♥ 21 ♥

Einde oefening

Paul belde de volgende dag om drie uur. Alle bedenkingen die Cate nog had om met hem te praten, waren verdwenen. Hij was al bijna een etmaal thuis, zonder de moeite te hebben genomen haar te bellen.

Ze was heel kortaf toen ze opnam.

“Ik vond dat we wel naar de baai konden gaan rond zonsondergang, met een fles wijn,” zei hij.

Hij deed niets liever dan haar in verwarring brengen.

“Goed,” zei ze.

“Leuk. Ik kom je rond vijf uur halen.”

“Oké,” zei ze, terwijl ze zat te bedenken hoe ze het uit zou maken.

“Kijk, kijk, daar is de ongrijpbare Paul Strobel,” zei Cate toen hij haar appartement binnenstapte.

Hij lachte zenuwachtig en drukte opgelaten een droge zoen op haar voorhoofd. “Zullen we naar de baai gaan?” vroeg hij.

“Ja. Even mijn trui pakken.”

“Heb je wijn?” gilde hij toen ze naar de slaapkamer liep.

“Ik geloof dat er een fles rode wijn op het aanrecht staat.”

Toen ze terugkwam, deed hij de fles wijn en twee koffiemokken in een bruine, papieren zak. “Klaar?”

Ze hadden het in de auto voornamelijk over Pauls reis, over het weer in New York en de walgelijke kip die hij op de terugweg in het vliegtuig had gegeten.

Cate wierp hem een zijdelingse blik toe. “Je bent naar de kapper geweest,” zei ze.

Si.”

“Heb je ook een coupe soleil genomen? Heb je je haar geverfd?” Ze stak haar hand uit naar een haarlok en hij trok zijn hoofd een stukje opzij. Daarna, alsof hij zijn eigen spastische beweging had opgemerkt, bewoog hij zijn hoofd weer dichter naar haar toe.

“Ja. Ik heb er een kleurtje in gedaan.”

“O.” Dat had hij nog nooit eerder gedaan. “Het staat leuk.”

Hij friemelde aan de zenderknop van de radio. “Dit vind ik een leuk nummer.” Hij bleef hangen bij een liedje dat Cate nog nooit had gehoord.

Haar maag deed pijn toen ze dacht aan wat ze zou gaan zeggen. Ze had het nog nooit met iemand uitgemaakt. Haar andere relaties waren meestal vriendschappelijk doodgebloed. In gedachten liep ze alles nog een keer door. Ik heb het gevoel dat je op dit moment geen relatie wilt. Het lijkt me het beste voor ons allebei als ik verderga.

Diep vanbinnen was er een klein vonkje hoop dat Paul zou zeggen: hoe bedoel je? Ik hou van je! Natuurlijk wil ik wel een relatie. Ik heb het gewoon druk gehad en ik wist niet dat dit je zo erg dwarszat. Trouw met me! Cate had het bange vermoeden dat hij in werkelijkheid zou zeggen: het spijt me, Cate. Ik heb het te druk voor een vaste relatie. Het lijkt me beter als we gewoon vrienden zijn.

Het was druk in de baai toen ze er aankwamen. Op het gras op de oever waren toeristen met frisbees aan het gooien en andere stellen zaten op dekens te picknicken en wijn te drinken terwijl ze wachtten op de zonsondergang. Paul en Cate hadden mazzel en vonden een plek voor de auto op loopafstand van de met gras bedekte klip. Hij pakte de wijn en mokken voor ze naar de baai liepen.

Er stopte een busje naast hen. “Hoi, Paul.” Het was een ouder paar dat Cate nog nooit had gezien.

“O, hallo,” zei Paul.

“Zijn jullie hier voor de zonsondergang?” vroegen ze, met hun blik op Cate gericht.

“Ja.” Vanuit zijn ooghoek keek hij naar Cate en het viel haar op dat hij de papieren zak met de wijn en de mokken achter zijn rug hield. “Dit is Cate, een vriendin van me,” zei hij. “Cate, dit zijn John en Nicole Ducheck. John is een collega van me.”

Cate was zo geschokt dat hij haar ‘een vriendin’ had genoemd, dat ze de mensen niet erg hartelijk kon begroeten. Ze zwaaide beleefd. Paul nam afscheid van de Duchecks en toen liepen ze omlaag naar de baai. Ze was zeer gespannen.

Vrienden, brieste ze inwendig. Vrienden gaan geen wijn drinken terwijl ze kijken hoe de zon ondergaat. Vrienden hebben niet een jaar een relatie met elkaar.

Ze vonden een plek op het gras van waaraf ze een mooi uitzicht hadden op de horizon. De zon begon al langzaam in de oceaan te zakken en de felle gouden stralen weerkaatsten op het zeegroene water.

