20

Kennismaking met mijn moeder

 

Dagen gingen voorbij zonder dat tante Zipporah de naam van mijn moeder noemde. Ik begon al te denken dat ze alleen maar had toegestemd om me kalm te houden, me tevreden te stellen, en dat ze, als ik het haar weer zou vragen, een of ander excuus zou verzinnen. Ik stond op het punt het te vragen toen ze tegen Tyler zei dat zij en ik de volgende dag vrij zouden nemen.

‘Waar gaan jullie naartoe? Gaan jullie shoppen?’ vroeg hij.

Ze keek naar mij en knipoogde.

‘Nee, we gaan bij iemand op bezoek.’

Het verbaasde me dat ze het niet met hem had besproken, maar dit zou echt ons geheim worden, onze eigen bijzondere ervaring. Of we het al dan niet ooit aan iemand zouden vertellen, vooral aan mijn grootouders, zouden we later wel beslissen. Er waren zoveel jaren verstreken, dat we geen van beiden konden voorspellen hoe dit zou eindigen. We wisten niet of het een zegen zou zijn of een grote blunder.

Voor tante Zipporah betekende dit het openrijten van oude wonden. En voor mij het risico van een diepe teleurstelling die alle verschrikkelijke dingen die ik over mijzelf had gedacht, kon of zou versterken. Beiden zouden we depressief kunnen terugkomen en niet alleen onszelf maar ook de mensen van wie we hielden grote schade toebrengen.

Ik geloofde niet dat ik me ooit over iets zenuwachtiger had gemaakt dan over het bezoek aan mijn eigen moeder. Die ochtend verkleedde ik me drie keer. Moest ik veel make-up gebruiken, me zo oud mogelijk maken? Moest ik de foto’s van mijn moeder bekijken die tante Zipporah had en proberen de overeenkomsten te benadrukken?

En als we daar waren en ik stond oog in oog met haar, moest ik er dan onmiddellijk mee voor de dag komen wie ik was? Zou Zipporah dat doen? Zou dat mijn moeder psychologisch kunnen beschadigen en nieuwe problemen veroorzaken? Als dat er haar eens toe bracht ook een poging tot zelfmoord te doen? Dat zou alles zijn wat ik nodig heb, dacht ik, weer een reden om te geloven dat ik mensen alleen maar slechte dingen aandoe.

Eindelijk besloot ik tot een blauwe rok en lichtlauwe blouse. Ik borstelde mijn haar op de manier die Rachel me had geleerd en deed een beetje lippenstift op. Tante Zipporah droeg ook een nieuwe rok en blouse, en had haar haar opgestoken. Ze droeg geen haarband of een van haar Indiaanse sieraden. We waren zo eenvoudig mogelijk gekleed.

‘Klaar?’ vroeg ze, toen ik uit mijn kamer kwam. Ze stond in de keuken te wachten terwijl ze koffiedronk en uit het raam keek.

Ik knikte. ‘Zie ik er goed uit?’

‘Prima.’ Ze zette haar kopje in de gootsteen en keek me glimlachend aan. Ik volgde haar naar buiten naar de auto.

Het was een perfecte dag om te rijden – zonnig, met slechts een paar verspreide wolken die vastgelijmd leken aan een turkooizen lucht. Het heldere licht deed het frisse groen van de bladeren goed uitkomen en gaf het bos en het hoge gras een stralende gloed die suggereerde dat de natuur vibreerde van nieuw leven. Zelfs de schaduw leek geïntimideerd en trok zich terug.

Zwijgend reden we verder. De rit zou meer dan twee uur duren.

‘Ik wil niet dat je denkt dat ik in de afgelopen tien jaar of zo nooit naar je moeder geïnformeerd heb. Ik wilde me graag op de hoogte stellen van haar toestand na… nadat alles zijn beslag had gekregen, maar ik wilde er niet te veel bij betrokken raken omdat ik mijn ouders niet nog meer overstuur wilde maken dan ze al waren.’

