16
Gluurder
Duncan kwam niet rond lunchtijd. Ik was trouwens zo verdiept in mijn werk dat ik de lunch vergat en er pas aan dacht toen ik een hol gevoel in mijn maag kreeg en besefte dat ik honger had en niet had gegeten. Het was halverwege de middag. Ik onderbrak mijn werk en ging naar het huis om iets te eten. Ik besloot mijn kleine keukentje in het atelier van de nodige proviand te voorzien om lange onderbrekingen te voorkomen. Snel at ik een halve boterham met pindakaas en keerde terug naar het atelier.
Omdat er geen telefoon was in het atelier, kon noch mijn tante, noch Duncan me bereiken. Het drong pas tot mijn tante door toen ze belde om te vragen hoe het met me ging, in de verwachting dat ik rond lunchtijd in de keuken zou zijn. Ze maakte Tyler zo gek met haar ongerustheid dat hij haar ten slotte laat in de middag naar huis stuurde om te zien of alles in orde was. Toen ik voetstappen achter me hoorde, dacht ik dat het Duncan was. Ik wist zeker dat de teleurstelling op mijn gezicht te lezen stond.
‘Ben je al de hele dag aan het schilderen?’ vroeg ze met een glimlach die haar bezorgdheid moest camoufleren.
‘Ja. Maar ik heb wel wat gegeten,’ voegde ik er haastig aan toe.
‘Mag ik zien wat je gedaan hebt?’
‘Het stelt nog bijna niets voor.’
Ik deed een stap bij mijn ezel vandaan en ze staarde naar mijn schilderij in wording.
‘Dat is interessant, Alice. Je ree heeft een bijna menselijk gezicht.’
Ik keek er zelf ook naar. Ik had het me niet gerealiseerd.
‘Het zal mooi worden,’ zei ze. Ze keek om zich heen. ‘Ben je hier al mee bezig sinds je vanmorgen bent opgestaan?’
‘Ja.’
‘Begin je niet moe te worden?’
‘Eigenlijk wel. Maar meestal merk ik het pas als ik stop.’
Ze lachte en vroeg toen: ‘Heb je zin om met me mee te gaan naar het café? Je hoeft niet te werken, maar Tyler heeft een verrukkelijke lasagne gemaakt, en je moet er beslist wat van eten voor hij uitverkocht is.’
‘Oké.’ Ik begon mijn spullen op te ruimen.
‘Is Duncan Winning hier vandaag geweest?’ vroeg ze ten slotte. Ik wist dat die vraag op het puntje van haar tong had gelegen.
‘Nee. Hij heeft gebeld. Zijn moeder was kwaad op hem omdat hij gisteravond hier had gegeten.’ Ik vertelde over de straf die hij had gekregen. ‘Gek, hè? Waarom denkt ze dat hij zich dat zo zou aantrekken?’
‘Ik weet zeker dat het moeilijk voor hem is.’
‘Hij is in zoveel opzichten begaafd,’ zei ik toen we naar buiten liepen. ‘Hij heeft verstand van techniek, hij schrijft mooie gedichten. Waarom kan zijn moeder dat niet waarderen en hem met rust laten?’
‘Je doet me heel erg aan je moeder denken,’ zei ze. ‘Ze werd altijd zo kwaad over de manier waarop sommige ouders hun kinderen behandelen, naar dan deed ze net of ze een heks was en sprak een banvloek over ze uit.’
‘Misschien heeft ze ook een vloek uitgesproken over haar eigen moeder,’ zei ik. Tante Zipporah keek me bevreemd aan. Maar ze zei er geen woord over.
Het was stil in het café, zoals oom Tyler al voorspeld had. Het grootste deel van de tijd zat ik te praten met tante Zipporah of Cassie die plotseling heel openhartig was en me vertelde over haar sociale leven en haar knipperlichtrelatie met een jongen die Johnny Skyler heette. Ze zei dat, zodra hij voelde dat het te serieus werd met haar, hij zich terugtrok, uit angst dat hij iets mis zou lopen.
‘En het is zo overduidelijk. Hij kan heel slecht liegen.’
‘Waarom blijf je bij hem?’ vroeg ik. Ik wilde niet laten merken hoe ik ernaar snakte om met meisjes van mijn leeftijd te praten, maar ik vond het moeilijk om niet aan hun lippen te hangen. Ik wilde dolgraag weten hoe andere meisjes over hun vriend dachten en hoe ze omgingen met conflicten en problemen.
Ze haalde haar schouders op en trok een gezicht alsof ik de eerste was die dat vroeg.
‘Om me te amuseren, denk ik.’
‘Hoe kunnen die gevoelens, die relaties, alleen maar amusant zijn?’ Ze nam me snel op, om te zien of ik het serieus meende.
