Hoofdstuk 15.
Oom Beck heeft me gisteravond geslagen. Vandaag heb ik een blauw oog en een gebarsten lip. Het ziet er behoorlijk indrukwekkend uit. Ik ga de mensen vertellen dat ik dit heb opgelopen bij het verdedigen van Athars eer, of wat daarvan nog over was.
Twee jaar geleden heeft oom Beek, tijdens zonsopgang op de dag na mijn inwijding, verteld waarom mijn vader en moeder waren verdwenen. Hoe mam bij het schouwen de zwarte wolk had zien aankomen en hoe deze haar bijna had gedood, rechtstreeks via het visioen. En hoe hun coven werd uitgeroeid, vlak nadat zij waren ontsnapt en ondergedoken. Ik herinner me alle heksen van de coven nog. Ze waren als ooms en tantes voor me. Toen ze dood waren, zijn Linden, Alwyn en ik bij Beek en Shelagh, Athar, Maris en Siobhan gaan wonen.
Sindsdien probeer ik erachter te komen wat die zwarte wolk is, die kwade macht die de coven van mijn ouders heeft geëlimineerd en hen heeft gedwongen zich te verbergen. Ik weet dat het iets te maken heeft met de Woodbanes. Pap is - of was - een Woodbane. De laatste keer dat ik in Londen was, ben ik alle oude boekhandels afgegaan waar ze occulte boeken verkopen. Ik heb de Kring van Morath bezocht waar ze heel veel van de oude geschriften hebben bewaard. Ik heb twee jaar lang gelezen en gezocht. Uiteindelijk stonden Linden en ik gisteravond op het punt de duistere kracht op te roepen, om informatie te verkrijgen. Sinds de inwijding van Linden, vorige maand, zanikt hij aan mijn hoofd om hem te laten helpen. Ik kon geen nee zeggen, het zijn immers ook zijn ouders. Misschien wil Alwyn over twee jaar, wanneer ze is ingewijd, met ons samenwerken. Ik weet het niet.
Oom Beck vond ons, in het moeras, anderhalve kilometer van huis. Wij waren nog niet eens zo ver op dreef met het ritueel, toen oom kwam aanstormen. Hij zag eruit als een reus, en was verschrikkelijk woedend. Hij brak door onze cirkels heen, trapte onze kaarsen en ons vuur uit en sloeg de athame uit mijn hand. Ik heb hem nog nooit zo kwaad gezien. Hij sleurde me aan mijn kraag overeind alsof ik een hond was, en niet zestien jaar en even lang als hij.
'Het kwaad aanroepen! Ben jij gek geworden!' gromde hij. Linden sprong overeind. 'Ellendig stuk vreten! Acht jaar lang heb ik je gevoed, je onderwezen, je onder mijn dak laten slapen. Nu zit je hier de zwarte krachten op te roepen en breng je je broer op het verkeerde pad?' Toen gaf hij me zo'n dreun dat ik tegen de grond sloeg als een marionet zonder touwtjes. Die kerel heeft vuisten als mokers.
We hebben ruzie gemaakt. We zijn verschrikkelijk tegen elkaar tekeergegaan, maar uiteindelijk begreep hij wat ik wilde. En ik begreep van hem dat hij me nog liever doodmaakte dan dat hij toeliet dat ik dit deed. En als ik Linden er opnieuw bij zou betrekken, zou ik ander onderdak moeten zoeken. Hij is een goed mens, mijn oom, en een goede heks ook, hoewel we vaak botsen. Mam is zijn zuster, en ik weet nu dat hij er ook naar verlangt om het kwaad recht te zetten dat haar is aangedaan. Net als ik. Het verschil is dat ik bereid was daarvoor de grens te overschrijden, en Beck niet.
'Hallo?' zei ik in de hoorn. Ik realiseerde me dat ik geen indruk had gekregen wie het was. Dat was meestal wel zo voordat ik opnam.
Stilte.
'Hallo?' zei ik weer.
Klik. Gezoem van de kiestoon.
Oké. Ik weet ook wel dat mensen voortdurend een verkeerd nummer bellen. Maar om een of andere reden werd ik heel nerveus van deze anonieme beller, misschien omdat ik nog midden in de beelden, emoties en gewaarwordingen van het vuurschouwen zat. Alle horrorfilms die ik ooit had gezien, spookten door mijn hoofd: Scream, Halloween, The Exorcist, Fatal Attraction, Blair Witch. Mijn enige gedachte was: iemand is aan het controleren of ik thuis ben. En dat was ik. Alleen.
