in sommige gevallen heel elegant waren - en had zich talloze keren moeten bukken om onder een boog een nauw steegje binnen te kunnen lopen. Er zaten tientallen deuren in de oude stadsmuren. De meeste daarvan waren van zwaar eikenhout met ijzer- en koperbeslag en boden een indrukwekkende aanblik. Sabrina kreeg de indruk dat ze niet zozeer bedoeld waren om de uitgangen van de oude stad af te sluiten, maar meer om toegang te bieden tot allerlei duistere delen van de stad die niet op de officiële plattegrond stonden aangegeven. De aanblik die dit deel van Tetoean bood, was onvergetelijk, maar het was een kwelling om hier een bepaald adres te vinden. Ze vroeg niemand de weg. Een Amerikaanse die deze buurt bezocht met een vaste bestemming zou meer dan gewoon een opvallende verschijning zijn en hevige argwaan wekken. Ze bleef gewoon ronddolen en wist zeker dat ze er nu uitzag alsof ze verdwaald was en niet goed meer wist hoe ze het had, en dat allemaal zonder dat ze daar haar best op hoefde te doen. Voor een koffiehuis bleef ze even staan, snoof de sterke koffielucht op en liet zich in een stoel zakken. De straat was hier niet meer dan een meter of drie breed en een overhangend balkon wierp een langwerpige schaduw over de plek waar ze nu zat. De geur van de koffie was verrukkelijk, maar ze bestelde toch maar een ijsthee. Het was heerlijk om hier gewoon even te zitten en haar gezicht en nek te betten met een zakdoekje terwijl een lichte wind haar tegemoet blies vanuit het tegenover haar gelegen steegje. Toen de thee werd gebracht, keek ze op. Over de schouder van de waard zag ze een naambordje hangen: Rouelle Nador. 'Godverdomme!' 'Mam'selle?' zei de waard stomverbaasd. 'Dat ziet er geweldig uit,' zei ze met een stralende glimlach. Ze pakte het hoge glas in de zilveren houder van het dienblad. 'Echt gewéldig!' Met een verwarde blik in zijn ogen liep de waard weer naar binnen. Sabrina dronk rustig haar thee op en keek naar de voorbijgangers die de Rouelle Nador in en uit liepen. Het was een lange straat, wat smaller dan de meeste andere, en hij bood een heel grauwe aanblik. Uit een paar ramen op de hogergelegen verdiepingen klonk lawaaiige Arabische muziek, en dat was tamelijk ongewoon. De meeste muziek die hier uit de winkels en open deuren klonk, was zacht, melodieus en westers georiënteerd, met een opvallend Franse inslag. De mensen die de Rouelle Nador in liepen, en degenen die eruit kwamen, waren duidelijk achterbuurttypes, concludeerde ze. Ze zagen eruit als de zware jongens van Tetoean. De manier waarop ze hun omgeving opnamen, met een norse, automatische weerzin in hun blik, deed haar denken aan de huurmoordenaars van de escuadrónes de la muerte, de doodseskaders die ze in El Salvador had zien rondhangen in de bars van La Libertad. Het had geen zin om zichzelf voor de gek te houden: de mensen hier in de buurt werkten haar op de zenuwen. Ze haalde eens diep adem en gaf het in alle stilte toe. Ze besefte ook waarom ze die uitwerking op haar hadden: ze associeerde de mensen hier met wat Lucy Dow was overkomen. Plotseling, als een dosis van de juiste medicijn op het juiste ogenblik, herinnerde ze zich dat Mike Graham had aangeboden haar plaats in te nemen, zodat zij rustig naar Duitsland kon gaan. Daardoor keek ze ineens heel anders tegen de zaak aan. Ze rechtte haar rug, wierp haar hoofd in haar nek en dronk het glas in één teug leeg. Daarna legde ze een handvol Marokkaanse dirhams op tafel, stond op en liep naar de Rouelle Nador. Hier waren geen winkels of koffiehuizen, geen moskeen of elegante woningen. Geen van de geuren die haar vanuit de huizen tegemoet kwamen, wekte exotische sensaties in haar op. Wat ze rook, deed haar voornamelijk denken aan bederf en verrotting, met zo nu en dan een vleug kif erdoorheen. Duidelijk een getto, een hoop nare mensen bij elkaar die zich hier van de rest van deze vredige stad hadden afgezonderd. Vanuit een deuropening stond een man haar aan te gapen terwijl ze langs hem liep. Hij had een afgeknipte spijkerbroek aan, plus een fluorescerend groen T-shirt en een paar gymschoentjes. Zijn ogen volgden haar en toen ze zich omdraaide en zijn blik beantwoordde, hield hij op met kauwen op de lucifer die schuin uit zijn mondhoek stak. 