Hoofdstuk 4.

Magische bezwering

 

Litha, 1990

Ik ben heel erg bang. Vanochtend werd ik wakker van gehuil. Alwyn en Linden stonden in mijn kamer te huilen, omdat ze papa en mama niet konden vinden. Ik werd kwaad en ik zei dat ze nu toch geen baby's meer waren. Ik zei ook dat papa en mama gauw zouden terugkomen. Ze waren vast even naar het dorp, om iets te halen wat we nodig hadden.

Nu is de avond gevallen en we zijn nog steeds alleen. Ik heb niets gehoord van onze buren en ook niet van de coven van papa en mama. Toen ben ik naar hef huis van Siobhan gegaan, en naar Caradog Owen, helemaal in Grasmere, om te vragen of zij wisten waar papa en mama waren. Maar er was niemand thuis.

En er is nog iets. Toen ik mijn bed opmaakte, vond ik papa's lueg onder mijn kussen - de steen die hij gebruikt om in te schouwen. Hoe is die daar terechtgekomen? Hij bergt hem altijd veilig op, samen met zijn magische wapens. Ik mocht hem zelfs nooit aanraken. Hoe komt hij dan onder mijn kussen? Ik heb hier een heel naar gevoel over...

Papa zei altijd dat, als hij en mama er niet zijn, ik de baas in huis ben. Het is mijn taak om op mijn broertje en zusje te passen. Maar ik ben nog geen man, zoals hij. Ik ben pas acht. Het duurt nog jaren voordat ik zelf een heks ben. Wat moet ik doen als er moeilijkheden zijn7

Als er nu eens iets met hen is gebeurd? Ze hebben ons nog nooit eerder alleen gelaten. Heeft iemand hen meegenomen? Worden ze ergens gevangen gehouden?

Ik moet gaan slapen, maar dat kan ik niet. Laten Alwyn en Linden maar voor mij slapen. Ik moet sterk zijn voor hen.

Papa en mama zullen gauw terugkomen. Vast en zeker. Pat weet ik.

Godin, breng ze thuis.

- Giomanach

 

Alsof hij voelde dat wij eraan kwamen, stond Hunter snel op. Zijn groene ogen waren dik en bloeddoorlopen. Zijn gezicht zag bleek van de kou en er zaten sneeuwvlokken op zijn pet. Afgezien van zijn rode ogen leek hij uit marmer gehouwen - stil en op een of andere manier gevaarlijk. Waarom zat hij onder de auto te kijken? Nog belangrijker, waarom vond ik hem zo bedreigend? Ik wist de antwoorden niet, maar als bloedheks wist ik wel dat ik op mijn intuïtie moest afgaan. Ik rilde in mijn jas.

'Wat doe jij daar, Niall?' wilde Cal weten. Zijn stem klonk zo zacht en vast dat ik hem nauwelijks herkende. Ik keek hem aan en zag dat hij zijn kaken opeengeklemd hield en zijn handen tot vuisten had gebald.

'Ik zit je grote Amerikaanse slee te bekijken, ' zei Hunter. Hij snufte en haalde een zakdoek uit zijn jaszak. Hij is zeker verkouden, dacht ik, en ik vroeg me af hoe lang hij hier buiten in de sneeuw had gezeten.

Cals ogen flitsten langs de Explorer, heen en weer, van bumper tot bumper, alsof hij hem scande op iets wat er niet op hoorde.

'Hallo, Morgan, ' bromde Hunter. Met die walgelijk nasale stem klonk deze groet als een belediging. 'Interessant gezelschap heb je. '

De vallende sneeuw voelde koud aan op mijn hete wangen.

Ik stopte mijn boeken onder mijn andere arm en staarde Hunter aan. Wat raar, waar maakte hij zich druk om?