Ik belde het nummer dat mij had gebeld. Niets. Eindelijk vertelde een vrouwelijke computerstem dat het nummer geblokkeerd was.
Op van de zenuwen gooide ik de hoorn op de haak. Toen begon ik het huis door te rennen. Ik deed de voor- en achterdeur op slot, ook de deur naar de kelder. Ik sloot ramen af die in mijn herinnering nooit waren gesloten. Was ik gestoord bezig? Het maakte me niet uit. Liever gestoord en veilig dan redelijk en dood. Ik deed alle buitenlichten aan, in plaats van alleen de gedempte gele lamp op de veranda aan de voorkant.
Ik kon niet zeggen waarom ik zo bang was, maar mijn eerste schrik groeide weldra uit tot pure paniek. Ik pakte mijn betrouwbare honkbalknuppel uit de rommelkast, sloot die deur af, pakte Dagda op en ging op een holletje naar mijn kamer, waarbij ik telkens over mijn schouder keek. Misschien was het de nasleep van het ongeluk, maar mijn handen waren klam en ik haalde gejaagd adem. Ik deed mijn kamerdeur op slot en ook de deur die van de badkamer naar die van Mary K. leidde.
Ik ging op mijn bed zitten, kneep mijn handen samen en ontspande ze weer. Cal, was het enige wat ik kon denken. Cal, help me, ik heb je nodig. Kom naar me toe.
Ik stuurde de boodschap de nacht in. Cal zou hem krijgen. Cal zou me redden.
De minuten tikten voorbij en hij kwam niet. Hij belde niet eens op om te zeggen dat hij onderweg was. Ik dacht erover hem op te bellen. Toen herinnerde ik me dat hij had gezegd dat ze gedurende een cirkel niet opnamen.
Heeft hij mijn boodschap niet gekregen? dacht ik, volslagen over mijn toeren. Waar is hij?
Ik probeerde mezelf tot bedaren te brengen. Straks kwamen pap en mam thuis. Mary K. ook. Trouwens, het was maar een telefoontje. Een verkeerd nummer. Misschien was het Bree die belde om haar excuses te maken, maar het niet had aangedurfd.
Maar waarom zou het nummer van Bree geblokkeerd zijn? Het kon iedereen zijn. Een of andere puber met puistjes die een streek wilde uithalen en die door zijn moeder was betrapt, voordat hij iets had kunnen zeggen. Of een telemarketer...
Rustig maar, rustig maar, droeg ik mezelf op. Haal diep adem.
Een lichte prikkeling maakte dat ik rechtop ging zitten.
Ik zette mijn buitenzintuiglijke waarnemingsvermogen op scherp en speurde, zo goed als ik kon. Toen wist ik wat het was. Er was iemand aan de rand van ons terrein. Angst sijpelde als brandende lava door me heen.
'Blijf hier, ' fluisterde ik volkomen debiel tegen Dagda.
Geluidloos kroop ik naar mijn verduisterde raam en tuurde de tuin in. Toen ik naar buiten keek, gingen alle buitenlichten uit. Shit. Wie zat er met zijn handen aan?
Ik kon de bladeren van de struiken zien, de schaduw van een uil die een duikvlucht maakte, de ijspegels die aan onze schutting hingen.
Toen zag ik ze: twee gestalten.
Ik kneep mijn ogen tot spleetjes en gebruikte mijn magische oog om hun gezichten te zien. Om een of andere reden kon ik die niet scherp waarnemen. Dat was niet erg, want heel even brak het nachtelijke wolkendek, zodat de bijna halve maan tevoorschijn kwam. Hij scheen op heel licht, glanzend haar en toen wist ik wie het was: Sky Eventide. Degene met wie ze was, droeg een donkere gebreide muts en was te lang om Raven of Bree te kunnen zijn. Hunter. Ik wist zeker dat het Hunter was.
Waar was Cal?