‘Ik begrijp het,’ zei ik.

Ze keek me aan. ‘Echt waar? Ik voelde me zo ontzettend schuldig. Ik wist dat ik mijn ouders groot verdriet had gedaan, vooral mijn vader, want hij had me verdedigd toen de politie wel heel erg nieuwsgierig werd. Toen de waarheid bekend werd, was dat een enorme klap voor zijn juridische reputatie. Je grootvader was, en is, een veel te beminnelijk mens om me nog meer schuldgevoelens te geven dan ik al had, maar ik hoefde zijn gezicht maar te zien om te weten hoeveel verdriet Jesse en ik hem hadden berokkend. De naam van je moeder stond daarna bijna gelijk aan een vloek. De geringste belangstelling voor haar tonen was zout in de wond strooien, dus zocht ik zo snel mogelijk nieuwe vrienden, vooral op de universiteit, en probeerde aan zoveel mogelijk dingen, alle mogelijke activiteiten, deel te nemen.

‘Op den duur zag ik er tegenop om naar huis te gaan omdat ik dan aan Karen, aan je moeder, zou denken en me weer alles zou herinneren over die tijd met haar op zolder. Het zweet brak me al uit als ik er maar aan dacht.

‘Soms vraag ik me weleens af of ik niet zo gauw getrouwd ben om te vermijden naar huis terug te gaan. Zeg dat nooit tegen Tyler,’ ging ze haastig verder. ‘Ik bedoel, ik hou ontzettend veel van hem en hij heeft me volmaakt gelukkig gemaakt, maar er zijn zoveel redenen, diepgaande redenen soms, waarom we serieuze dingen doen in ons leven. Niets is domweg zwart-wit. Maar,’ vervolgde ze met een glimlach, ‘dat hoef ik jou niet te vertellen.’

Ik knikte slechts. Ik wilde niet dat ze zou ophouden met praten. Om te beginnen werkte het kalmerend op me, en verder vertelde ze meer over een tijd die verboden terrein voor me was geweest.

‘In ieder geval heb ik van tijd tot tijd geprobeerd te weten te komen hoe het met je moeder ging. Omdat ik geen direct familielid van haar was viel dat niet mee, maar op een dag, jaren later… ik was al getrouwd en woonde hier… vertelde je grootvader me over haar. Zonder dat ik, of zelfs Jesse, het wist, had hij regelmatig op discrete wijze naar haar geïnformeerd. Je grootmoeder heeft dat nooit geweten en weet dat nog niet, geloof ik. Ik bedoel, ze wist de belangrijkste dingen die we allemaal wisten, maar voor zover ik weet heeft ze nooit informatie ingewonnen, ook al had ze, als verpleegster, gemakkelijker dingen te weten kunnen komen dan wij.’

‘Het was altijd moeilijk voor me om oma zover te krijgen dat ze me iets over haar vertelde, en dat is het nog steeds,’ merkte ik op.

‘Ja, ik weet het. Ik hoorde pas jaren later dat een onderdeel van de afspraak die mijn vader maakte toen hij en je grootmoeder jou in huis namen was dat hij zou betalen voor het verblijf en de behandeling van je moeder in de kliniek. Het betere verblijf was een deel van de schikking die je grootvader trof met de officier van justitie. Karen zou een veel moeilijker bestaan hebben gehad als je grootvader haar zaak niet op zich had genomen.

‘Ik ben daar natuurlijk nooit geweest, maar naar wat ik erover gehoord heb is het er heel aangenaam en doet het in geen enkel opzicht aan een gekkenhuis denken. De patiënten komen uit gegoede families; sommigen lijden aan een verslaving en anderen aan psychologische afwijkingen. Je grootvader was er dus veel meer bij betrokken dan de mensen wisten, dan zelfs ik toen wist.’

‘Dat heb ik altijd al vermoed,’ zei ik.