Hunter kwam op het trottoir staan. Cal draaide zich om en keek hem aan. Hij ging tussen mij en Hunter in staan. Mijn held, dacht ik. Maar een deel van mij bespeurde nog steeds een tastbare angst. Hunter trok een dreigend gezicht en zijn jukbeenderen kwamen zo scherp naar voren dat de sneeuwvlokken er vanaf leken te glijden.

'Cal leert je dus de geheimen van Wicca?' vroeg hij. Hij leunde nonchalant tegen de motorkap van de auto. Cal verloor hem geen seconde uit het oog. 'Hij heeft natuurlijk wel flink wat geheimen van zichzelf, nietwaar?'

'Ga nou maar weg, Niall, ' zei Cal fel.

'Nee, ik denk het niet, ' antwoordde Hunter kalm. 'Ik denk dat ik nog even blijf. Wie weet, kan ik Morgan nog een paar dingen bijbrengen. '

'En wat mag dat wel betekenen?' vroeg ik.

Hunter haalde zijn schouders op.

'Blijf uit mijn buurt, ' commandeerde Cal.

Hunter bleef met een vage glimlach staan en stak zijn handen in de lucht, alsof hij wilde laten zien dat hij ongewapend was. Cal keek van hem naar de auto. Ik had nog nooit meegemaakt dat Cal zo kwaad was en op het punt stond zijn zelfbeheersing te verliezen. Het was om bang van te worden. Hij leek net een tijger die klaarstond voor de sprong.

'Er is iets wat jij moet weten, Morgan, ' merkte Hunter op. 'Cal is niet de enige bloedheks hier. Hij doet graag alsof hij heel wat is, maar eigenlijk stelt hij niet veel voor. Op een dag zul je dat beseffen. En ik wil erbij zijn om dat mee te maken. '

'Loop naar de hel, ' zei Cal giftig.

'Luister, jij kent mij niet eens, ' zei ik luid tegen Hunter. 'Jij weet helemaal niets van mij. Houd dus je mond en laat ons met rust!' Ik stampte kwaad naar de auto. Maar toen ik rakelings langs Hunter liep, werd ik in mijn maag getroffen door een energiegolf die me misselijk maakte - zó heftig dat ik naar adem snakte. Hij doet iets magisch met me, dacht ik paniekerig en ik tastte naar de hendel van het portier. Maar hij had niets gezegd en niets zichtbaars gedaan. Ik knipperde hevig met mijn ogen.

'Alsjeblieft, Cal, ' fluisterde ik, en mijn stem trilde, 'laten we gaan. '

Cal staarde nog steeds naar Hunter alsof hij hem wilde verscheuren. Zijn ogen gloeiden en zijn huid leek wit te worden.

Hunter staarde terug, maar ik voelde zijn concentratie afbrokkelen. Hij wankelde even. Toen herstelde hij zich.

'Alsjeblieft, Cal, ' herhaalde ik. Ik wist dat er iets met me was gebeurd. Ik had het heet, ik voelde me vreemd en ik verlangde er hevig naar hier weg te komen, thuis te zijn. Mijn stem scheen Cal opmerkzaam te hebben gemaakt op mijn gemoedstoestand, want hij wendde eventjes zijn ogen van Hunter af. Ik staarde hem smekend aan. Ten slotte haalde hij de sleuteltjes uit zijn zak, liet zich in de auto glijden en maakte mijn portier open.

Binnen in de auto stortte ik in en sloeg mijn handen voor mijn gezicht.

'Tot ziens, Morgan!' riep Hunter.

Cal liet de motor gieren en zette hem met zo'n vaart in zijn achteruit dat Hunter onder de sneeuw- en ijsspetters werd bedolven. Ik keek tussen mijn vingers door en zag Hunter daar staan. Hij had een uitdrukking op zijn gezicht waaruit ik niet wijs kon worden. Was het... woede? Nee. De sneeuw dwarrelde om hem heen, terwijl hij ons bleef nakijken.

Vlak bij mijn huis drong het in een flits tot me door.

Die uitdrukking op zijn gezicht was er een van honger.