Paul haalde de wijn en een kurkentrekker uit de zak en schonk de merlot in de mokken. Ze praatten over dingen die Paul had gedaan tijdens zijn reis en over zijn aanstaande bezoek aan Londen. De hele tijd wachtte Cate op een kans om het over hun relatie te hebben. Na twee glazen wijn zag ze dat de zon de horizon had bereikt. Het leek net alsof hij smolt in het water. Overal over de golvende zee waren oranje en rode tinten te zien.

“Paul, we moeten het over onze relatie hebben.” Dat had ze er niet zo uit willen flappen, maar door de wijn was het als vanzelf gegaan.

Hij keek naar het gras, trok een handvol groene stengels uit de aarde en liet ze op een hoopje tussen hen in vallen. Daarna richtte hij zijn blik op de ondergaande zon. “Op dit moment ben je vast niet erg blij met me,” zei hij.

O, wist hij dat? “Nee, Paul. Ik ben helemaal niet blij.” Op een bepaalde manier was het een opluchting dat hij het wist. Dan hoefde ze het niet uit te leggen. Aan de andere kant ergerde het haar dat hij had geweten dat hij haar de hele week al slecht behandelde, maar er gewoon mee door was gegaan.

Hij keek haar aan. “Cate, ik vind je geweldig, en iedereen met wie ik praat houdt van je, maar ik kan dit niet meer.” Hij schudde het hoofd. “Ik kan het gewoon niet meer.” Hij bleef aan het gras plukken waardoor er een flinke berg tussen hen ontstond. “Ik wilde heel graag dat het zou lukken. Toen we iets kregen, wilde ik wanhopig graag dat het wat werd. Ik moest de hele tijd aan je denken en ik moest erachter komen of jij de ware was. Of ik met je kon trouwen. Ik heb ervoor gebeden.” Hij drukte met zijn handen op de berg gras en keek haar daarna aan. “Ik kwam erachter dat jij niet de ware bent, Cate. Ik ben niet verliefd op je. Dat ben ik nooit geweest.”

Ze was nog liever aangereden door een auto en in een enorme hoop hondenstront beland. Hij hield niet van haar. Hij had ervoor gebeden? Ze was niet in staat een samenhangende zin te formuleren. Als hij haar een klap had gegeven, was het minder schokkend geweest. En dat in het openbaar! Terwijl ze wijn dronken en de zon onder zagen gaan! Wat mankeerde hem, verdomme?

Ze voelde het brandende verlangen om de wijnfles te pakken en op zijn stomme coupe soleil kapot te slaan. Even zag ze voor zich hoe de wijn over zijn hoofd zou stromen. Tenslotte kon daar niet al te veel schade worden aangericht.

Eerst keek ze naar de fles, en daarna naar hem. Hij keek haar zowaar meesmuilend aan en wachtte tot ze iets zou zeggen.

“Cate, ik wou dat het wel iets kon worden. Ik vind je geweldig. Echt waar. Je bent knap. Je bent…”

Ze stak een hand op. “Laat maar.” Hij had haar midden in La Jolla tot op het bot vernederd. Hij kon de pot op met zijn medelijden. “Paul, ik wil niet horen hoe geweldig ik ben. Als je in de toekomst nog een keer dit soort gevoelens hebt, maak het dan direct uit met die persoon. Ga haar geen boodschappen sturen en hou haar niet aan het lijntje tot ze compleet gefrustreerd is. En doe het de volgende keer in godsnaam ergens waar jullie alleen zijn.”

“Nou, ik heb het er met al mijn vrienden over gehad en die zeiden dat ik gewoon niet meer moest bellen.”

Het werd godverdomme hoe langer hoe mooier. “Heb je het hier met al je vrienden over gehad?” Haar stem klonk hard en de mensen hielden op met frisbeeën en wierpen haar vreemde blikken toe.

“Nou en?” Hij haalde zijn schouders op. “Ik had advies nodig.”

“Je hebt het aan al je vrienden verteld! Ik ken iedereen die jij kent, en ik moet ze volgende week op Leslies huwelijk onder ogen komen. Dat zijn bekenden van me, Paul! En ze wisten eerder dan ik dat je me zou dumpen!”

Hij kneep in haar arm. “Cate, ze houden allemaal van je. Ze begrepen niet waarom ik het uit wilde maken. Iedereen denkt dat ik gek ben.”

“Weet Leslie het ook?”

“Nee. Ik zweer het. Ze heeft er geen idee van.”

Ze stond op. “Goed, ik wil naar huis.”

Hij pakte de papieren zak, de mokken en de halfvolle fles. “Wees nou niet boos, Cate. Ik vind je een geweldige meid en ik wil graag met je blijven optrekken. Beloof me dat we gewoon gaan brunchen in Brockton en naar die buitenlandse films gaan die jij zo leuk vindt.”

Ze wendde zich van hem af. “Niet nu, Paul. Niet nu.”

