19

Weer in het ziekenhuis

 

Ik bezocht Duncan niet eerder in het ziekenhuis dan laat in de volgende middag. Om te beginnen stond ik pas tegen twaalf uur op, en vervolgens wilde tante Zipporah zeker weten dat Duncans moeder het goed vond dat hij bezoek kreeg. Iedereen die naar het ziekenhuis werd gebracht na een poging tot zelfmoord werd naar de psychiatrische afdeling verwezen, en tante Zipporah was er niet van overtuigd of ze wel wilden dat hij al bezoek kreeg – speciaal van mij. Ze zei dat ze het zou informeren en ze belde me vroeg in de middag om het te vertellen.

‘Duncans moeder heeft zojuist naar het café gebeld, Alice. De dokters vinden het goed dat je hem bezoekt. Ik breng je om een uur of vier, oké?’

‘Dank je, Zipporah.’

‘Ik breng je liever naar Disneyland,’ grapte ze.

‘Misschien een volgende keer,’ antwoordde ik lachend, en bereidde me voor op het ziekenhuisbezoek.

Hoewel ze met me naar binnen ging, wachtte tante Zipporah in de receptieruimte. Ik had haar gezegd dat ze me niet hoefde te brengen, dat ik er zelf naartoe kon, maar ze was niet te overreden. Toen ik bleef aandringen, bekende ze dat ze zich bezorgd maakte over de confrontatie. Wie kon zeggen hoe ik op Duncan zou reageren en wat ik als gevolg daarvan zou kunnen doen? Ik was te onvoorspelbaar, en ik wist dat zij en oom Tyler de schok van het gebeurde en van wat ik allemaal had gedaan, nog niet hadden verwerkt.

Ik kon haar niet kwalijk nemen dat ze ongerust was. We wisten allebei dat het niet eenvoudig zou zijn mijn grootouders dit alles uit te leggen als ze terugkwamen van hun vakantie. We waren overeengekomen dat het geen zin had ze nu te bellen.

‘Je grootmoeder zal wel kwaad zijn dat ik haar niet meteen heb gebeld, maar het zou hun vakantie hebben bedorven. Hopelijk zullen de resterende weken van deze zomer wat minder enerverend zijn.’ Het klonk meer als een bede.

Ik ging met de lift naar de psychiatrische afdeling en liep de gang door naar Duncans kamer. Voor ik naar binnenging bleef ik staan bij de zusterkamer om me te melden. De hoofdzuster zag me en gaf met een knikje haar toestemming. Ik had een paar speciale instructies verwacht, maar niemand zei iets. Ik haalde diep adem en liep zijn kamer in.

Duncan lag achterover in bed. Zijn hoofd zat in het verband en zijn ogen waren gesloten. Even bleef ik doodstil staan om naar hem te kijken. Ik wilde hem niet storen als hij sliep. Na een tijdje opende hij langzaam zijn ogen. Hij staarde me uitdrukkingsloos aan, alsof hij trachtte vast te stellen of ik het echt was of niet.

‘Hoi,’ zei ik. ‘Hoe voel je je?’

‘Ik geloof niet dat ik me ooit zo moe heb gevoeld. Ik voer een heel debat met mezelf als ik mijn arm wil optillen. De inspanning lijkt bijna te veel.’

Ik had hem zoveel te vragen. Waarom schilderde hij zijn moeder af als een monster? Waarom had hij me al die foute dingen verteld? Waarom wilde hij naar zijn vader om hem uit te schelden voor hij stierf? Waarom had hij zichzelf willen verdrinken?

Ik zweeg. Ik was bang dat als ik over iets begon, dat nog grotere problemen zou veroorzaken. Nu ik hier in de kamer was, had ik het gevoel dat ik me op glad ijs begaf. Moest ik verdergaan, pas op de plaats maken, me terugtrekken? Wat moest ik doen?

‘Ik heb begrepen dat jij mijn leven hebt gered,’ zei hij. ‘Verwacht niet dat ik je dankbaar ben,’ ging hij verder, voordat ik zelfs maar aan een vage glimlach kon denken.

‘Ik ben hier niet gekomen om je bedankje te horen. Ik zou niet weten waarom je nu hartelijker zou zijn dan toen ik je die eerste keer in het café ontmoette.’ Zijn gezicht ontspande zich enigszins.

‘Ik durf niet te lachen,’ zei hij. ‘Dat doet te veel pijn.’

‘Hoe erg was je hoofdletsel?’

‘Ze hebben me verteld dat er bijna vijftig hechtingen nodig waren. Je bloedt hevig in het geval van een hoofdwond, maar blijkbaar heb ik geen hersenschudding. Ik krijg pijnstillers, dus zak ik nu en dan weg.’