'Spreekt u Engels?' zei ze. Hij aarzelde en knikte toen. 'Ik probeer de vrienden of verwanten van Jakoeb Hisjam te vinden,' zei ze. De man schudde zijn hoofd. 'Kent u hem niet?' Hij schudde opnieuw zijn hoofd en begon weer op zijn lucifer te kauwen. Sabrina liep verder. Ze telde tot tien en draaide zich toen snel om. Hij was verdwenen. Het nieuws zou nu de ronde doen. Met een snelle schouderbeweging probeerde ze het plotselinge, prikkende gevoel in haar rug van zich af te zetten en begon opnieuw te lopen. Een minuut later hoorde ze rennende voeten achter zich, en ze kwamen snel naderbij. Ze klonken licht, dus niet bedreigend, en toen ze omkeek, zag ze een klein jongetje van hooguit vijf of zes jaar oud. 'Juf gaan die plek,' zei hij ademloos en hij wees ergens naar. 'Gaan naar Maroef al-Hakim.' 'Hé, wacht 's even, jij.' Sabrina hurkte neer naast het jongetje en legde een hand op zijn magere schoudertje. 'Zeg het nog eens, en nu wat langzamer.' Hij keek haar vragend aan en ze realiseerde zich dat hij geen Engels sprak en alleen maar een paar woordjes uit zijn hoofd had geleerd. 'Ik daarheen?' Sabrina wees naar een deur op de hoek van twee steegjes recht voor haar. 'Die kant op?' Het jongetje knikte snel.'Juf gaan die plek. Gaan naar Maroef al-Hakim.' 'Maroef al-Hakim.' Hij knikte nogmaals. Sabrina rommelde in haar zak naar een muntje, maar hij draaide zich om en rende snel terug in de richting van waaruit hij gekomen was. Sabrina liep naar de deur en klopte aan. Als er zoveel niet bekend was, was het maar beter om een verhaal te improviseren, want een verse leugen op maat werkte altijd beter dan een oud en aftands confectieleugentje. Ze had eigenlijk geen flauw idee van wat ze hier zou aantreffen en dus beschikte ze ook niet over een vastomlijnd plan waarop ze kon terugvallen nadat ze zich had voorgesteld, maar ze was op het ergste voorbereid. De deur werd een paar centimeter geopend en een meisje van een jaar of vijftien hield haar gezicht voor de kier. 'Kan ik Maroef al-Hakim spreken?' Het meisje deed de deur dicht, maar even later ging hij weer open en deze keer stond er een lange, brede man met een baard in de deuropening. Hij had een werkbroek van het Amerikaanse leger aan en een vuil, groen poloshirt. Hij droeg geen schoenen. 'Bent u Maroef al-Hakim?' 'Dat is mijn naam.' Sabrina durfde er een eed op te doen dat geen enkele tandenborstel ooit had weten binnen te dringen in de mond die schuilging achter de rafelranden van Maroefs snor. Ze herinnerde zich hoe Philpott dergelijke tanden ooit beschreven had. Als één ervan wit zou zijn, zou hij er snooker mee kunnen spelen. 'Kan ik met u praten over Jakoeb Hisjam?' vroeg ze. Maroef haalde zijn schouders op. 'Wie bent u?' 'Ik heet Mary Smith. Is Jakoeb een vriend van u?' 'We zijn familie.' 'O,ik snap het...' 'We zijn allemaal familie.' Achter hem zag ze een poster aan de muur hangen. Er stond een stel ongelooflijk gezond uitziende Arabieren op die met hun geweren hoog boven hun hoofd en de brandende zon in de rug voorwaarts marcheerden. De paarse letters van de Arabische slogan aan hun voeten kon ze niet lezen. 'Is dat uw broederschap?' vroeg ze. 'Wat wilt u van ons?' vroeg Maroef op hoge toon. Hij sloeg zijn armen over elkaar, alsof hij haar de weg wilde versperren. 'Ik weet wat Jakoeb in Londen kwam doen,' zei ze. Maroef schudde gedecideerd zijn hoofd. 'Dat kan niet. Jakoeb zit in Palestina.' 'Nee, hij is in Londen geweest, maar niet onder zijn eigen naam. Hij gebruikte de naam Kemal Haidar.' Maroefs ogen vernauwden zich tot smalle spleetjes. Hij hield zijn hoofd een eindje scheef, eerst de ene kant op en toen de andere. 'Ik vraag u nogmaals wat u hier te zoeken hebt.' 