‘Voor zover ik weet,’ ging ze na een kort stilzwijgen verder, ‘is er bij Karen niet veel vooruitgang geboekt. Ze is gestrand in de tijd en verzet zich tegen alle pogingen om haar te doen accepteren waar ze is en wat er met haar gebeurd is. Ze is een beetje als Baby Jane. Heb je die oude film wel eens gezien met Bette Davis en Joan Crawford?’

‘Ik geloof het wel.’

‘Nou, je zou dat niet alleen maar geloven als je die film echt gezien had,’ zei ze glimlachend. ‘Bette Davis is min of meer gestrand in de tijd toen ze een kinderster was.

‘Ik denk dat je moeder in zekere zin ook een ster was als kind. Als ik aan ons terugdenk, realiseer ik me dat ze eigenlijk altijd min of meer komedie speelde. Ik heb je verteld dat we onze eigen wereld creëerden op die zolder en dat ook deden in het dorp en op school. Dat liet ze bijna nooit los. Ze verliet zelden het toneel, en als ze het deed, toen ze zich op onze zolder verstopte, bleef zij in de coulissen en duwde mij het toneel op om haar vervangster te zijn, zodat ze via mij haar leven kon blijven leiden terwijl zij zich schuilhield.

‘Ze houdt zich nog steeds schuil, Alice. In zekere zin heeft ze die zolder nooit verlaten.’

‘Misschien herinnert ze zich mij daarom niet, wil ze zich mij niet herinneren,’ zei ik.

Tante Zipporah hield haar hoofd schuin.

‘Hoe bedoel je? Hoe houdt dat er verband mee?’

‘Als ze zich mij herinnert, zich mijn geboorte herinnert, zich alles herinnert wat er daarna is gebeurd, dan verlaat ze die zolder.’

Tante Zipporah knikte.

‘Misschien wel, ja. Ik verbaas me altijd weer over je, Alice. Net als ik me altijd verbaasde over haar.’ Lange tijd reden we zwijgend verder, verdiept in onze eigen gedachten, gefocust en geconcentreerd als twee toegewijde atleten die vastbesloten waren het Kanaal over te zwemmen.

Ik wist niet dat we in de buurt van de psychiatrische inrichting waren toen hij in zicht kwam. Tante Zipporah had het adres en de routebeschrijving, dus we wisten dat we er bijna waren, maar ze had gelijk toen ze het beschreef als allesbehalve een krankzinnigengesticht. Het hoofdgebouw stond op een groot terrein in een parkachtige omgeving, en we konden een aantal tuinlieden aan het werk zien met grasvelden, struiken en tuinen.

De inrichting zelf was een groot gebouw in tudorstijl met bakstenen muren en twee grote, fraai bewerkte schoorstenen. Toen we over de oprijlaan reden zag ik gebeeldhouwde tegels in het omringende metselwerk. De ingang was boogvormig.

‘Indrukwekkend,’ zei ik.

‘Een heel rijke vrouw heeft dit huis geschonken om er een psychiatrische inrichting van te maken,’ legde tante Zipporah uit. ‘Omdat haar eigen zoon een geestesziekte had.’

‘Hoe heeft opa dit gevonden?’

‘Zoals dat meestal gaat… hij kende iemand die iemand kende. Dat is alles wat ik erover weet. Ik heb gebeld en een afspraak gemaakt met een zekere dr. Simons, een vrouw die tevens directeur is.’

‘Ik vraag me af of Darlene Pearson hier ooit weleens op bezoek is geweest,’ zei ik.

‘Ik zou het niet weten. Dr. Simons liet doorschemeren dat er al een tijdlang niemand voor je moeder is geweest. Maar ik heb zo’n idee dat je grootvader een manier weet te vinden om hier van tijd tot tijd te komen. Hij trekt zich het lot aan van de moeder van zijn kleinkind.’

