1

 

Een politieman in New Bond Street wees naar de hoek met Clifford Street. 'Die straat daar in,' zei hij,'en dan de eerste afslag rechts.' Ze bedankte hem. 'Voor het eerst in Londen?' vroeg hij. 'O nee, hoor. Ik kom hier al sinds mijn studietijd heel regelmatig, maar in Mayfair kan ik nog steeds de weg kwijtraken.' Ze zei nogmaals dank u wel en liep toen verder, eerst Clifford Street in en toen rechtsaf, Cork Street in. Bij de eerste galerie bleef ze stilstaan omdat ze op een ezel midden in een verder lege etalage één enkel schilderij zag staan dat haar aandacht trok. 'Indrukwekkend, hè?' zei een man. Ze knikte, koel genoeg om wat afstand te houden, maar niet zo koel dat het onbeleefd werd. Ze had een fase in haar leven bereikt waarin haar vermogen om mannen aan te trekken haar geen bijzonder genoegen deed. 'Waarschijnlijk is het een vervalsing,' gromde hij en liep verder. Ze zag maar al te goed dat het geen vervalsing was. Het was een ongetitelde George Stubbs, een van diens paardenschilderijen, een grijze hengst omgeven door dreigende, donkere schaduwen die steigerde voor een of ander niet-afgebeeld gevaar. De angst in de blik van het paard was pijnlijk authentiek, een oerangst die veel levendiger in beeld was gebracht dan op een foto ooit mogelijk zou zijn. Ze draaide zich om en liep verder. Toen ze de koude wind weer in haar gezicht voelde blazen, knipperde ze even met haar ogen en vroeg zich af wie zo'n verontrustend schilderij aan de wand zou willen hebben. Voor de Lancer Gallery bleef ze staan en keek snel even op haar horloge. Ze had lang en uitgebreid geluncht en daarom was ze nu later dan gepland. Als ze nu naar binnen ging, zou ze het kort moeten maken, te kort waarschijnlijk om ervan te kunnen genieten. Als ze tot morgen wachtte, zou ze tijd hebben om rustig rond te kijken. Daar stond echter weer tegenover dat ze tijdens haar bezoek aan Londen een hoop te doen had, en dat het dus nog maar de vraag was of ze morgen wel tijd zou hebben. Aarzelend bleef ze voor het raam staan. Terwijl ze haar arm omhoogbracht om nog eens op haar horloge te kijken, trok een man aan de overkant van de straat een pistool uit zijn zak en schoot een kogel in haar ruggengraat. De klap smeet haar tegen de ruit. De tweede kogel trof haar in haar achterhoofd, kwam er door haar voorhoofd weer uit en sloeg de etalageruit aan diggelen. Haar lichaam maakte een paar hevige stuiptrekkingen, als een groteske marionet in een hagel van vallend glas, en toen viel ze op haar knieën. Een enkele grote glasscherf bleef in haar kin haken en pinde haar vast aan de sponning van de etalageruit. De stuiptrekkingen hielden op en haar lichaam kwam tot rust. De schutter rende weg, Cork Street uit en Burlington Gardens in, vlak langs een aantal getuigen die te verbijsterd waren om meer te doen dan verbijsterd naar al dat glas en dat bloed te staren, en naar het blonde lijk dat nu aan de sponning was vastgenageld. De politieman die de vrouw de weg had gewezen, rende de hoek van de straat om en bleef een paar seconden staan, al even verbijsterd als de andere toeschouwers, voordat het tot hem doordrong wat hij nu voor zich zag. Toen draaide hij zich half af en mompelde met dringende stem iets in zijn portofoon.

