Proloog
Stel dat je een meisje van zestien bent dat opgroeit in een kleine gemeenschap waar iedereen die je kent en die jou kent zich ervan bewust is dat je moeder iemand vermoord heeft toen ze zo oud was als jij en dat die moeder zich sindsdien in een psychiatrische inrichting bevindt.
Stel dat mensen naar je kijken en met elkaar fluisteren, en zich waarschijnlijk afvragen of je die zonde en waanzin van haar hebt ge-erfd, zodat jij mettertijd ook iets verschrikkelijks zult doen.
Stel dat je je dat elke keer dat je in een spiegel kijkt weer afvraagt.
Stel dat je je best doet een goede vriendin te hebben, geaccepteerd en vertrouwd te worden, maar daar nooit in slaagt omdat alle ouders bang zijn dat je hun kinderen op de een of andere manier zult besmetten.
Stel dat je, als iemand die luistert naar een inwendig tikkende tijdbom, wacht op de explosie, als plotseling, zonder enige waarschuwing, je slechte genen zich ten slotte samenvoegen tot een genetische zweep die je knallend de nacht in jaagt om iets afschuwelijks te doen, en daarmee te bevestigen wat iedereen al dacht – dat ondanks alle warmte en liefde die je werd gegeven, je niet kunt loochenen dat je de dochter van je moeder bent. Je kunt jezelf en je eigen bestemming niet loochenen.
Als je je dat allemaal in kunt denken, zul je misschien begrijpen wie ik was en wie ik probeerde te zijn.
En waarom ik er zo lang over deed om mijn eigen vleugels te kunnen uitslaan en weg te vliegen.