'Ik wil weten waarom Jakoeb naar Londen is gegaan.' Ze was er heel zeker van dat deze mensen wisten dat Jakoeb Hisjam dood was. Als ze beantwoordden aan het signalement van de gemiddelde terrorist zouden ze ook allang plannen met haar hebben. Dat was prima. Dat wilde ze juist. Ze wilde juist hun aandacht trekken, want op die manier zou ze snel te weten komen wat ze weten wilde. 'Ik begrijp het,' zei Maroef. Het haar rondom zijn mond was zo dicht dat het moeilijk te zien was hoe hij op haar woorden had gereageerd, maar toen hij een stap achteruit deed, leek hij te glimlachen. 'U komt een kopje muntthee met ons drinken.' 'Dank u wel, maar ik denk niet dat het fatsoenlijk is om zonder chaperonne het huis van een vreemde te betreden.' Ze zag een nijdige uitdrukking op zijn gezicht verschijnen. Wat hadden ze toch een hekel aan vrouwen met een eigen wil. 'Kan ik u misschien iets aanbieden in het koffiehuis: een thee of een frisdrankje misschien?' Maroef scheen daar even over na te denken.'Een ogenblik,' zei hij en hij duwde de deur vrijwel helemaal dicht. Zonder haar ogen van de kier af te wenden bleef Sabrina staan wachten. Ze dacht dat ze muziek hoorde. Toen klonken er plotseling voetstappen achter haar en ze draaide zich met een ruk om, want dat geluid kwam ineens van heel dichtbij. Ze voelde een hevige pijn en zag een felle, verblindende lichtflits toen haar slaap getroffen werd door iets hards. Daarna zakte ze weg in een duistere draaikolk.
***
Toen ze weer bijkwam, rook het naar rotte vis. De pijn in haar hoofd was zo erg dat ze er zeker van was dat er een gat in haar schedel zat. Toen ze probeerde aan haar hoofd te voelen, merkte ze echter dat ze haar hand niet kon bewegen. Ze deed haar ogen dicht, wachtte even en deed ze toen langzaam weer open. Deze keer was de pijn niet meer dan een dof, kloppend gevoel. Ze lag in een smerig klein kamertje met een houten vloer vol kapotte planken en muren met pokdalig pleisterwerk vol scheuren. Het was er verschrikkelijk heet. Het felle zonlicht drong door de gaten in de stukken hardboard waarmee de ramen waren geblindeerd en viel in felle lichtbundels op de vloer, zodat de stofdeeltjes die in de kamer rondzweefden fel oplichtten als ze daarin gevangen raakten. Zelfs als ze haar hoofd maar een heel klein beetje bewoog, deed het al pijn en dus kostte het haar een paar minuten om door te krijgen waar in het kamertje ze zich nu precies bevond. Het drong met stukken en beetjes tot haar door. Ze bevond zich op de vloer, half zittend, half liggend, met haar schouders tegen de muur. De vieze lucht kwam uit een gebarsten afvoerbuis naast haar. Er zaten handboeien om haar polsen, en die liepen achter de buis om, die zich weer onder een wastafel bevond. Ze had wanhopig veel dorst. Na een paar minuten kreeg haar training weer de overhand. Ze moest de situatie rustig onder ogen zien. Emotionele kalmte was de enige route naar een productieve geesteshouding. Ze moest zichzelf in een staat van alertheid zien te brengen waarin ze zelfs het kleinste voordeel zo goed mogelijk zou kunnen benutten. Dus zag ze de feiten onder ogen. De situatie was ernstig, waarschijnlijk heel ernstig, en dat kwam omdat ze geen behoorlijke voorzorgsmaatregelen had getroffen. Gedane zaken namen echter geen keer en het was een verspilling van geestkracht om daarover te treuren. Ze moest zich nu concentreren op het oplossen van haar huidige problemen. Als ze hier te lang alleen werd gelaten, zou ze sterven van uitdroging. Als ze een gil gaf, kwam er misschien wel iemand, maar diegene, wie het ook mocht zijn, zou haar wel eens kunnen vermoorden. Daar stond echter weer tegenover dat alleen de aanwezigheid van een ander mens haar de kans zou geven om haar positie te verbeteren. Sabrina probeerde haar keel eens uit. Zoals ze al had verwacht, was die zo gortdroog dat ze niet meer dan een krakend geluid wist uit te brengen. Ze begon haar benen te bewegen en spande en ontspande haar kuitspieren. Dat zou de bloedsomloop stimuleren en haar lymfevatenstelsel weer wat stimuleren, wat er weer toe zou leiden dat haar mond wat minder droog werd. Met een vochtige keel zou ze weer wat kunnen slikken, en dan zou ze - misschien - om hulp kunnen roepen.