‘Wat wil je? Ware liefde en huwelijk voordat je achttien bent? Geen date hebben als die niet van eeuwige duur is? Misschien in de tijd van onze grootmoeders, Alice, maar heb je niet gehoord dat we geëmancipeerd zijn? Meisjes kunnen net zo nonchalant omgaan met de jongens die ze daten als de jongens altijd deden,’ zei ze een beetje verbitterd.
Hoe zal ze met die houding ooit de ware liefde vinden? vroeg ik me af. Maar toen dacht ik: misschien heeft ze gelijk. Misschien was dat de manier om nooit gekwetst te raken. Ik was in de stemming om dat te geloven. Duncan had niet gebeld, en zelfs al verkeerde ik in tweestrijd of ik me iets van hem moest blijven aantrekken of niet, toch kon ik niet nalaten op te kijken als er iemand binnenkwam, half en half verwachtend dat ik hem buiten zou zien met zijn scooter.
Ze ving mijn blik op en misschien ook mijn teleurstelling.
‘Ga je met Duncan Winning?’
‘Min of meer.’
‘Min of meer?’
‘We hebben nooit een officiële date gehad.’
‘Wat is een officiële date?’ vroeg ze lachend. ‘Tegenwoordig is dat met iemand samen zijn op de achterbank van een auto.’
‘Ik bedoelde dat we niet zoveel dingen samen hebben gedaan.’
‘Je hoeft niet zoveel dingen te doen – één ding maar,’ zei ze plagend. Ik begon me aan haar te ergeren. ‘Nou ja, ik moet toegeven dat hij wel sexy is. Maar ik denk niet dat ik iets met hem zou willen,’ voegde ze er haastig aan toe.
Hij zeker niet met jou, dacht ik, maar zei niets. Ze keek naar me met een veelbetekenende, wellustige glimlach, alsof we nu intieme geheimen met elkaar deelden. Toen ging ze een paar studenten, drie jongens en twee meisjes, bedienen. Ik keek naar ze, terwijl ze met elkaar lachten en gekheid maakten. Ze leken zo zorgeloos, ontspannen en gelukkig. Hoe zou hun leven zijn? Hoe waren hun ouders? Zou ik ooit op ze lijken?
Ik deed mijn best om niet te opvallend naar hun gesprekken te luisteren. Net als Cassie zag ik ze als jonge mensen zonder zorgen over morgen. Ja, straalden ze uit, de toekomst lag te wachten met alle verantwoordelijkheden, maar daar hadden ze nu toch geen behoefte aan? Terwijl ik ze hoorde praten en een paar brokjes informatie opving over elk van hen, kreeg ik de indruk dat ze, als ze konden, hun universitaire opleiding het liefst nog jaren en jaren zouden voortzetten. Eén jongen zei zelfs dat hij zijn eindexamen wilde ontlopen, alleen om nog geen eind te hoeven maken aan zijn studentenleven.
‘Je bent maar één keer voor eeuwig jong,’ zei een van de jongens, en iedereen lachte.
Naar hen kijkend en luisterend, voelde ik me als het verschoppelingetje dat voor het raam van het restaurant staat en andere mensen van hun eten ziet genieten. Ik ging zo op in hun conversatie dat ik tante Zipporah niet hoorde roepen. Ze moest naar me toekomen en me aanstoten om mijn aandacht te trekken.
‘Hé, ik riep je. Gaat het wel?’
‘O, sorry. Ik zat te dromen.’
‘Ik wil een beetje vroeg naar huis,’ zei ze. ‘Tyler heeft ons niet nodig, en ik verlang naar een warm bad en een beetje rust voor de verandering.’
‘Oké.’
We vertrokken en reden naar huis. Toen we over de weg reden waaraan het huis van mijn oom en tante stond, wist ik zeker dat ik Duncan aan de zijkant zag staan, half in en half buiten de donkere schaduw, leunend op zijn scooter, zoals hij ook altijd deed buiten het café. Ik zei niets, maar mijn hart bonsde. Waarom stond hij daar?
Waarom had hij niet gebeld of was hij niet naar het café gekomen?
Ik zei niets tegen mijn tante, ten eerste omdat ik niet absoluut zeker wist dat ik hem had gezien, en ten tweede omdat ik zijn gedrag niet nog vreemder wilde maken dan het al was, wat haar ertoe zou kunnen brengen me de omgang met hem te verbieden.
‘Weet je zeker dat je je goed voelt?’ vroeg tante Zipporah.
‘Heel zeker.’
‘Je bent zo stil,’ zei ze toen we bij het huis waren.
‘Misschien heb ik vandaag echt een beetje te hard gewerkt aan dat nieuwe schilderij. Ik raak er zo in verdiept, dat ik niet besef hoe erg het me emotioneel kan uitputten.’