Was dit het juiste moment om haar te vertellen over het bezoek van mijn vader? Hij had het me in vertrouwen verteld en het was zijn geheim. Zou het enig verschil maken voor tante Zipporah als ze het wist? Bovendien had hij gezegd dat het misschien niet meer zo nodig was het geheim te houden.

‘Mijn vader is hier eens geweest,’ zei ik.

‘Wat? Wanneer?’

‘Niet lang nadat het gebeurd was. Hij heeft het me verteld tijdens zijn laatste bezoek.’

Ze vond een plek op het parkeerterrein en keek me aan voor ze de motor afzette.

‘Dat heeft hij me nooit verteld.’

‘Hij heeft het niemand ooit verteld. Hij zei dat ze zich gedroeg alsof er niets gebeurd was en hem vertelde dat ze hier eigenlijk was om de dokters een plezier te doen. Hij zei dat ze er heel goed uitzag, maar met geen woord erover sprak dat ze mij op de wereld had gebracht. Hij zei dat hij zich beter voelde na dat bezoek, maar dat hij nooit meer terug is geweest.’

‘Ik ben blij dat hij dat gedaan heeft,’ zei tante Zipporah. ‘Ik vond het erg egoïstisch en zelfs laf van hem om zich niet meer om haar te bekommeren. Bedankt dat je het me verteld hebt. De volgende keer dat ik hem zie, geef ik hem een stomp tegen zijn neus.’

Ze zette de motor af.

‘Vooruit dan maar,’ zei ze, en we stapten uit.

Binnen zag de kliniek er meer uit als een psychiatrische inrichting dan aan de buitenkant. De lobby was klein, maar er stonden een paar bij elkaar passende banken, stoelen en tafels met lampen, vazen met bloemen en ingelijste schilderijen en foto’s van mooie landelijke taferelen op de heel lichtbruin geschilderde muren, die een warme gloed gaven aan de ruimte. Op de kalkstenen vloer lag een lichtbruin tapijt.

Een lange, gezette vrouw in een blauwe jurk stond te stoffen en te poetsen. Ze keek even naar ons maar ging door met haar werk. Haar gezicht stond zo strak dat het bijna een masker leek. Ik vroeg me af of ze lid van het personeel was of een van de patiënten.

Een paar seconden later kwam een elegante vrouw van waarschijnlijk midden tot achter in de veertig tevoorschijn, wat erop wees dat er een bel of zoemer was gegaan om aan te geven dat er iemand binnenkwam. Snel en glimlachend liep ze naar ons toe. Haar korte rode haar had een amberkleurige gloed. Ze was iets langer dan ik en droeg een donkerblauw mantelpakje met een witte blouse.

‘Zipporah James?’ vroeg ze met uitgestoken hand.

‘Ja.’

‘Mooi. U bent precies op tijd. Ik ben dr. Simons,’ zei ze, naar mij kijkend.

‘Dit is Alice Stein,’ zei tante Zipporah. Dr. Simons knikte.

‘Ik zie de gelijkenis,’ zei ze, en mijn hart begon sneller te kloppen. ‘Karen is buiten,’ ging ze verder tegen tante Zipporah. ‘Ze schildert, ziet u, en dat doet ze graag buiten.’

‘Schildert?’ vroeg ik snel.

‘We moedigen onze patiënten aan een of andere vorm van kunst, creativiteit, te beoefenen. Karen is daar boven verwachting in geslaagd. Ze schildert uitstekend. Iemand was zelfs in een van haar schilderijen geïnteresseerd, een familielid van een van mijn andere patiënten, maar Karen wilde geen afstand doen van haar werk. Alleen al bij de suggestie begon ze te huilen.’

Tante Zipporah glimlachte naar mij.

‘Dat klinkt me bekend in de oren,’ zei ze tegen dr. Simons.

‘Ik moet terug, want ik heb straks een therapeutische sessie, maar ik wil u graag nog even spreken voor u weggaat. U kunt lunchen met Karen als u wilt.’ Ze keek even op haar horloge. ‘De lunch wordt over ongeveer een uur opgediend.’

