Hoofdstuk 14.
Litha, 1996
Vanochtend vroeg zaten oom Beck en ik op de rand van het klif. We keken naar de zon die opkwam, mijn eerste zonsopkomst als heks, en hij vertelde mij de ware toedracht van de verdwijning van pap en mam.
Al die jaren dat ze verdwenen zijn, heb ik bij elke bocht in de weg tegen mijn tranen gevochten en mezelf voorgehouden dat ik niet kinderachtig moest zijn en niet moest toegeven aan mijn verdriet. Maar vandaag moest ik huilen en dat is vreemd, want er wordt nu van me verwacht dat ik een man ben. Toch huilde ik. Om hen, maar nog het meest om mezelf - om al mijn verspilde woede. Ik weet nu dat oom Beck zeer goede redenen had om de waarheid voor me te verzwijgen, dat mam en pap moesten verdwijnen om mij. Linden en Alwyn te beschermen Pat hij slechts één keer iets van hen heeft vernomen, twee jaar geleden. Pat hij zelfs niet heeft geprobeerd hen door middel van schouwen te vinden.
En ik weet ook waarom.
Ik weet nu ook wat ik met mezelf aan moet, waar ik naartoe ga, wat ik ga worden. Het is heel mal, maar mijn naam zegt het al. Ik ga degenen opjagen die mijn familie uit
elkaar hebben gerukt. En ik zal niet stoppen voor ik de Yr met hun bloed op hun gezichten heb geschreven.
Ik was nog maar drie kilometer van huis, toen ik de koplampen achter me zag. Eerst was er helemaal niets, geen enkele andere auto te zien, maar toen ik een bocht nam, schenen die lampen plotseling in mijn achteruitkijkspiegel. Ze verblindden me en ze vulden mijn auto, alsof hij van binnen uit werd verlicht. Ik kneep mijn ogen tot spleetjes en trapte een paar keer op de rem, maar degene die achter me zat, ging me niet voorbij en dimde ook zijn lampen niet. Ze kwamen zelfs dichterbij.
Ik minderde vaart en seinde dat hij niet zo dicht achter me moest blijven hangen. Maar die andere auto bleef aan mijn bumper kleven. Ik begon lichtelijk kwaad te worden. Wie zat me zo op mijn hielen? Een of andere grappenmaker, zo'n vervelende blaag in de auto van zijn pa? Ik gaf gas, maar de andere auto ging ook harder rijden. Mijn banden slipten een beetje toen ik weer een bocht nam. De ander deed me na en ik begon zenuwachtig te worden. Mijn ruitenwissers klikten heen en weer - op het ritme van mijn hartslag - en veegden de vallende sneeuw weg. Ik zag geen andere lichten op de weg. We waren alleen.
Oké. Dit was foute boel. Ik had verhalen over autodieven gehoord... maar ik zat in een Valiant '71, zeg. Hoeveel ik ook van hem hield, ik betwijfelde of iemand hem met geweld van me zou willen stelen, en al helemaal niet midden in een sneeuwbui. Wat was dit dan voor idioot?
Mijn ogen schoten naar de achteruitkijkspiegel. De koplampen boorden zich in mijn pupillen. Ik probeerde de zee van paarse vlekken voor mijn ogen weg te knipperen. De boosheid ging over in angst. Ik kon amper iets zien in het donker... alleen maar die lampen die met de seconde feller leken te worden. Om een of andere reden kon ik de motor van die andere auto niet horen. Het leek wel...
Magie.
Het woord gleed mijn gedachten binnen als een slang.
Ik beet op mijn lip. Misschien zat er helemaal geen auto achter me. Misschien waren die lampen de manifestatie van een magische kracht. Plotseling herinnerde ik me weer levendig dat Hunter Niall onder de Explorer van Cal had staan koekeloeren en dat Cal me die steen met de runeninscriptie had laten zien. Hunter had al eens eerder geprobeerd magie tegen ons te gebruiken. Als hij dat nu weer deed, ditmaal met mij?
Naar huis, dacht ik. Ik moest maken dat ik thuiskwam. Ik deed mijn spiegel omhoog, zodat het licht me niet verblindde. Ik moest nog ongeveer twee kilometer afleggen voor ik bij mijn straat was. Best ver, eigenlijk. 'Shit, ' bromde ik, en mijn stem trilde een beetje. Met mijn rechterhand trok ik runentekens op mijn dashboard: Eoh voor bescherming, Ur voor kracht en Raido voor reizen...
De lichten leken nu nog feller in mijn spiegel te schijnen. Met mijn linkerhand rukte ik onwillekeurig aan mijn stuur. Opeens voelde ik hobbels onder mijn wielen en voordat ik het besefte, gleed ik opzij in de richting van een diepe afwateringsgreppel. Godin! schreeuwde ik in stilte. De angst en adrenaline schoten door mijn lijf als een bos onzichtbare pijlen. Ik klemde mijn handen om het stuur, maar kreeg de auto niet meer onder controle. Het zware gevaarte van Das Boot slipte met gierende banden over het gladde wegdek.