‘Dat herinner ik me nog, dat deed ik ook toen ik bijkwam uit de operatie,’ zei ik. Ik ging op de stoel naast het bed zitten. ‘Ik vond het vreselijk en zou haast liever pijn hebben geleden, maar de dokter zei dat het beter was als ik niet gestrest was, dat ik dan sneller zou genezen.’

‘Ja,’ zei hij nogal verbitterd. ‘Ik ben op weg om mezelf te genezen.’

‘Herinner je je iets ervan?’

‘Niet veel, nee.’

‘Mag ik vragen waarom je het hebt gedaan?’

‘Waarom niet? Alle anderen hier vragen het. Ik snap niet waarom ze een bevredigend antwoord van me verwachten.’

‘Het antwoord dat je bevredigt is het antwoord dat je wilt horen.’

‘Wauw. Diepzinnig, hoor. Misschien kun je een laboratoriumschort voorbinden en hier voor dokter spelen.’

‘Misschien doe ik dat nog wel, eikel.’ Hij moest onwillekeurig lachen, maar toen vertrok zijn gezicht en hij bracht zijn hand naar zijn achterhoofd.

‘Au.’

Hij keek me aan; zijn lach verdween snel. Hij wendde zijn blik af.

‘Ik ben geen psychiater, Duncan, zelfs geen amateurpsychiater. En ik ben zeker niet iemand die een ander raad kan geven. Ik kan niet ontkennen dat er momenten zijn geweest dat ik overwoog hetzelfde te doen wat jij hebt geprobeerd. Ik ben in depressies en in een donker gat terechtgekomen waaruit ik nooit meer omhoog dacht te kunnen krabbelen. Ik kwam op het punt waarop ik geen tranen m eer had en alleen met droge ogen kon huilen. Ik vroeg me altijd weer af waarom ik was geboren als mijn geboorte de mensen die geacht werden van me te houden zoveel verdriet en onheil bezorgde.’

‘Misschien kun je je in de kamer hiernaast laten opnemen,’ zei hij zonder me aan te kijken.

‘Misschien, maar daar gaat het nu niet om, hè? Jij en ik hebben elkaar zoveel toevertrouwd, intimiteiten, pijn en verdriet en ons verlangen naar geluk. Ik verdien beter dan wat je me hebt gegeven,’ zei ik. ‘Beter dan wat je me nu geeft.’

Ik hield mijn adem in en wachtte. Zou hij tegen me tekeergaan, een woedeaanval krijgen, of zou hij blijven mokken en zwijgen, me noodzaken het op te geven en te vertrekken? Langzaam draaide hij zich weer naar me om.

‘Je hebt gelijk,’ zei hij. ‘Sorry. Ik mag het niet op jou afreageren, zeker niet op jou.’

‘Geef me dan een paar antwoorden,’ zei ik vastberaden. Ik gooide alle voorzichtigheid overboord. ‘Waarom loog je over je moeder? Waarom zei je dat ze alle foto’s van je vader had vernietigd? Waarom deed je net of je ongewenst was, bracht je me in de waan dat je moeder je beschouwde als een kind van de zonde, zoals jij het noemde? Al die citaten uit de Bijbel, dat verhaal over het erven van de zonde… waarom?’

‘Omdat ik je graag mocht. Ik mocht je heel erg graag. Jij bent het eerste meisje bij wie ik me op mijn gemak voel, met wie ik kan praten.’

‘Je mocht me graag? Hoe verklaart dat waarom je tegen me loog?’

‘Ik zag hoe belangrijk het was dat ik net zo zou zijn als jij. Jij had hetzelfde wantrouwen tegen mensen als ik. Toen je zei dat we gelijken waren, wilde ik die relatie in stand houden. Ik wilde het idee vasthouden dat we elkaar hielpen, ervoor elkaar waren. We zeiden zoveel van dat soort dingen tegen elkaar.

‘Bovendien was het niet allemaal gelogen. Ik heb altijd een wrok gekoesterd tegen mijn vader omdat hij ons in de steek heeft gelaten. Ik geloofde echt dat hij niet de verantwoordelijkheid wilde hebben van een gezin.’

‘Hij was alcoholist, hè?’

‘Ja, en ik hield ook van drank. Mijn moeder weet nog steeds niet hoeveel ik dronk als ik de kans kreeg. Herinner je je dat ik je vertelde dat ik zijn voorraad whisky in het souterrain had gevonden?’

‘Dat betekende niet dat jij net zo zou worden als hij.’

‘Mij leek het van wel. Ik heb geen echte vrienden en daar zat ik niet over in. Ik weet dat iedereen op school me een rare vogel vindt en ik laat het zo. Misschien heb ik het zelfs wel aangemoedigd. Toen je me vertelde dat jou hetzelfde was overkomen, dacht ik weer dat je me aardig vond omdat ik op jou leek, omdat we dezelfde dingen ondervonden.’