*** 

De Arabier kwam station Sloane Street uit gelopen. Hij hield zijn ogen neergeslagen en liep met doelbewuste tred, maar zonder zich echt te haasten. Bij de zebra tegenover het station voegde hij zich bij een groepje toeristen die stonden te wachten tot ze mochten oversteken. 'Weet u de weg naar Oak Street Gardens?' zei een vrouw. Ze was klein van stuk. 'Ik heb wel een kaart, maar ik kom er niet uit.' 'Neemt u me niet kwalijk,' zei hij, zonder haar aan te kijken. Het leek wel alsof hij naar iemand anders stond te zoeken.'Ik ben hier zelf ook vreemd.' Hij zag dat ze hem de kaart wilde voorhouden en zei snel: 'En ik heb mijn leesbril niet bij me. Sorry.' Hij trok de kraag van zijn windjack op, zodat zijn gezicht half aan het oog onttrokken werd, zonder dat het er nou dik bovenop lag dat hij zijn identiteit wilde verhullen. Hij ademde rustig diep in en uit en zei telkens en telkens weer tegen zichzelf dat hij kalm moest blijven en er goed op moest letten dat hij niemand recht in het gezicht keek. Hij dwong zichzelf om met zijn gedachten bij het allerbelangrijkste te blijven: hij moest zo snel mogelijk zijn huurkamertje zien te bereiken en onderweg zo min mogelijk aandacht zien te trekken. Het licht werd groen en hij stapte de weg op. Hij liep snel, maar lette er goed op dat hij niet sneller liep dan de andere voetgangers. Hij hield zijn handen diep in zijn zakken en hield de vingers van zijn rechterhand strak om zijn pistool geklemd. De loop was nog warm. Terwijl hij haastig langs W.H. Smith's liep, zag hij dat het voetgangerslicht bij Cheltenham Terrace op groen stond, wat betekende dat het rood zou zijn tegen de tijd dat hij de straathoek zou bereiken. Hij begon sneller te lopen, zo snel dat het nog net geen rennen was, en vloekte toen het licht op rood sprong. Er stond al een groepje mensen aan de stoeprand en hij ging bij hen staan. 'Al dat verdomde verkeer ook,' zei een man naast hem. 'Ja.' 'Wandelen is gewoon niet leuk meer tegenwoordig.' 'Wat u zegt.' Het licht sprong weer op groen. Hij klemde zijn hand nog wat steviger om de kolf van zijn pistool, alsof het een mascotte was, en liet zich meevoeren met de mensen om hem heen. Op de stoep aan de andere kant van de straat begon hij weer sneller te lopen. Met grote stappen sloeg hij linksaf, Walpole Street in, en toen rechtsaf, St Leonard's Terrace op. Een van zijn vele bijgelovigheden was dat hem iets akeligs zou overkomen als hij twee avonden achter elkaar dezelfde weg naar zijn thuisbasis nam. De vorige avond was hij rechtstreeks door King's Road gelopen en daarvandaan via Smith Street naar zijn kamer. Dat was veel sneller dan deze route, maar wat was snelheid vergeleken bij ongeluk? Toen hij het eind van Royal Avenue had bereikt, keek hij op en zag twee politiemensen die hem tegemoet kwamen lopen. Ze waren nog vijftien meter van hem verwijderd, maar hij wist zeker dat hun ogen op hém gericht waren. Hij keek eens op zijn horloge. Het was twintig minuten geleden en dat was lang genoeg om zijn signalement door te geven. Hij herinnerde zich dat zijn gezicht toen, net als nu, half was schuilgegaan achter zijn opgetrokken kraag. Maar wat als ze op zoek waren naar een Arabisch type met een half-bedekt gezicht? Hij besloot Royal Avenue in te slaan, draaide zich met een ruk om en botste tegen een vrouw op, die hij niet eens gezien had. Hij ging op haar voet staan en hoorde haar een kreet van pijn geven. Hij keek snel even naar de politiemensen. Nu was hun aandacht zeer zeker op hem gericht. 'Neemt u me niet kwalijk,' zei hij tegen de vrouw. 'Ik hoop niet dat ik u erg pijn heb gedaan...' 'Stom rund dat je bent!' Hij probeerde om haar heen te lopen, maar ze haalde uit met haar paraplu en gaf hem een klap op zijn schouder. Hij rook whisky. Waarom moest hij nou juist tegen iemand aanlopen die hartstikke dronken was? Hij duwde haar opzij, maar ze stribbelde tegen en haalde wild uit met haar paraplu om hem opnieuw een klap te geven. Hij stapte opzij, zodat ze haar evenwicht verloor en met een bons op de grond terechtkwam. Haar tas viel open en al haar boodschappen rolden over de grond. 