Ik zag hen vanuit mijn gehurkte houding op de grond in de schaduwen van het huis oplossen. Toen ik hen niet meer kon zien, deed ik mijn ogen dicht en probeerde hen met mijn verhoogde waarneming te volgen. Ik voelde dat ze langzaam langs de buitenrand van ons huis liepen. Af en toe bleven ze staan. Zouden ze proberen binnen te komen? Mijn vingers sloten zich om de knuppel, ook al wist ik dat die niets kon uitrichten tegen heksen in het volle bezit van hun macht. En Sky en Hunter waren bloedheksen.
Wat wilden zij? Wat waren ze aan het doen?
Op dat moment drong het tot me door. Natuurlijk, ze legden een bezwering over mijn huis, over mij. Ik herinnerde me weer dat ik had gelezen hoe Maeve en haar moeder, Mackenna Riordan, een bezwering over mensen hadden gelegd. Daarvoor moesten ze meestal om een huis, een persoon of een plek heen lopen. Als je iets in magie hult, verander je het.
Sky en Hunter waren mij aan het omhullen met magie.
Ze liepen kringetjes om mijn huis en ik kon hen niet tegenhouden - ik had zelfs geen idee wat ze aan het doen waren. Het was vast een van hen geweest die daarnet had gebeld, om er zeker van te zijn dat ik thuis was. Misschien hadden ze mijn oproep aan Cal wel geblokkeerd. Misschien kwam hij helemaal niet...
Ik keek naar Dagda, om te zien of hij nerveus of bang was, of hij de vibraties van gevaar en magie oppikte.
Hij lag te slapen, met zijn bekje een beetje open, zijn blauwe ogen dicht. Zijn ribbetjes deinden op en neer in de langzame ademhaling van de slaap. En dat noemden ze animal magick! Chagrijnig keek ik weer uit het raam. De schimmige gestalten waren niet meer te zien, maar nog steeds aanwezig. Ik voelde me ontzettend alleen en ging op de grond zitten wachten. Het was het enige wat ik kon doen.
Driemaal liepen Sky en Hunter om het huis. Ik hoorde en zag niets, maar ik voelde hen. Ze waren er.
Een halfuur later voelde ik ze weggaan. Ik voelde ook dat ze een cirkel achter zich sloten en dat ze nog een laatste straal van magie uitzonden, naar het huis en naar mij... Even later hoorde ik het zachte gebrom van een motor, dat langzaam wegstierf in de straat. De buitenlichten begonnen te knipperen en gingen weer aan, maar ik was beslist niet van plan om naar buiten te gaan en te kijken wat ze hadden gedaan. Nee. Ik bleef waar ik was.
Ik liep met mijn honkbalknuppel in mijn hand naar beneden en ging tv kijken, tot de sleepwagen met Das Boot kwam opdagen. Enkele minuten later kwamen mam en pap thuis. Ik holde naar mijn slaapkamer voordat ze binnenkwamen. Ik voelde me té gemangeld om normaal tegen hen te kunnen doen.
Cal was helemaal niet gekomen.
'Hallo, liefje, ' zei mam, toen ik de volgende ochtend de keuken binnen stommelde. 'Lekker geslapen?'
'Hmm. ' Ik stevende regelrecht op de koelkast af, voor mijn Cola Light. Dat jokte ik. Ik had helemaal niet lekker geslapen. Ik had onrustig liggen dommelen en vluchtige dromen gehad. Beelden uit het vuur, en de schim van Sky en van wie er nog meer over ons had grasveld gelopen. Ten slotte had ik het maar opgegeven om nog te slapen. Ik keek naar de keukenklok. Het was pas half negen. Ik wilde Cal bellen, maar daarvoor was het nog te vroeg, zeker op zaterdagochtend.
'Heeft er iemand plannen voor vandaag?' vroeg pap die zijn krant opvouwde.
'Jaycee en ik gaan naar de Northgate Mali, ' zei Mary K. 'Vandaag begint de uitverkoop voor Thanksgiving. ' Ze was nog in pyjama en stond te klungelen met een pak ontbijtrepen.
'Ik ga voorbereidingen treffen voor morgen, ' zei mam. Ze wierp me een betekenisvolle glimlach toe. 'Morgan, wil je dit jaar een ijstaart?'
Ik dacht er opeens aan dat ik morgen jarig was. Wauw. Tot nu toe had ik altijd vol verlangen uitgekeken naar mijn verjaardag, maanden van tevoren al. Natuurlijk had ik er tot nu toe ook geen idee van gehad dat ik een geadopteerde bloedheks van de Woodbane-clan was. Ook was ik in voorgaande jaren nooit door andere heksen gestalkt. Er was wel het een en ander veranderd.