Ze knikte. ‘Ik begrijp het. Het maakt me altijd een beetje nerveus. Ik was altijd bang als je moeder te stil werd.’
‘Waarom?’
‘Ik had het gevoel dat ze zichzelf in een of andere duistere afgrond liet zakken waaruit ze niet meer tevoorschijn zou komen, zich in zichzelf terugtrok, opsloot. Dan deed en zei ik alles wat ik maar kon bedenken om haar weer in een vrolijke stemming te brengen. Het was of ik iemand een reddingslijn toegooide.’
‘En je bent bang dat ik dat van haar geërfd heb, hè? Jij en mijn grootmoeder zijn er allebei bang voor. Ik weet het,’ zei ik voor ze het kon ontkennen. ‘Ik weet dat depressiviteit erfelijk kan zijn.’
‘Je weet meer dan goed voor je is,’ zei ze lachend. ‘Ik kan niet eens subtiel zijn tegen jou.’
‘Dat hoef je niet te zijn, Zipporah. Ik kan tegen de waarheid.’
‘Dat weet ik, Alice, maar ik wou dat het niet zo was.’
‘Waarom?’
‘Ik wou dat je nog het jonge meisje kon zijn dat je het recht hebt te zijn. Ik wou dat je in staat was terug te vallen op je fantasie en aan de harde werkelijkheid te ontsnappen, zoals je moeder en ik dat konden.’
‘Ja,’ zei ik toen de garagedeur omhoogging, ‘ik ook.’
Ik verwachtte Duncan elk moment te zien en was verbaasd toen hij niet op de deur klopte of aanbelde. Ik zat in de zitkamer te wachten terwijl tante Zipporah in bad ging. Ze stak een paar wierookkaarsen aan en speelde een van Tylers platen met gregoriaans gezang, uitgevoerd door monniken. Ze wilde dat ik dat ook deed, verzekerde me dat het me zou helpen te slapen en ik me een stuk beter zou voelen. Ze wist de gunstige effecten zo overtuigend te beschrijven dat ik haar raad opvolgde en het bad liet vollopen, de kaarsen weer aanstak en dezelfde muziek opzette. Ik had de hoop opgegeven dat Duncan zou komen.
Na me te hebben uitgekleed bekeek ik de littekens op mijn heup. Altijd als ik dat deed, leek het of ik naar het lichaam van een ander keek, alsof ik uit mijn eigen lichaam was getreden. Op dat moment wenste ik echt dat ik kon wat tante Zipporah had verteld dat zij en mijn moeder konden. Misschien dat ik dan naar mezelf kon kijken zonder het letsel te zien. Maar als ik ooit had gehoopt en gedroomd dat het gebeurde niet meer dan een nachtmerrie was geweest, waren de littekens er om de waarheid uit te schreeuwen en te beletten dat ik het verleden zou vergeten of negeren. Mijn fantasie was gewoon niet tegen die taak opgewassen.
Voorzichtig liet ik me in het bad zakken en sloot mijn ogen. Het warme water sloot zich als een handschoen om mijn lichaam. Het gezang was net zo kalmerend als het water, en ik hield van wierook. Kon ik zo maar eeuwig blijven liggen, peinsde ik, leven in een cocon die geweven was door het warme water, de muziek en de geur van de wierook. Ik zou mijn ziel er bijna voor verkopen. Maar plotseling had ik het gevoel dat ik niet langer alleen was. Ik opende mijn ogen.
De deur was dicht. Tante Zipporah was naar boven en naar bed. Er was niemand in de badkamer. Maar het gevoel bleef. Ik ging rechtop zitten en keek omhoog naar het raam. Duncans gezicht werd erdoor omlijst. Hij staarde naar binnen. Hij glimlachte niet. Hij keek zelfs alsof hij pijn had.
‘Duncan!’ riep ik.
Hij knipperde even met zijn ogen en was toen zo snel verdwenen, dat ik niet wist of ik het me niet verbeeld had. Per slot, waarom zou hij plotseling een gluurder worden? Waarom was hij niet gewoon naar de voordeur gekomen? Hij had me gezien zonder kleren. We hadden gezoend en warm en intiem bij elkaar gelegen. Wat voor bevrediging kon hij in vredesnaam vinden door naar me te staren terwijl ik in bad lag?
Ik stapte snel uit het water, doofde de kaarsen en zette de muziek af. Toen sloeg ik een badhanddoek om me heen, trok mijn slippers aan en liep nat en wel naar de voordeur. Ik deed open en liep naar buiten, luisterend en turend in het donker.
‘Duncan!’ riep ik. ‘Ben je daar? Duncan!’
Geen reactie. Met druipende haren bleef ik wachten, en toen wist ik zeker dat ik verderop het geluid van zijn scooter hoorde. Het verdween snel in de verte. Hij was hier, dacht ik. Hij was er.