‘Dank u,’ zei tante Zipporah.

‘Ik zal u de weg wijzen. We gaan de gang door naar een zijdeur.’

Ze liep terug naar dezelfde deur waardoor ze de hal was binnengekomen en we volgden haar.

‘Hoeveel patiënten hebt u hier?’ vroeg tante Zipporah.

‘Dat varieert natuurlijk, maar op het ogenblik hebben we er twaalf. Maar niemand is al zo lang hier als Karen.’ Bij de deur bleef ze staan. ‘Ik neem aan dat u dat al weet.’

‘Ja, natuurlijk,’ zei tante Zipporah.

‘Ze is een schat van een vrouw. Ik denk niet dat er ook maar één greintje slechtheid in haar schuilt.’ Ze boog zich naar ons toe. ‘Wat ik niet van iedereen hier kan zeggen.’

‘Is er iets dat we moeten of niet moeten zeggen?’ vroeg tante Zipporah.

‘Tja, ik zou liever niet willen dat u de gebeurtenissen aanroert die Karen hier hebben gebracht.’

‘Er is geen kans dat zij daar zelf over begint?’ vroeg tante Zipporah, die eindelijk ook wat nervositeit liet blijken.

‘Niets is zeker, maar het is hoogstonwaarschijnlijk. Zoals ik aan de telefoon al uitlegde, is Karen gestrand in de tijd, iemand voor wie de klok is stilgezet, zo zou je het kunnen uitdrukken, en die is gestopt voordat die tragische gebeurtenissen zich voordeden. Ze leeft in haar eigen werkelijkheid. U zult het wel zien. Zet haar niet onder druk en spreek haar niet tegen. Natuurlijk ben ik erg benieuwd naar het effect dat uw bezoek op haar zal hebben. Misschien zien we dat effect pas een tijdje nadat u vertrokken bent, misschien wel dagen later, als het ooit gebeurt.’

We volgden haar een klein eindje de gang door en toen door een deur naar buiten. Een paar honderd meter voor ons stonden twee treurwilgen, en daartussen in de schaduw, konden we mijn moeder voor een ezel zien zitten schilderen. Ze zat met haar rug naar ons toe.

‘Ik zal iemand naar buiten sturen om u te halen voor de lunch, waarschijnlijk mijn hoofdzuster, Lila Mills,’ zei ze terwijl we naar de bomen liepen.

‘Het is hier zo vreedzaam, heel mooi,’ zei tante Zipporah.

‘Ja. Meditatief, bevorderlijk voor de geestelijke gezondheid,’ voegde ze er met een speels lachje aan toe. Ze knipoogde naar me en bleef toen staan.

‘Is er iets?’ vroeg tante Zipporah.

‘Nee. Ik wilde me even rechtstreeks tot jou richten, Alice. Het zal misschien moeilijk voor je te begrijpen zijn, maar het is mogelijk dat ze niet veel aandacht aan je besteedt. Hetzelfde wat haar geheugen blokkeert, kan ook haar bewustzijn ten aanzien van jou blokkeren. Maak je niet overstuur als ze je volledig negeert.’

‘Oké,’ zei ik, en voegde er na een ogenblik, misschien iets te scherp, aan toe: ‘Ze heeft me mijn leven lang genegeerd. Waarom zou me dat nu overstuur maken?’

Dr. Simons glimlachte niet. Ze knikte en liep door.

‘Karen, lieverd,’ riep ze toen we dichterbij kwamen, ‘er is bezoek voor je.’

Mijn moeder draaide zich langzaam naar ons om. Het leek of haar geest die de tijd had stilgezet, ook het verouderingsproces had tegengehouden. Ze zag er meer uit als mijn zus dan als mijn moeder. Ik dacht dat ze zo uit een van de foto’s gestapt kon zijn die ik van haar en tante Zipporah had gezien. Ze hief haar penseel op, legde die toen neer en stond glimlachend op.