Ik knikte en dronk van mijn Cola. 'Chocoladecake als ondergrond en schaafijs met pepermuntsmaak er bovenop, ' liet ik mam weten, en ik vermande me tot een glimlach.
'En wat wil je morgenavond eten?' vroeg ze, bezig met het maken van een lijstje.
'Lamskoteletjes met munt, gepofte aardappelen, verse doperwten en salade, ' ratelde ik. Hetzelfde verjaardagsmenu dat ik altijd wilde. Het troostte me op een of andere manier. Dit was mijn huis, mijn gezin, wij gingen mijn verjaardag vieren - net als altijd.
'Heb je het vanavond druk?' vroeg mam, en ze keek een andere kant op. Ze wist dat ik op zaterdagavond meestal een kring had.
'Ik heb een afspraak met Cal, ' zei ik.
Ze knikte en liet het daar gelukkig bij.
Zodra ik me had aangekleed, ging ik naar buiten en liep om het huis heen. Voorzover ik kon merken, waren er geen effecten van een magische bezwering te voelen. Wat natuurlijk heel goed een onderdeel van de bezwering kon zijn. Langzaam liep ik het hele huis rond. Ik zag geen tekenen van wat dan ook. Er was geen heksenspray op het huis gespoten en er hingen geen dooie beesten aan de bomen. Ik wist best dat die tekenen heel wat subtieler zouden zijn dan dat.
Griezelig genoeg vertoonde de besneeuwde grond geen voetsporen, hoewel het niet meer had gesneeuwd sinds mijn bezoekers er waren geweest. Ik zocht en ik zocht, maar ik zag geen enkel spoor dat er iemand in onze tuin was geweest — behalve ikzelf, nu. Ik schudde mijn hoofd met een frons. Was het allemaal een illusie geweest? Had het deel uitgemaakt van het schouwen? In hoeverre kon ik mijn eigen waarnemingen vertrouwen? Maar de beelden die ik had gezien, stonden me zo helder voor de geest, de dingen die ik zag, de geluiden en de geuren die het vuurschouwen hadden begeleid.
Vooral Maeve herinnerde ik me heel goed, zoals ze glimlachend bij haar huis stond en wees.
Maeve had in Meshomah Falls gewoond, twee uur hiervandaan. Ik keek op mijn horloge en ging naar binnen om Cal te bellen.
'Wat is er met je auto gebeurd?' vroeg Robbie een halfuur later, toen we in Das Boot zaten. De auto deed het gelukkig nog, hoewel de rechterkoplamp verbrijzeld was en er een enorme deuk in de voorste bumper zat. Toen ik Cal belde, was hij er niet. Selene zei dat hij boodschappen aan het doen was en dat ze wist niet precies wanneer hij zou thuiskomen. Op een of andere manier kalmeerde het gesprek met Selene me. Ik dacht erover haar te vragen of hij mijn heksenboodschap had gekregen, maar mam was in de kamer, en ik wilde het niet te berde brengen waar ze bij was. Ik zou het later wel aan Cal vragen.
Gelukkig was Robbie wel thuis, een gelukkige tweede keus voor het ritje dat ik van plan was te gaan maken.
'Ik ben gisteravond in een greppel gereden, ' zei ik met een grimas. 'Geslipt, op het bevroren wegdek. ' Ik zweeg over de lichten die ik had gezien. Daarover praatte ik alleen met Cal. Wat er ook aan de hand was, ik wilde Robbie er niet bij betrekken.
'Jemig, ' zei Robbie. 'Mankeer je zelf niks?'
'Nee. Maar ik moet de koplamp laten repareren. Een heel gedonder. '
Toen ik bij zijn huis wegreed, vouwde Robbie de kaart open op het dashboard. Het klaarde snel op en ik hoopte dat de zon over niet al te lange tijd zou doorbreken. Het was nog altijd koud, maar de sneeuw en het ijs smolten langzaam weg. De straten waren nat. In de goten liep het smeltwater weg.