De ervaring deed me rillen, afgezien van het feit dat ik kletsnat was. Ik wreef mezelf met de handdoek en ging toen naar binnen. Tante Zipporah had me horen roepen. Ze stond boven aan de trap.
‘Alice? Is er iets?’
‘Nee,’ zei ik snel. ‘Ik dacht iemand bij de voordeur te horen, dat is alles. Er was niemand,’ ging ik verder voordat ze iets kon vragen.
‘O. Was je al klaar met je bad?’
‘Bijna,’ jokte ik. ‘Het was net zo fijn als jij gezegd had. Dank je.’
‘Oké.’ Ze klonk niet helemaal overtuigd. ‘Welterusten.’
‘Slaap lekker.’
Ik liep terug naar de badkamer en droogde het natte spoor dat ik had achtergelaten. Toen liet ik het bad leeglopen en maakte het schoon voordat ik mijn nachthemd aantrok en naar mijn kamer ging. Ik rilde nog steeds een beetje. Een tijdje bleef ik voor het raam staan en staarde naar het bos en de velden, me afvragend of hij nog steeds ergens daar buiten was of dat hij terug was gegaan naar huis. Ik wist zeker dat ik hem in dat raam had gezien en zijn scooter had gehoord. Ik meende het weer te horen, maar het geluid stierf weg.
Het was erg verontrustend.
Ik bleef eraan denken en besloot toen hem te bellen en hem te vragen of hij hier was geweest en waarom hij dat had gedaan. De telefoon bleef overgaan en ik wilde juist ophangen toen ik besefte dat iemand de hoorn had opgepakt.
‘Hallo?’
Ik wachtte maar hoorde niets.
‘Is Duncan thuis?’ vroeg ik.
Er viel een lange stilte en toen hoorde ik iemand met een schorre, schraperige stem, die als een ijskoude dolk in mijn borst stak, een stem die klonk alsof iemand moeite had met ademhalen, zeggen: ‘Ga heen van mij, satan.’
De verbinding werd verbroken.
Als ik eerder onderweg was naar een nachtmerrie, stortte ik er nu halsoverkop in. Lange tijd kon ik me niet bewegen; ik kon niet ophangen. Mijn vingers waren rond de telefoon geklemd, alsof mijn leven ervan afhing. Toen ik had opgehangen liep ik zo snel bij de telefoon vandaan dat als iemand me zag, ze zouden denken dat ik bang was dat hij zou exploderen. Langzaam weer op adem komend liep ik terug naar mijn kamer en ging zitten, versuft, verward en nog steeds bang. Dat moet zijn moeder zijn geweest, dacht ik. Haar stem was zo kil, zo vol haat. Hoe wist ze dat ik het was die belde? Ik vermoedde dat ik het enige meisje was dat hem ooit gebeld had.
Ik hoorde Tyler thuiskomen en liep naar de deur van mijn kamer. Toen hij naar de trap liep, zag hij me.
‘Hé, ben je nog op?’
Ik had bijna al snikkend alles eruit geflapt, maar ik slikte het in en forceerde een glimlach.
‘Ik wilde net gaan slapen,’ zei ik.
‘Ik ook. Droom zacht.’ En hij liep de trap op.
Voorzichtig deed ik mijn deur dicht. Ook al probeerde ik het niet te doen, toch luisterde ik naar mijn herinnering. Weer hoorde ik het schorre gefluister van Duncans moeder die me noemde wat ik mijn leven lang gevreesd had… slecht als de duivel zelf.
In slaap vallen was bijna onmogelijk. Telkens als ik indommelde werd ik met een schok wakker, in de verwachting Duncans gezicht achter een van de ramen te zien. Ik droomde zelfs dat ik het gezicht van zijn moeder achter een ervan zag. Ik had geen idee hoe ze eruitzag. Toen ik erover nadacht, besefte ik dat het gezicht dat ik me verbeeld had dat van Craigs moeder was, mevrouw Harrison.
Welk ander gezicht hoorde er per slot thuis in die nachtmerrie? Wie zou me meer kunnen haten?
Had ik iemand gevonden die dat kon en deed?
Ondanks de slapeloze nacht stond ik ongeveer gelijk met Tyler op.
‘Hallo,’ zei hij, toen ik de keuken binnenkwam. Hij lachte toen hij naar me keek. ‘Weet je zeker dat je niet loopt te slaapwandelen?’
‘Ik kon niet meer slapen,’ zei ik.
Hij knikte bezorgd.
‘Ja. Ik begrijp het. Je hebt te veel aan je hoofd, Alice. Ik zou je een paar lessen in meditatie moeten geven.’
‘Misschien,’ zei ik terwijl ik een kop koffie inschonk.
‘Ik wilde je vragen of je met een handgeschakelde auto kunt rijden.’