De volgende seconden verstreken in slowmotion. Met een afgrijslijk gekraak ramde de neus van de auto een hoop ijs en sneeuw. Ik schoot naar voren en hoorde mijn koplamp breken. Toen was het stil. De auto bewoog niet meer. Ik bleef een paar tellen als verlamd zitten, niet in staat me te verroeren. Ik was me alleen nog bewust van mijn eigen ademhaling: een snel, onregelmatig gehijg.
Goed, sprak ik mezelf ten slotte toe, je bent niet gewond geraakt.
Toen ik mijn hoofd optilde, meende ik heel even nog twee rode achterlichten in de nacht te zien verdwijnen.
Ik kneep mijn ogen samen. Het was dus tóch een echte auto geweest.
Met een trillende zucht zette ik de motor af. Ik gooide het portier open en hees mezelf Das Boot uit. Wat niet zo eenvoudig was, gezien de vreemde kanteling die hij had gemaakt. Het was moeilijk om me te concentreren, maar ik riep mijn magische gezichtsvermogen op en tuurde in de richting waarin de auto was verdwenen. Het enige wat ik zag, waren de bomen, de slapende vogels en de flauwe lichtgloed van nachtdieren.
De auto was weg.
Ik bleef tegen mijn portier geleund staan, ademde zwaar en balde mijn vuisten in mijn zakken. Al was ik er tamelijk zeker van dat die lampen niet magisch waren geweest, de angst werd er niet minder om. Iemand had me van de weg gereden. Das Boot zat hopeloos vast in de greppel. Er kwam een brok in mijn keel. Ik stond op het punt in tranen uit te barsten en beefde als een riet. Wat was er aan de hand? Ik dacht aan de runen die ik op het dashboard had getrokken voordat ik het ongeluk kreeg. Nu trok ik ze nog een keer in de koude lucht om me heen. Eoh, Ur en Raido.
De snelle bewegingen hielpen me tot bedaren te komen, in ieder geval voldoende om te kunnen nadenken over wat me te doen stond.
Er zat niet veel anders op dan de rest van de weg naar huis te lopen. Ik had geen mobiele telefoon, en kon dus niemand te hulp roepen. En ik had bepaald geen zin om in mijn eentje in het donker, op deze bevroren, eenzame weg te blijven wachten.
Ik manoeuvreerde het portier aan de kant van het stuur weer open, viste mijn rugzak uit de auto en sloot Das Boot zorgvuldig af. Ik schudde mijn hoofd. Het zou een ellendige, lange wandeling naar huis worden. Terwijl ik mijn rugzak op mijn schouders hees, werden de sneeuwvlokken om me heen gedempt verlicht. Ik hoorde het zwakke gebrom van een motor. Ik draaide me om en zag langzaam een auto komen aanrijden... uit dezelfde richting waarin de lichten waren verdwenen.
De golf van opluchting die ik had gevoeld bij de mogelijkheid dat ik werd gered, verdween toen de auto op nog geen vier meter afstand stopte. De koplampen waren lang niet zo fel, maar volgens mij was dit dezelfde wagen. Misschien had degene achter het stuur besloten om te keren en zijn werk af te maken, of...
Mijn maag kneep samen. Dat kenteken, het rooster van de lichtbruine bmw... Ik had ze al herkend voordat het raampje van de passagierszitplaats openging. Het was de auto van Bree.
Bree keek naar buiten vanachter het stuur. Haar ogen waren zwart omlijnd, haar huid was bleek en volmaakt. Even zeiden we niets en keken elkaar aan. Hopelijk zag ik er niet zo verwilderd en gehavend uit als ik me voelde. Ik wilde kracht uitstralen.
'Wat is er gebeurd, Morgan?' vroeg ze.
Ik deed mijn mond open en meteen weer dicht. Ik kneep mijn ogen samen toen er een afschuwelijke gedachte door mijn hoofd schoot. Kon Bree degene zijn geweest die me de greppel in had gereden?
Het was mogelijk. Er waren geen andere auto's op de weg. Ze had een eindje verderop kunnen keren en terugrijden, om te zien wat er met me was gebeurd. Maar... Bree? Zou zij me kwaad willen doen?
Weet je nog wat je in de wc hebt gehoord, klonk een stemmetje in me. Ze heeft je haar aan een heks gegeven. Houd dat in gedachten.
Misschien was alles definitief veranderd. Misschien gaf Bree helemaal niets meer om me. Of misschien had Sky Eventide haar ertoe aangezet - als een stunt om me te laten schrikken, zoals Sky haar ook had gedwongen haren van mij aan haar te geven. Wel honderd gedachten trommelden tegen mijn schedeldak. Ze wilden eruit, wilden haar toeroepen: O, god, Bree, laat je niet in de maling nemen! Ik maak me zorgen om je. Ik mis je. Het is zo dom wat je doet. Het spijt me. Ik moet met je praten. Weet je niet wat me is overkomen? Ik ben geadopteerd. Ik heb écht heksenbloed en ik ben een Woodbane. Het spijt me van Cal...