'Je moet zoeken naar een plaatsje dat Meshomah Falls heet. Het ligt naar het noorden, vlakbij de Hudson, ' zei ik tegen hem, terwijl ik afsloeg in de richting van de snelweg. 'Het is ongeveer twee a tweeënhalf uur rijden. '
'Oké, ' zei hij, en hij zocht met zijn vinger de kaart af. 'Ik heb het al. Je moet Route 9 naar het noorden hebben, tot Hookbridge Falls. '
Na een korte stop om te tanken en een voorraadje junkfood in te slaan, gingen we op weg. Bree en ik maakten altijd tochtjes, dagtrips naar een winkelcentrum, naar een coole plek om een eind te wandelen, of naar zo'n kleine kunstenaarskolonie. Dan voelden we ons zo vrij, niet te stuiten gewoon. Ik probeerde maar geen herinneringen op te halen, want die vervulden me nu alleen maar met verdriet.
'Wil je ook chips?' vroeg Robbie, en ik groef met mijn hand in de zak.
'Heb je al met Bree gepraat?' vroeg ik hem, niet in staat aan iets anders denken. 'Over je gevoelens?'
Hij schudde zijn hoofd. 'Ik heb een soort poging gedaan, maar het kwam niet echt ter sprake. Ik zal wel te laf zijn. '
'Nee, dat ben je niet, ' zei ik, 'maar zij kan behoorlijk ongenaakbaar zijn. '
Hij haalde zijn schouders op. 'Weet je dat Bree ook naar jou vraagt?' zei hij.
'Wat bedoel je?'
'Jij vraagt steeds naar haar, maar zij vraagt ook steeds naar jou. Niet dat ze iets aardigs over jou zegt. Jullie zeggen allebei heel onaardige dingen over elkaar, maar zelfs een volslagen idioot heeft in de gaten dat jullie elkaar missen. '
Mijn gezicht voelde stijf aan, terwijl ik uit het raam keek.
'Ik vind dat je dat moet weten, ' voegde hij eraan toe.
De daaropvolgende negentig kilometer zeiden we niets meer - tot het bord met de afslag Hookbridge Falls. Tegen die tijd was het opgeklaard en de lucht was zo blauw als hij in weken niet meer was geweest. De warmte van de zon op mijn gezicht monterde me op. Het was net alsof we op avontuur waren.
Robbie raadpleegde de kaart. 'Hier moeten we van de weg af en in oostelijke richting, via Pedersen. Dat leidt rechtstreeks naar Meshomah Falls. '
'Oké. '
Een paar minuten nadat we de snelweg hadden verlaten, zag ik het bord met Meshomah Falls, New York.
Er liep een rilling over mijn rug. Hier was ik geboren.
Ik reed langzaam door Main Street en staarde naar de huizen. Meshomah Falls had veel weg van Widow's Vale, maar het was niet zo oud en ook niet zo heel Victoriaans. Het was best een aardig plaatsje en ik kon begrijpen waarom Maeve en Angus hadden besloten hier te gaan wonen. Ik reed zomaar een zijstraat in en ging nog langzamer rijden om ieder huis goed te bekijken. Robbie zat naast me kauwgom te kauwen en mee te tikken met de radio.
'Ga je me nog vertellen waarom we hier zijn?' grapte hij.
'Eh... ' Wat moest ik zeggen? Ik was van plan geweest het af te doen als een plezierritje, een kans om er tussenuit te zijn en iets leuks te doen. Maar daarvoor kende Robbie mij te goed. 'Ik vertel het je straks wel, ' fluisterde ik. Ik voelde me onzeker en kwetsbaar. Als ik hem een deel van het verhaal vertelde, moest ik hem alles vertellen - en ik moest het zelf allemaal nog op een rijtje zien te krijgen.
'Ben je hier al eerder geweest?' vroeg Robbie.
Ik schudde mijn hoofd. De meeste huizen waren eenvoudig, maar geen ervan was direct te herkennen als het huis dat ik in mijn visioen had gezien. Het werden er nu minder en ze stonden verder uit elkaar We reden het dorp weer uit. Wat deed ik hier in godsnaam? begon ik me af te vragen. Hoe had ik in vredesnaam kunnen denken dat ik het huis van Maeve zou herkennen? En als ik het wonder boven wonder zou vinden, wat dan? Dit idee was gewoon stompzinnig...
Daar was het.
Ik stond meteen op de rem. Das Boot kwam gierend tot stilstand. Robbie keek me woedend aan. Maar dat merkte ik nauwelijks. Het huis uit mijn visioen. Het huis van mijn moeder. Daar stond het. Vlak voor mijn neus.