‘Nee. Ik heb rijles gehad op school, mijn rijbewijs was onderdeel van het examen, maar we reden altijd in een automaat. Feitelijk heb ik in geen enkel soort auto veel gereden. Opa probeerde me altijd achter het stuur te krijgen, maar het interesseerde me nooit zo erg. Weer iets wat mijn klasgenoten vreemd zullen vinden, denk ik. Opa zou waarschijnlijk een auto voor me kopen als ik wat meer belangstelling toonde.’
‘Ik zag met hoeveel tegenzin je laatst Zipporahs auto nam. Komt dat door dat ongeluk?’
‘Zoiets.’
‘Je weet wat ze zeggen. Als je van een fiets valt, moet je er meteen weer op gaan zitten. Ik wil je graag een paar lessen geven in het schakelen. Het is een leuke auto om in te rijden.’
‘Ik zou toch niet weten waar ik naar toe zou willen.’
‘Nou, als je je bedenkt, geef me dan een seintje. Mijn auto wordt de hele dag en het grootste deel van de avond niet gebruikt omdat ik aan het café gebonden ben. Met een paar lessen zou je er eens in rond kunnen rijden.’ Hij boog zich naar haar toe en fluisterde: ‘Zipporah rijdt er niet graag in, dus zal ze met meer tegenzin haar auto afstaan.’
‘Bedankt voor het aanbod,’ zei ik glimlachend. ‘Misschien laat ik me wel een paar lessen door je geven!’
‘Zo mag ik het horen. Je bent nog te jong om niet graag iets nieuws te willen uitproberen.’ Hij nam een slok koffie. ‘Zipporah vertelde me over je schilderij. Klinkt interessant.’
‘Ik weet het niet. Ik rommel nog maar wat aan.’
‘Zo doen de meeste schilders het, denk ik. Kom ik moet er vandoor. Zipporah slaapt nog, ‘ fluisterde hij. ‘Er zat haar iets dwars gisteravond. Ze lag zo te woelen dat ik dacht dat ze me uit bed zou duwen.’
‘O?’
‘Ik weet zeker dat het niets ernstigs is,’ ging hij snel verder. ‘Ze heeft wel eerder van die nachten gehad. Maak je geen zorgen.’ Maar toch vroeg ik me af of ze meer had gezien of gehoord dan ze gisteravond had laten merken en zich ongerust maakte over me.
Ik wilde haar niet wakker maken, maar ging een tijdlang niet naar het atelier, in de hoop dat ze beneden zou komen. Ten slotte ging ik er toch heen en probeerde verder te werken aan mijn schilderij, maar er was te veel dat me afleidde. Ik was nog maar weinig opgeschoten toen ik tante Zipporah in de deuropening hoorde roepen.
‘Goeiemorgen,’ zei ik.
‘Goeiemorgen. Ik wil je niet storen, ik ga er gauw vandoor. Ik heb me verslapen. Alles in orde?’
‘Ja. Weet je zeker dat ik niet naar het café moet?’
‘Tyler staat erop dat je tijd vrijmaakt om te schilderen. In de weekends is het veel drukker. Geen zorgen. Bel me als je iets nodig hebt, oké?’
‘Zal ik doen. Bedankt,’ riep ik haar achterna.
Ik liep naar de deur en hoorde haar wegrijden. Toen ik me weer omdraaide, stond Duncan in de deuropening van de wc in het atelier. Hij zag eruit of hij zelf net wakker was geworden. Zijn haar zat in de war en zijn ogen waren nog slaperig. Hij zag er versuft uit.
‘Hoe kom jij hier?’ vroeg ik verbijsterd. ‘Hoe lang ben je hier al?’
Hij staarde me aan en wreef toen verwoed in zijn ogen.
‘Ik ben op de grond in slaap gevallen,’ antwoordde hij.
‘Wanneer?’
‘Gisteravond. Op een gegeven ogenblik.’
‘Waarom?’
Hij zei niets. Hij liep naar mijn schilderij en keek ernaar.
‘Duncan? Wat voer je uit? Waarom keek je gisteravond door het raam van onze badkamer?’ vroeg ik. Hij draaide zich om.
‘Hè? Dat heb ik niet gedaan. Zeg dat niet.’
‘Ik heb gezien dat je naar binnen keek.’
Hij schudde zijn hoofd. ‘Nee, dat heb ik niet gedaan.’
‘Je maakt me bang, Duncan. Ik weet dat jij het was. Ik heb je scooter ook gehoord. Ik zag je in het donker staan wachten toen mijn tante en ik thuiskwamen.’
‘Dat is niet waar. Dat is allemaal niet waar.’ Hij wees naar mijn schilderij. ‘Jij staat erop. Jij bent die ree en je beseft niet eens waarom,’ zei hij kwaad en liep naar de deur.