‘Zipporah? Ben jij dat?’ vroeg ze.

Dr. Simons glimlachte naar ons.

‘Het zal uitstekend gaan,’ zei ze. ‘Veel plezier.’

Ze raakte mijn arm even aan voor ze terugliep naar het gebouw en ons alleen liet.

‘Ja, Karen. Hoe gaat het met je?’ vroeg tante Zipporah.

‘Prima. Maar jij ziet er moe uit, Zipporah. Heb je weer de hele nacht opgezeten om een of ander stom proefwerk te leren?’

Ze draaide zich om naar mij en bleef glimlachen. Ze liet haar blik over mijn gezicht glijden en richtte zich toen weer tot Zipporah.

‘Je moet me alles vertellen wat er gebeurd is. Laat geen detail achterwege, al is het nog zo gering of onbelangrijk. Jij zag trouwens nooit het belang van de kleine dingen, zoals ik. O, ik heb geen stoelen hier. Vind je het erg als we op het gras gaan zitten? Het is zulk mooi gras. Ze zorgen zo goed voor alles hier. Nou?’ ging ze verder voordat tante Zipporah kon reageren. De verbale energie van mijn moeder overweldigde ons. We konden haar alleen maar aanstaren.

Ik herinnerde me een gesprek dat ik vorig jaar had gehad met mijn natuurkundeleraar. We hadden het over het geheugen en wat daarover bekend was, en hij vertelde over honden, hoe hun eigenaren ze dagen, zelfs jaren, alleen konden laten, en de hond zich als ze terugkwamen gedroeg alsof ze maar een paar minuten weg waren geweest. ‘Ze hebben niet het gevoel voor tijd, voor het verstrijken ervan, dat wij hebben,’ had hij gezegd.

Was dat wat mijn moeder was kwijtgeraakt, het gevoel voor het verstrijken van de tijd? Kon ze niet zien hoeveel ouder tante Zipporah eruitzag? Hoe kon ze in vredesnaam denken dat ze net uit school kwam? En ik? Waar bleef ik dan?

‘Karen, ik zou je aan iemand willen voorstellen. Dit is Alice,’ zei tante Zipporah. Mijn moeder knikte naar me, niet zozeer met achterdocht, dacht ik, dan wel met tegenzin.

Dacht ze dat ik haar had vervangen als tante Zipporahs beste vriendin?

‘Ik herinner me niet dat je schilderde, Karen,’ zei tante Zipporah toen we op het gras zaten.

Mijn moeder leunde achterover, steunend op haar handen, en sloot haar ogen om de zon welkom te heten op haar gezicht. Ze had een prachtige huid, perzikkleurig zonder één rimpel of oneffenheid.

We hebben dezelfde mond, dacht ik, en voor het eerst in mijn leven overwoog ik de mogelijkheid dat ik echt aantrekkelijk was.

Ze deed plotseling haar ogen open en keek naar mij.

‘Hoe lang woon je hier al?’ vroeg ze op scherpe toon.

‘Mijn leven lang,’ antwoordde ik.

Ze staarde me zo lang aan dat ik mijn blik moest afwenden. Ik keek naar tante Zipporah om hulp te vragen.

‘Alice schildert ook, Karen.’

‘O? Ja, ik geloof dat ik me je herinner. Misschien. Jij zat achter in het tekenlokaal. Je was verlegen. Hoe noemen we die verlegen meiden ook weer, Zipporah?’ vroeg ze.

‘Schildpadden.’

‘Precies. Schildpadden. Ze trekken hun kop terug en kruipen in hun schild en hopen dat de wereld zal verdwijnen.’

Zo was ik vroeger, dacht ik. Ze had geen idee dat ze dat de spijker op zijn kop had geslagen.

‘Alice is niet verlegen meer, Karen,’ zei tante Zipporah. ‘Daarom heb ik haar kunnen overhalen om met me mee te gaan en jou te bezoeken.’