‘Maar je maakte me wijs dat je moeder me slecht vond. Ze maakte zich gewoon zorgen over je zoals iedere moeder bezorgd is voor haar kind. Waarom deed je net of je bang was met mij te zondigen, of dat een kus een godslastering was of zo?’

‘Ik was verlegen,’ zei hij bits. ‘Ik was nog nooit zo close met een meisje geweest. Jij leek zoveel meer ervaring te hebben. Ik wilde niet zo naïef, zo onervaren lijken.’

‘Je hebt een keer de telefoon opgenomen en toen deed je net of je je moeder was, niet? Jij was degene die me satan noemde, niet zij.’

‘Dat hoorde er allemaal bij. Het spijt me dat ik dat heb gedaan, maar ik dacht dat als je medelijden met me bleef houden, je misschien meer om me zou gaan geven, misschien zelfs van me zou gaan houden.’

‘Liefde komt niet voort uit medelijden, Duncan. Sympathie is geen liefde. Medeleven is niet het soort liefde dat je verlangde. Het is niet voldoende. Als dat alles is wat je voor iemand voelt, dan ga je verder met je leven als hij of zij beter wordt. Er is geen verbintenis, geen reden om te blijven.’

‘Je hebt gelijk. Het spijt me. Als je hier kwam voor een verontschuldiging, dan bij deze.’

Hij wendde zich weer af.

‘Ik kwam hier niet voor een verontschuldiging, Duncan. Ik kwam voor opheldering, begrip. Ja, ik was in de war toen ik je moeder bezocht en de waarheid hoorde. Niemand vindt het prettig om voor de gek te worden gehouden, Duncan. Ik voelde me verraden.’

Hij knikte, nog steeds met afgewend gezicht, toen draaide hij zich langzaam weer om.

‘Ik wist dat je je zo zou voelen. Ik dacht dat je me nu zou haten, denken dat ik echt zo gek was als iedereen vindt en dat je niets meer met me te maken zou willen hebben.’

‘Vertel me niet dat dat de reden was waarom je probeerde je te verdrinken in die rivier. Vertel me niet dat ik indirect verantwoordelijk ben. Je weet hoe ik daarover denk, welk gevoel dat bij me wekt.’

‘Ik denk dat het voor een deel de reden was, weer een nagel aan mijn doodkist, maar niet jouw schuld, nee. Ik had er gewoon genoeg van, en ik wilde je daarna niet onder ogen komen.’

‘Maar nu doe je dat,’ zei ik, ‘en je bent ook eerlijk. Wil je liever dood?’

‘Ik weet het niet. Ik heb nog niet de gelegenheid gehad om te vergelijken.’

‘Ja, nou ik kan je één ding vertellen, Duncan, die heerlijke pastasaus van mijn oom wordt niet geserveerd op een kerkhof.’

Hij lachte weer.

‘Au, maar een goeie au,’ zei hij.

‘Hoor eens,’ zei ik. ‘Ik wil niet zeggen dat ik niet woedend op je was, maar nu ik je reden hoor voor dat alles, voel ik me ook blij, zelfs gevleid, dat je zover wilde gaan om bij mij in de gunst te komen.’

‘Meen je dat?’

‘Ja, maar toch vind ik je een malloot.’

Hij knikte. ‘Jij vindt me een malloot. Geloof me, als het bekend wordt wat ik gedaan heb, zal het hier nog erger voor me worden.’

‘O? Wil je genomineerd worden voor klassenvoorzitter?’

Glimlachend schudde hij zijn hoofd. ‘Je hebt gelijk. Ik zou jou gemist hebben en ook de saus van je oom. Maar voornamelijk jou.’

‘Ik heb geen idee hoe de weg terug eruit zal zien voor ons, Duncan, maar je zult er serieus je best voor moeten doen en ook je moeder moeten helpen het allemaal te begrijpen. En je moet je ook tegenover haar verontschuldigen. Geen moeder wil doormaken wat zij net heeft doorgemaakt.’

‘Goed.’ Hij zuchtte diep. ‘Ik denk dat ik je zal moeten bedanken dat je mijn leven gered hebt. Hoe is het je gelukt daar op tijd te komen?’

‘Ik weet het niet. Het kwam gewoon in me op dat ik daarheen moest toen ik je niet vond in het atelier.’

Hij knikte naar het verband om mijn arm.

‘Jij bent er ook niet helemaal zonder kleerscheuren afgekomen. Je hebt een hoop moed en kracht, Alice.’