‘Duncan!’
Hij draaide zich om. ‘Ik moet weg. Het spijt me dat ik je liet schrikken, maar ik wilde gisteravond niet naar huis. Mijn moeder is nog steeds erg kwaad op me omdat ik laatst hier heb gegeten zonder haar te vertellen waar ik was en nu zal ze nog woester zijn omdat ik vannacht niet ben thuisgekomen.’
‘Je geeft dus toe dat je hier was. Je zegt toch dat je hier was?’
‘Ik was hier binnen. Dat is alles. Dat heb ik je verteld. Ik had ruzie met haar en ben het huis uitgelopen. Ik wist niet waar ik anders naartoe moest. Ik ben in slaap gevallen op de vloer van de wc. Dat is alles,’ zei hij, en vertrok.
Ik liep langzaam naar de deur en keek hem na toen hij met gebogen hoofd door het hoge gras liep, alsof hij zo snel mogelijk moest maken dat hij wegkwam. Waarschijnlijk schaamt hij zich, dacht ik. Maar om de hele nacht weg te blijven alleen om je moeder te ontlopen… Ik had onwillekeurig medelijden met hem.
Plotseling, voordat hij bij de weg was, bleef hij staan. Na een ogenblik draaide hij zich om, keek naar mij en liep langzaam terug. Ik sloeg mijn armen over elkaar en liep hem tegemoet.
‘Waar ben je mee bezig, Duncan?’
Hij hield zijn hoofd gebogen.
‘Het spijt me,’ zei hij op heel andere toon. Ik wil… ik wil bij jou zijn, maar ik ben bang voor wat er zal gebeuren.’
‘Wat zal er dan gebeuren?’
Hij keek met glazige ogen op, maar zei niets.
‘Ik dacht dat we hadden besloten dat ons dat niet zou overkomen,’ zei ik. ‘Ik dacht dat we besloten hadden dat we ons ertegen zouden verzetten, tegen het hele idee dat we de zonde geërfd zouden hebben.’
‘Nee, ik vergiste me. Er zal waarschijnlijk iets verschrikkelijks gebeuren met ons of met de mensen van wie we houden of die van ons houden.’ Hij wendde zijn blik af.
‘Hoe weet je dat?’
Hij schudde zijn hoofd maar vermeed het me aan te kijken.
‘Dat vertelt je moeder je, hè? Zij is degene die al die dingen zegt. Ik heb gisteravond je huis gebeld toen ik zeker wist dat je hier was.’
Hij draaide zich snel weer om. ‘Je hebt haar gesproken?’
‘Zo ongeveer. Je kunt het nauwelijks met haar spreken noemen. Ik vroeg naar jou en ze zei iets vreselijks tegen me.’
‘Wat dan?’
‘Ze noemde me satan.’
‘Het spijt me,’ zei hij.
‘Wat mankeert haar? Wat is haar probleem? Ze weet helemaal niets over mij. Hoe kan ze zoiets vreselijks tegen me zeggen?’
Hij gaf geen antwoord maar keek me doordringend aan. ‘Ik heb nog nooit zo graag met een meisje samen willen zijn als met jou, Alice. Ik heb naar andere meisjes gekeken en aan ze gedacht, maar ik ben met geen van allen zo close geweest en heb nog nooit dag en nacht aan ook maar één meisje gedacht zoals ik aan jou denk.’
Ik glimlachte. ‘Dat is goed, Duncan. Dat is helemaal niet erg. Laat je niet door haar wijsmaken dat het wél erg is.’
Zijn gezicht verzachtte en hij ontspande zich enigszins.
‘Je zult wel honger hebben. Kom, ik zal een ontbijt voor je maken.’
‘Doe geen moeite. Ik zal koffie zetten. Wil je roereieren? Daar ben ik goed in. Zelfs jij kunt die niet verbeteren.’
Hij glimlachte even en keek toen achterom naar het grasveld alsof iemand daar op hem stond te wachten.
‘Je bent de hele nacht weggeweest, Duncan. Een uur of zo langer zal toch geen verschil maken?’
Mijn logica overtuigde hem. Hij knikte en volgde me naar het huis. Hij zat in de keuken terwijl ik een glas sinaasappelsap voor hem inschonk.
‘Hoe wil je je eieren?’
‘Alleen koffie. En misschien een toastje.’
Ik begon koffie te zetten. Ik kon voelen dat hij strak naar me keek, al mijn bewegingen observeerde. Ik voelde ook een innerlijke huivering. Toen ik naar hem keek, staarde hij terug. Hij had zijn sap nauwelijks aangeraakt.