‘O, goed zo. Hoe vind je mijn landhuis? Ik heb je toch gezegd dat ik op een dag in een landhuis zou wonen? Weet je nog? Een landhuis dat twee keer zo groot is als Doral House, met tien keer zoveel meer grond. En hier zijn geen geesten,’ voegde ze er lachend aan toe.

Tante Zipporah lachte ook.

Ik zag dat mijn moeder voortdurend naar me keek, en ik probeerde niet terug te kijken om haar niet af te schrikken.

‘Hoe gaat het met je ouders, Zipporah?’

‘Goed. Iedereen maakt het goed, Karen.’

‘Mooi zo. Ik mag je ouders graag. Ik weet dat ik je wel honderd keer heb gezegd dat ik wilde dat ze mijn ouders waren.’ Ze boog zich plotseling naar voren. ‘Wat schilder je graag?’ vroeg ze.

‘Alles in de natuur, dieren, vogels, dat soort dingen.’

‘Soms schilder ik die dingen ook,’ zei ze. ‘Deze keer maak ik wat anders.’

Ik keek naar haar ezel. ‘Mag ik het zien?’

Ze dacht even na en knikte toen. ‘Het is nog niet af,’ zei ze toen ik opstond.

Ik liep naar de ezel en keek naar het doek. Mijn hart stond bijna stil en ik moest een kreet onderdrukken. Tante Zipporah keek naar me. Ik legde mijn hart op mijn hart en bleef starend staan.

‘Wat is er, Alice?’ vroeg ze.

Ik schudde mijn hoofd.

‘Het is mooi,’ zei ik. ‘Erg goed.’

Mijn moeder stond op en kwam naast me staan. We keken allebei naar het schilderij.

Het was een portret van haar, staande bij het zolderraam en naar buiten kijkend, een schilderij dat heel veel leek op het laatste dat ik boven op zolder had gemaakt.

Tante Zipporah kwam naar ons toe.

‘Interessant, Karen,’ zei ze.

Mijn moeder knikte. ‘Ik weet niet waarom ik dat schilderde, maar het was een inspiratie. We hebben daar zoveel tijd doorgebracht, hè, Zipporah?’

‘Ja.’

Ik haalde diep adem en zei: ‘Dat meisje op het schilderij kijkt alsof ze graag naar buiten wil.’

‘Ja,’ zei mijn moeder. ‘Dat wil ze ook.’

‘Ze wil geen schildpad meer zijn,’ ging ik verder. Even zei geen van beiden iets, toen lachte mijn moeder en ook tante Zipporah lachte.

Ze legde haar arm om de schouders van mijn moeder en gaf haar een zoen op haar wang.

‘Goed je weer te zien, Karen,’ zei ze.

‘Ook goed om jou te zien. En jou, Alice,’ zei ze, en pakte plotseling mijn hand vast. ‘Kom hier en vertel me alles over jezelf.’

Ze trok me mee, terug naar het plekje op het grasveld.

‘Toe dan,’ drong ze aan toen we weer zaten. ‘Vertel me over alles waar je van houdt en waar je een hekel aan hebt.’ Ze trok haar neus op. ‘Vooral die stomme meiden. Daar hebben we er een heleboel van op school, hè, Zipporah?’

‘O, ja,’ zei tante Zipporah en voegde er toen aan toe: ‘Waarom babbelen jullie niet wat met elkaar, zodat jullie elkaar wat beter kunnen leren kennen? Ik wil graag een wandelingetje maken door het park. Goed, Karen?’

Mijn moeder keek naar mij en toen weer naar haar en knikte.

‘Nou?’ vroeg ze me. ‘Wil je over jezelf vertellen?’

‘Ja,’ zei ik. ‘Als je dat wilt, als je wilt luisteren.’

Ze lachte. ‘Ik ga nergens naartoe.’

‘Ik ook niet,’ zei ik.

En de reis naar het verleden begon.