De rit naar huis leek wel een vijf uur durende reis door de woestijn. Toen ze bij haar flatgebouw kwamen, boog Paul zich over de middenconsole heen om haar te omhelzen. Ze had nog liever een zwerver geknuffeld die net in zijn broek had gepist. Hij gaf haar de papieren zak met de mokken en de restvan de wijn. “Pas goed op jezelf,” zei hij.

“Jij…rij voorzichtig, Paul.”

Ze keek niet meer achterom toen ze naar het flatgebouw liep. Terwijl ze naar het hek liep, hoorde ze de motor de hele tijd stationair draaien. Alles was zo snel gegaan. Nog helemaal ontdaan sloeg ze rechtsaf, naar Jills appartement. Godzijdank was die thuis. Ze moest haar verhaal aan iemand kwijt. Als ze de woorden uit haar eigen mond hoorde komen, begreep ze misschien eindelijk wat er net was gebeurd.

Jills hoofd was in plasticfolie gewikkeld. Fuchsia haarlokken staken uit het plastic. Op de salontafel brandde een staafje wierook met magnoliageur.

“Kom binnen,” zei ze. “Ik verf mijn haar roze. Fijn dat je er bent. Kun je me…” Haar stem stierf weg toen ze naar Cate keek. “Wat is er gebeurd? Je ziet er vreselijk uit.”

“Paul heeft me net gedumpt.” Ze ging op de bank zitten en begroef haar gezicht in haar handen.

“Wat? Ik dacht dat jij hém ging dumpen.”

“Hij was me voor.”

“Klootzak.” Ze trok een pakje sigaretten uit de zak van haar badjas. “Je hebt een peuk nodig om me dit te vertellen.”

Cate pakte een sigaret. Ze zoog er hard aan, terwijl ze uit de doeken deed hoe ze in La Jolla de bons had gekregen.

“Cate, het is een sukkel! Nee, echt. Wat een ongelooflijke eikel.” Jills stem veranderde in een soort sukkelig geteem. “Hola, ik heet Paul. Of, nee, sorry: hola, ik ben Paul en ik ben een ongelooflijke eikel. Ik moest het uitmaken met Cate omdat ik dom ben. Ik heb mijn vrienden om raad gevraagd en die zeiden dat ik gewoon niet meer moest bellen, maar ik heb haar meegenomen naar een plek waar het heel druk is en ik moest eerst zoveel wijn drinken dat ik dronken was voor ik het kon doen, want ik ben een echte lafaard!”

Cate begon te lachen. Ze keek naar Jills voeten. “Heb je in het Ritz Carlton gelogeerd?” Op haar witte slippers stond het monogram van Ritz Carlton.

“Nee. Maar het lijkt wel zo. Ik heb ze in een tweedehandswinkel gekocht. Wat een vondst, hè?”

Met een glimlach zei Cate: “Nou en of.”

“Maar goed. Cate, je kunt wel iets beters krijgen dan Paul. Veel beter!” Ze stak nog een sigaret op en bood Cate er ook nog een aan. “Ik ga je koppelen aan die kerel over wie ik je vertelde, Nick.”

Cate rookte de tweede sigaret ook op. “Die tatoeëerder?”

“Ja. Echt, het is een schaaatje en hééél aardig. Hij is perfect. Weet je wat, ik bel hem meteen.”

Ze sprong van de bank, maar Cate was daar niet blij mee. Ze wilde niet uit met een man die elke dag mensen liet bloeden.

Cate luisterde niet naar Jills gesprek met Nick. Ze rookte een derde sigaret en schonk de overgebleven wijn in een mok.

Toen Jill terugkwam, had ze een fotoalbum bij zich. “Ik heb net met Nick gepraat,” zei ze. “We gaan morgen uit met hem en nog een man, Ted, de vent die ik wel zie zitten.”

“Goed,” mompelde Cate. Het kon haar niks schelen.

“Je zult hem geweldig vinden.” Ze keek naar het album in haar hand. “O! Ik heb een foto van hem.”

Cate keek naar de foto van Nick. Eigenlijk was hij best schattig. Ze bleef bij Jill tot die haar haren in een verblindende tint felroze had geverfd.

“Tot morgenavond, rond een uur of acht,” riep Jill toen Cate wegging.

“Oké.”

Het was donker in haar appartement. Ze deed het licht aan en gooide toen haar tas op de bank. Ze schopte haar schoenen uit en liep naar de slaapkamer. Door het raam scheen maanlicht naar binnen. Ze zag Greases silhouet op de grond bij het voeteneinde van het bed. Hij kauwde ergens op.

“Wat heb je daar, Grease?” vroeg ze toen ze naast hem neerhurkte. Hij ging ervandoor en zijn speeltje sleepte achter hem aan. Het was lang en dun.

Cate deed een lamp aan. “Grease, kom hier,” zei ze. Ze vond hem in de woonkamer, boven op de salontafel. Uit zijn bek bungelde een koningsblauwe veter van satijn.