‘Hoor eens, Duncan, ik ben niet de aangewezen persoon om iemand advies te geven hoe hij zijn leven moet leiden, maar je kunt je dit niet door je moeder laten aandoen. Je loopt rond als iemand met onzichtbare ketenen rond zijn polsen en enkels.’
‘Ik weet het.’ Hij wendde even zijn blik af en keek toen weer naar mij met een meer zelfverzekerde – bijna nijdig zelfverzekerde – uitdrukking. ‘Het spijt me dat ik zonet gelogen heb,’ zei hij. ‘Ik heb wél door het raam van je badkamer gekeken. Eerst zag ik je tante toen ik naar binnen keek.’
‘O, Duncan.’
‘Dus ben ik weggelopen en ging terug naar de voordeur om me te verontschuldigen en toen zag ik jou naar de badkamer gaan. Ik liep naar het raam van de badkamer om erop te tikken en je aandacht te trekken, maar -’
‘Maar wat?’
‘Ik wilde naar je blijven kijken. Ik wilde zien hoe je je uitkleedde en in het bad stapte. Ik wilde je zien zoals je daar met gesloten ogen in het water zat.’
Ik had een vreemde reactie op zijn bekentenis. Aan de ene kant wilde ik kwaad zijn, woedend, tegen hem schreeuwen, hem zeggen dat hij weg moest en bij me vandaan moest blijven, maar aan de andere kant voelde ik me geprikkeld, opgewonden en gefascineerd door zijn openhartige bekentenis. Zijn gevoelens waren net zo naakt als ikzelf in dat bad. Zelfs nu nog kon ik het erotische genot op zijn gezicht, in zijn ogen, zien bij de herinnering.
‘Maar… je had niet naar me hoeven kijken door een raam, Duncan. Je was bij me in mijn slaapkamer.’
‘Het was het verbodene, naar je kijken zonder dat je het wist. Dat was opwindender,’ bekende hij. ‘En toen besefte ik dat het verkeerd was en vluchtte weg.’
‘Maar je ging niet naar huis.’
‘Nee.’ Hij sperde zijn ogen open. ‘Ik kon niet naar huis. Zodra ze me zag zou ze weten wat ik had gedaan. Ze zou hebben gezien hoe de wellust in me etterde.’
‘O, Duncan, je doet net alsof ze -’
‘Ze zou het hebben geweten,’ hield hij vol. ‘Dus ben ik naar jouw atelier gegaan en ben in de wc in slaap gevallen. Ik hoorde je in het atelier komen en ik schaamde me en wilde niet laten merken dat ik daar was. Ik kon me niet verroeren, deed mijn best om een aannemelijke verklaring te vinden, en toen kwam je tante om te zeggen dat ze wegging en vond ik dat ik weg moest.
‘Maar ik wilde niet weg,’ voegde hij er snel aan toe.
Hij stond op. ‘En nu wil je natuurlijk dat ik vertrek en uit je buurt blijf. Ik kan het je niet kwalijk nemen.’
‘Nee,’ zei ik vastberaden. ‘Dat wil ik niet. Ik zou je niet gevraagd hebben te blijven als ik er zo over dacht.’
Hij zweeg en keek me aan, zocht naar een aanwijzing dat ik het meende.
‘Ik ben niet kwaad op je, Duncan. Ik begrijp waarom je zo in de war bent, waarom je twijfelt aan je gevoelens en aan alles wat je doet.’ Ik glimlachte. ‘We zijn twee erwten in een peul.’
Er verscheen een licht in zijn ogen dat ik er nog niet eerder in had gezien. Zijn ogen begonnen zo te stralen dat het leek of zijn hele lichaam straalde.
‘Ik ben blij dat je dat zegt, Alice. Ik weet niet precies wat liefde is.
Ik ben allesbehalve deskundig op dat gebied maar ik kan me niet voorstellen dat ik om welk meisje dan ook meer zou kunnen geven dan om jou.’
‘Ik weet ook niet wat het is, Duncan, maar ik ben blij dat je zo over me denkt.’
Zijn stralende glimlach bleef nog even, maar begon toen te vervagen. Hij keek alsof hij iemand hoorde praten en hij luisterde. Even vroeg ik me af of het waar was. Ik luisterde ingespannen, maar hoorde niets.
‘Wat is er?’ vroeg ik, toen ik zag dat hij zijn ogen neersloeg en zijn lichaam verslapte.
‘Het zal haar niet bevallen, niets hiervan.’
‘Waarom niet? Het is niet normaal wat ze voelt en jou aandoet. Je moet zorgen dat ze ophoudt je te kwellen. Je moet flink zijn, een flinke houding aannemen. Hoor je me, Duncan? Hoor je me?’
Hij knikte. ‘Ja. Ik weet precies wat ik moet doen. Ik zal de oversteek moeten maken.’
‘De oversteek, wat dan ook… doe alles wat je moet doen om haar aan het verstand te brengen dat je een zelfstandig mens bent en je recht hebt op je eigen geluk.’