'Hé,jij daar!' Het was een van de politiemensen. 'Ik heb niets gedaan!' riep de Arabier. 'Ze is gewoon uitgegleden en gevallen.' 'Blijf staan, jij.' Ze kwamen op hem af lopen. Zijn hart begon als een wilde tekeer te gaan. Hij sprong over de nog steeds verwoed spartelende vrouw heen en rende Royal Avenue in. De dichtbebladerde takken van de struiken sloegen hem in het gezicht. 'Stop! Hier komen jij!' Hij boog zijn hoofd en liep zo hard als hij maar kon. Hij hoorde de stem van Ahmed Shawqi: 'Laat je nooit oppakken door de politie,' had deze altijd gewaarschuwd. 'Zorg dat je altijd uit handen van de politie blijft, waar je ook bent. Opgepakt worden is het allerergste wat je kan overkomen.' Het was trouwens ook een van zijn bijgelovigheden. Als de politie hem ooit te pakken wist te krijgen, zouden zowel hij als zijn hele familie worden getroffen door eeuwigdurend ongeluk. Tijdens het rennen schoot het hem ineens te binnen dat hij de vorige avond precies déze route had genomen; King's Road was eergisteren geweest... 'En nou staan blijven, jij.' Dat kon helemaal niet! Een van de politiemensen stond recht vóór hem, met zijn armen gespreid en zijn handen om beide uiteinden van zijn knuppel. De Arabier spande zijn beenspieren en deed panisch zijn best om zo snel mogelijk tot stilstand te komen. Ze moesten uit elkaar zijn gegaan, realiseerde hij zich, en een van hen was dwars door een van de tuinen heen gerend om hem de pas af te snijden. 'En geen geintjes, hè.' De Arabier rende de straat op en werd bijna geschept door een taxi. Hij sprong voor de wagen weg, sloeg bijna tegen de grond en stond toen ineens met beide handen op de motorkap van een politiewagen. Toen het tot hem doordrong wat een blunder hij had begaan, waren de bestuurder en zijn collega al uitgestapt en kwamen ze naar hem toe lopen. Hij draaide zich om en zag dat het eerste koppel agenten nu eveneens recht op hem af kwam rennen. Hij draaide zich om, zette het op een lopen en smakte tegen de zijkant van een verhuiswagen aan. 'Hier jij!' riep een van de agenten en greep hem beet. 'En nou stilstaan!' Een sterke hand klemde zich om zijn schouder. De andere hand draaide zijn arm op zijn rug. Snel stak hij zijn vrije hand in zijn zak en pakte het pistool. De agenten waren met zijn vieren. Hij wist maar al te goed dat hij die nooit allemaal buiten gevecht zou kunnen stellen, zelfs niet als hij zo snel werkte als hij maar kon. Er was maar één uitweg mogelijk. 'Shit! Hij heeft een pistool!' Hij zag de handen paniekerig naar hem graaien, met de vingers gekromd om hem zo snel mogelijk tegen de grond te kunnen trekken. Snel duwde hij de loop in zijn mond en probeerde aan iets nobels te denken, een zinnebeeld van zijn leven. Hij kon niets bedenken. Hij deed zijn ogen dicht en haalde de trekker over.

*** 

'Het is dinsdag 27 februari 1996,' zei de dikke patholoog-anatoom hijgend en puffend. Er hing een klein taperecordertje op zijn borst. Het is nu zestien uur drieëndertig. Ik ben dokter Sidney Lewis en ik ben bezig met een voorlopig onderzoek naar het lijk van een onbekende man. Vanuit St Agnes Hospital is het lichaam per ambulance overgebracht naar het mortuarium in Fulham, waar het bij aankomst, om zestien nul acht uur deze datum dood is verklaard.' Dokter Lewis schakelde de recorder uit en wachtte tot een assistent de twee agenten en een rechercheur in burger de lijkschouwingskamer binnen leidde. 'Ik ben adjudant Latham,' zei de rechercheur. 'Dit zijn de agenten Bryant en Dempsey. Kort voor zijn overlijden hebben ze de dode staande proberen te houden.' Lewis keek hen aan. 'U bent de twee agenten die achter hem aan zaten toen hij zo in paniek is geraakt dat hij zelfmoord heeft gepleegd?' 