‘Misschien, maar ik kan wel zeven miljoen andere dingen bedenken die ik liever zou hebben gedaan en plaatsen waar ik liever zou zijn geweest.’

‘Wat zeggen je oom en tante ervan? Zijn ze erg van streek?’

‘Mijn oom en tante maken zich erg bezorgd over ons allebei. Mijn tante heeft je moeder gesproken om te vragen of ik je kon bezoeken. Ze heeft me hierheen gebracht.’

‘Werkelijk?’

‘Nogmaals, ik ben de laatste om je raad te geven, Duncan, maar je moet toch leren een klein beetje vertrouwen te hebben in andere mensen.’

‘Kun jij nog vertrouwen hebben in mij?’

‘Het is de enige manier om vertrouwen te kunnen hebben in mijzelf,’ antwoordde ik. Zijn ogen begonnen te stralen en hij vergat medicatie en pijn.

‘Dus je gaat niet terug om weer bij je grootouders te gaan wonen?’

‘Er is maar één richting voor ons die we kunnen volgen, Duncan, en dat is vooruit, dus verman je en zorg dat je hier wegkomt.’

Hij glimlachte, maar keek toen weer serieus, bijna kwaad.

‘Ik was teleurgesteld dat mijn vader gestorven was voordat ik de kans had op een confrontatie met hem.’

‘Je weet niet wat je zou hebben gedaan, maar ik denk dat ik het kan raden,’ zei ik. ‘Je zou niet zo hard en stoer zijn geweest tegen hem. Je zou hem gezien hebben als een ernstig gewond mens, met zijn eigen pijn en verdriet, en met evenveel spijt over zijn leven en zijn einde als jij voor hem kon hebben gehad. Hij zou je misschien zelfs om vergeving hebben gevraagd. Wat zou je dan hebben gedaan?’

‘Dat weet ik niet.’

‘Ik had een hekel aan mijn vader tot hij me zijn eigen zwakte en falen bekende. Daarom kon ik hem niet haten.’

‘En je moeder?’

‘Ik weet het niet. Ik heb nooit de gelegenheid gehad om erachter te komen.’

‘Misschien komt dat nog.’

‘Ja. Misschien.’

Ik stond op en liep naar de rand van zijn bed. Hij keek naar me op en ik pakte zijn hand en hield die even vast.

‘Blijf hier niet te lang,’ zei ik. ‘Ik heb een lekkende kraan ontdekt in het keukentje van het atelier.’

‘Oké. Ik kom zo gauw ik kan.’

‘Liever eerder,’ zei ik. Ik gaf hem een zoen op zijn wang en liep naar de deur.

‘Hé,’ zei hij.

‘Wat is er?’

‘Ik moet je nog helpen je slaapkamer te schilderen.’

‘Eerlijk gezegd, zie ik niet hoe je veel tijd kan hebben voor iets anders.’

Ik hoorde hem ‘Au’ roepen als gevolg van zijn gelach.

Tante Zipporah keek verwachtingsvol naar me op zodra ik in de receptie kwam.

‘Het is oké,’ zei ik. ‘Het komt dik in orde.’

‘Dat is geweldig, Alice. Ik weet dat je alle reden hebt om de schaduwzijde van de dingen te zien, maar mag ik zeggen dat uiteindelijk alles toch nog goed zal komen?’

‘Nee.’

‘Nee? Waarom niet?’

‘Omdat er nog één ding is dat ik moet doen voordat ik ophoud die donkere kant te zien, als jij het samen met me doet.’

‘En dat is?’

‘Breng me naar de kliniek om mijn moeder te ontmoeten.’

Ze begon haar hoofd te schudden.

‘Je grootouders – vooral je grootmoeder – zouden -’

‘Het wordt tijd dat we het allebei doen, Zipporah, en dat weet je. In je hart weet je het.’

Ze perste haar lippen op elkaar. Ik hield mijn blik strak op haar gevestigd.

‘Je kunt niet blijven doen alsof je niet hebt gedaan wat je gedaan hebt, Zipporah. Mijn grootouders moeten je ook vergeven. Je moet vrede sluiten met het verleden.’

‘Je hebt dat derde oog,’ zei ze en dacht toen even na.

‘Ik weet niet zeker of het een vloek of een zegen is,’ antwoordde ik.

‘Het is een zegen, Alice. Oké, waarschijnlijk heb je gelijk. Het wordt ook voor mij tijd haar op te zoeken.’

Mijn hart bonsde hevig toen ze toestemde.

Mijn grootvader zei altijd: Wees voorzichtig met wat je wenst, want je zou het weleens kunnen krijgen.

Ik wist zeker dat hij dat nu zou zeggen.

En zelfs al zou hij dat niet doen, dan zou ík het zeggen.