‘Ja,’ zei hij, ‘dat wil ik doen. Ik wil te ver gaan om terug te kunnen, zo ver dat zij me niet terug kan halen.’
‘Goed. Misschien zal ze dan ophouden met je te kwellen en je de schuld te geven van zonden die je niet hebt begaan.’
‘Dus je wilt me helpen, je wilt bij me zijn?’
‘Ja. We zullen elkaar helpen. Dat heb ik je al eerder gezegd, Duncan.’
Hij wilde weer glimlachen en stopte toen. Op zijn gezicht verscheen weer dezelfde uitdrukking als toen hij door het raam van de badkamer had gekeken.
‘Wat is er?’ vroeg ik toen hij niets zei.
‘Deze keer ben ik voorbereid,’ zei hij en haalde iets uit zijn zak om me te laten zien.
Even was ik verbluft toen ik zag wat er in de palm van zijn hand lag.
‘Nu hoeven we ons geen zorgen te maken,’ zei hij. ‘We zullen niet dezelfde fout maken als onze ouders. Geen ongelukjes, geen ongewenste kinderen.’
Ik staarde hem sprakeloos aan.
Zijn glimlach keerde terug. ‘Snap je het niet, Alice? Zo zullen we allebei de oversteek maken. En wanneer ik dat doe, zal ik zo ver weg zijn dat ze me niet kan bereiken. Wat is er?’ vroeg hij toen ik geen antwoord gaf.
‘Dat is niet de goede reden om dit te doen, Duncan. Ik wist niet dat je dat bedoelde toen je het over de oversteek had. Ik wil van je houden en bij je zijn, maar ik wil dat het gebeurt omdat ons gevoel dat zegt en niet als een truc gebruiken om je moeder te verslaan.’
Hij staarde me even zwijgend aan. Zijn ogen werden glazig en vochtig toen zijn glimlach verdween.
‘Ja, goed,’ zei hij en stak het condoom weer in zijn zak.
‘Begrijp het alsjeblieft, Duncan. Op deze manier geeft het me het gevoel…’
‘Dat het verkeerd is?’ Zijn glimlach was cynisch, wrang.
‘Niet verkeerd, maar werktuiglijk, bijna meer een procedure dan een liefdesspel. Dat wil jij toch ook niet?’ vroeg ik zachtjes.
Hij knikte langzaam en wendde zich toen af.
‘Ik ben blij dat je hier bent. Eigenlijk zou ik je elke dag willen zien,’ zei ik, maar hij draaide zich niet meer naar me om.
Hij leek te mokken, dacht ik. Een kleine jongen die niet krijgt waar hij om zeurde.
‘Ik moet weg,’ zei hij.
‘En je ontbijt dan?’
‘Ik eet later wel wat. Ik moet terug. Het zal alles alleen maar erger maken.’
‘Weet je het zeker?’
‘Ja.’
‘Je bent toch niet kwaad op me?’ vroeg ik.
Hij keek me eindelijk weer aan.
‘Nee,’ zei hij. Hij forceerde een vriendelijkere glimlach. ‘Nee, ik ben niet kwaad op je. Ik ben kwaad op mezelf. Ik ben een idioot.’
‘Nee, dat ben je niet. Je bent een van de intelligentste, talentvolste jongens die ik ooit heb gekend.’
‘Ik dacht dat je er niet veel gekend had,’ reageerde hij onmiddellijk.
Ik lachte. ‘Dat heb ik ook niet. Niet zoals jij suggereert, maar ik ben niet van steen, Duncan. Ik luister, zie, begrijp de mensen om me heen. Jij bent een bijzonder mens.’
Hij scheen zich te ontspannen. ‘Oké,’ zei hij. ‘Maar ik moet echt weg.’
Ik liep met hem mee naar de voordeur.
‘Waar is je scooter?’
‘Die staat iets verderop. Niet ver.’
Samen liepen we naar buiten.
‘Weet je heel zeker dat je niets wilt eten?’
‘Ja. Ik zie je later.’
‘Goed.’
Hij aarzelde en gaf me toen een zoen. We hielden elkaar even vast, maar plotseling trok hij zich terug en draaide zich met een ruk om, alsof hij inderdaad iets gehoord had. Ik tuurde in de richting waarin hij keek.
Geparkeerd op de weg tegenover het huis van mijn oom en tante, zat een vrouw in een oude blauwe sedan. Ze keek naar ons. Ik zag dat ze een sjaal droeg. Ik kon haar gezicht nauwelijks onderscheiden omdat ze geparkeerd stond onder een grote eikenboom. Ik zag dat ze een kruis sloeg en toen de auto startte en wegreed.
Hij hoefde me niet te vertellen wie het was.