'Als u het op die manier wilt omschrijven,' zei Dempsey, de langste van de twee, koel. 'En waarom bent u hier?' 'Ik wil dat ze het lijk identificeren als de man die ze hebben achtervolgd,' zei Latham. 'Met die mediterrane types krijg je snel identiteitsverwarring en omdat dit een vervelende zaak kan worden, wil ik dat de essentiële feiten onomstotelijk worden vastgesteld voordat er allemaal heel ingewikkeld jargon bij gebruikt wordt.' Dokter Lewis gebaarde naar het lijk. 'Nou, heren, is dit hem?' 'Jazeker,' zei Dempsey, en Bryant knikte. 'Prima.' Lewis greep het handvat aan het hoofdeind van de schuiflade waar het lijk in lag. 'Voordat we verdergaan, wil ik graag weten of er iets mysterieus aan deze zaak is. Ik bedoel, is het zeker dat hij om het leven is gekomen zoals ik net heb gehoord? Dat hij zelfmoord heeft gepleegd dus?' 'Dat is heel duidelijk,' zei Latham, 'maar er blijft nog voldoende geheimzinnigs over, hoor. We weten niet wie hij is, we weten niet waarom hij met een pistool op zak liep en we weten ook al niet waarom hij zichzelf daarmee heeft doodgeschoten.' 'Kort nadat hij in Mayfair een vrouw had neergeschoten,' voegde agent Dempsey daaraan toe. 'Dat is nog helemaal niet bevestigd!' beet Latham hem toe. 'Maar wel waarschijnlijk,' zei hij tegen dokter Lewis. 'Het ziet ernaar uit dat hij een vrouw heeft neergeschoten die in Cork Street naar een etalage stond te kijken.' 'Wie was dat?' 'Dat weten we ook nog niet. In dit stadium is alles nog heel verward. Er is wel een diplomatieke connectie, Amerikaans. Over een uur of zo weten we meer.' 'Ik begrijp wat u bedoelt met vervelend,' zei Lewis. 'Maar goed, in de tussentijd kunnen we vast wat papierwerk doen.' Hij zette de felle tl-buis boven de sectietafel aan. 'Ik denk niet dat we veel zullen aantreffen dat niet al duidelijk is. Heren agenten, als een van u, of u allebei, me even wil helpen met het uitkleden, gaat het allemaal een stuk sneller.' Hij zag een boze uitdrukking op Bryants gezicht verschijnen en merkte op dat Dempsey zijn best deed om een verontwaardigd gezicht te trekken. 'Is dat een probleem?' Bokkig haalde Bryant zijn schouders op. Dempsey zei: 'Ik geloof niet dat dit in onze functieomschrijving staat.' 'Geef uw eigen slechte timing dan maar de schuld,' zei Lewis. 'Rond de tijd dat u deze arme ziel tot zelfmoord hebt gedreven, heeft een incasseerder in Parsons Green twee van zijn cliënten wat te hard tegen de ruit van een bookmakerskantoor geduwd. Het glas knapte en de dubieuze debiteuren zijn bijna doormidden gesneden. Op dit ogenblik is mijn enige assistent ze net aan het uitkleden in de kamer hiernaast - u hebt hem net even kunnen zien, die man met al dat bloed op zijn kleren die u heeft binnengelaten.' 'Ik denk niet dat u het recht hebt om te zeggen dat wij die man tot zelfmoord hebben ge...'  'God nog aan toe, dat was een geintje!' zei Lewis. 'Dat soort grapjes hebben we hier in dit slachthuis heel hard nodig, hoor!' Hoofdschuddend zei hij tegen adjudant Latham: 'Gevoel voor humor zou in dit beroep een eerste vereiste moeten zijn.' Het lijk werd uitgekleed en de kleren werden in afzonderlijke plastic zakjes gestopt, zodat ze op het gerechtelijk laboratorium aan een nader onderzoek onderworpen zouden kunnen worden. De schuiflade, met het lijk er nog steeds in, werd op de weegschaal gereden. Dokter Lewis keek wat het gewicht was, haakte een meetlat om een van de voeten en las de aangegeven lengte af op het punt waar de lat de bovenkant van het hoofd raakte. Toen hij daarmee klaar was, reed hij de tafel met de lade erop weer onder de lamp, zette zijn recorder aan en begon met zijn voorbereidend onderzoek. 'Het lijk is dat van een weldoorvoede man van tussen de vijfentwintig en dertig jaar. Hij heeft een mediterraan uiterlijk, weegt zeven-negen-komma-drie kilogram en is één meter vijfentachtig lang van voetzool tot kruin. Het haar op zijn hoofdhuid is zwart en springerig met een natuurlijke slag erin. Het harde oogvlies en het oogbindvlies zijn niet opvallend, de irissen zijn lichtbruin en de pupillen zijn verwijd en verstard. Kleine littekentjes onder de oren en aan weerszijden van de neus suggereren dat de man een ingrijpende en zeer deskundig uitgevoerde cosmetisch-chirurgische ingreep heeft ondergaan. Buiten aanzienlijke schade aan het hoofd, die hieronder nader beschreven wordt, zijn er bij een eerste visuele inspectie geen andere verwondingen geconstateerd.' Dokter Lewis pakte een stukje ijzerdraad en duwde dat in de mond van de dode. Toen het uiteinde van de draad te voorschijn kwam uit de achterzijde van het hoofd zat er een klont bloed aan zo groot als een druif. Lewis trok het ijzerdraad eruit en begon weer in zijn recorder te spreken. 'De schedel is welgevormd, maar zwaar beschadigd tengevolge van uitwendig mechanisch geweld. Sondering wijst uit dat een zichtbare kogelwond achter in het harde verhemelte in verbinding staat met een gat in het achterhoofds- en wandbeen dat een omvang heeft van circa negentig bij zestig millimeter, en dat er sprake is van een significante afwezigheid van tussenliggend hersenweefsel.' Hij zette de recorder uit en keek naar adjudant Latham. 'Dat is het voorlopig onderzoek. Verder doen we niks meer tot we formeel opdracht krijgen tot een lijkschouwing.' Hij stak zijn vinger in de mond van de dode en voelde even aan de randen van de kogelwond. 'Wat voor een pistool had hij?' 'Een automatisch pistool, merk Glock, dat is Oostenrijks fabrikaat.' 'Negen millimeter?' 'Dat klopt.' 'Geregistreerd?' 'Niet in dit land.' 'Domme vraag van me. Hebt u helemaal geen idee wie het is?' 'In het ziekenhuis hebben we zijn vingerafdrukken opgenomen en een paar foto's van hem gemaakt. De politie en Interpol zijn ermee bezig, en vanavond gaan alle details naar ICON. Maar om kort te gaan: Nee, we hebben geen flauw idee.' De met bloedvlekken overdekte assistent verscheen in de deuropening en zei dat er telefoon was voor adjudant Latham. Latham liep het kantoortje binnen en was binnen twee minuten weer terug. 'Buiten het geld en het pistool,' zei hij tegen dokter Lewis, 'had de dode alleen maar een foto bij zich van twee vrouwen die ergens in een bar zitten. Iemand heeft net opgemerkt dat een van die vrouwen degene is die vanmiddag is doodgeschoten in Mayfair.' 'Waarom denkt u dat het zo lang duurt om haar identiteit te achterhalen?' 'De Amerikaanse ambassade is erbij betrokken. Waarschijnlijk weten ze daar precies wie het is en ongetwijfeld weten onze hoge omes dat ook, maar die hebben hun gebruikelijke methodes om informatie van hoog in de organisatie naar de werkvloer te sturen en dat duurt altijd lang. Daar kan niemand iets aan doen. Veel te slecht voor je carrière.' 'Interessant.' Lewis stond weer naar het lijk te kijken. 'Hij is heel gespierd.' Hij tilde een van de armen op en kneep eens in het vlees. 'Waarschijnlijk heeft hij veel aan fitness gedaan of tot kort geleden in het leger gezeten.' Toen hij de arm nog wat verder optilde, verscheen er ineens een aandachtige uitdrukking op zijn gezicht. 'Wat is er?' 'Abdoel heeft een tatoeëring. Door zijn okselhaar heen is het nog net te zien. Kijk maar.' De afbeelding was tamelijk vaag. Lewis pakte een mes met een recht lemmet en schoor daarmee het okselhaar weg. 'Wat denkt u dat het is, dokter?' 'Het is bijna rond en de kleuren zijn oranje, bruin en geel, met een felblauwe rand eromheen. Misschien is het een of andere Egyptische talisman of zoiets.' 'Of een moslimsymbool,' zei Latham. Agent Bryant stond aan het hoofdeind van de lade. 'Van hieruit ziet het er niet zo heel geheimzinnig uit,' zei hij. Lewis hield zijn hoofd scheef en schuifelde langs de lade naar het hoofdeinde. 'Wel verdomme,' zei hij. Latham stond nog steeds met gefronste wenkbrauwen naar de tatoeëring te kijken. 'Wat is het dan?' vroeg hij. 'Een kattengezicht,' zei Lewis. 'Met een nogal akelige grijns erop.'