'Morgan?' vroeg ze weer, met een diepe rimpel in haar voorhoofd.
Ik schraapte mijn keel. 'Ik ben geslipt op een glad stuk. ' Ten overvloede wees ik naar Das Boot.
'Is alles in orde met je?' vroeg ze stijfjes. 'Heb je je bezeerd?'
Ik schudde mijn hoofd. 'Ik ben ongedeerd. '
Ze gaf me een knipoog. 'Zal ik je naar huis brengen?'
Ik haalde diep adem, maar schudde mijn hoofd. Ik kon niet in haar auto stappen. Niet als zij degene kon zijn die me van de weg had gereden. Ook al was het nauwelijks te geloven dat ik zulke vreselijke gedachten had over iemand die ooit mijn beste vriendin was geweest, durfde ik het risico niet te nemen.
'Weet je het zeker?' drong ze aan.
'Ik red me wel, ' mompelde ik.
Zonder nog iets te zeggen draaide ze haar raampje weer omhoog en reed weg. Ik merkte dat ze langzaam optrok, om me niet onder de sneeuw en de modder te spatten.
Met pijn in mijn hart liep ik naar huis.
Mijn ouders maakten zich ontzettend druk om me, wat heel prettig was. Ik vertelde hen dat ik op een glad wegdek was gaan glijden, wat in zekere zin ook klopte. Het gedeelte over die andere auto achter me liet ik weg. Ik wilde hen niet ongeruster maken dan nodig was. Ik belde de Wegenwacht en sprak met hen af dat ze Das Boot die avond zouden ophalen en naar mijn huis zouden slepen. Ik besloot ter plekke om voor Kerstmis een mobieltje te vragen.
'Weet je zeker dat je niet meegaat naar de Chinees?' vroeg mam, nadat ze zich ervan had vergewist dat ik was ontdooid. Mijn ouders hadden met tante Eileen en Paula afgesproken om langs een aantal huizen in buurt te rijden die te koop stonden, en daarna ergens te gaan eten. Ze zouden pas laat thuiskomen. Mary K. was bij Jaycee en ik wist zeker dat ze daarna met Bakker had afgesproken.
'Nee, bedankt, ' zei ik. 'Ik blijf hier wel op de sleepwagen wachten. '
Mam gaf me een zoen. 'O, ik ben zo blij dat je in orde bent. Je kunt zo gemakkelijk gewond raken, ' zei ze, en ik sloeg mijn armen om haar heen. Dat was waar, besefte ik.
Ik had ernstig gewond kunnen raken. Als het op een ander deel van de weg was gebeurd, had ik in een drie meter diep ravijn terecht kunnen komen. Opeens zag ik Das Boot van een steile rots vallen en in vlammen uiteenspatten - ik kromp in elkaar.
Nadat mam en pap weg waren, zette ik een pan water op voor de diepvriesravioli. Ik pakte een Cola Light en de telefoon ging. Ik wist dat het Cal was.
'Hallo, ' zei hij. 'We houden even pauze. Wat ben je aan het doen?'
'Ik maak avondeten. ' Het was ongelooflijk. Ik voelde me nog steeds een beetje bibberig, hoewel de klank van Cals stem wonderen deed. 'Ik eh, heb een ongelukje gehad. '
'Wat?' Zijn stem klonk scherp van bezorgdheid. 'Is alles met je in orde?'
'Niets bijzonders, hoor, ' hield ik me flink. 'Ik ben alleen van de weg af geraakt en in een greppel terechtgekomen. Ik zit te wachten tot de sleepauto Das Boot komt thuisbrengen. '
'Echt? Waarom heb je me niet gebeld?'
Ik glimlachte en voelde me gelijk een stuk beter. Ik gooide een hoeveelheid ravioli in het water. 'Ik moest er even van bijkomen, denk ik. Ik mankeer niets, alleen mijn auto is beschadigd. En ik wist dat je het druk had. '
Hij zweeg een ogenblik. 'Als er weer eens iets gebeurt, moet je me meteen bellen, ' zei hij.
Ik lachte. Als het een ander was, zou ik hebben gezegd dat hij niet zo moest overdrijven. 'Ik zal het niet meer doen. '
'Kon ik maar naar je toe komen. ' Het klonk gefrustreerd. 'Maar we zijn hier een cirkel aan het doen en die gaat zo beginnen. Rottige timing. Het spijt me. '
'Het is prima. Maak je niet te veel zorgen. ' Ik zuchtte en roerde in de pan. 'Weet je, ik... ' Ik maakte mijn zin niet af. Ik stond op het punt hem te vertellen dat ik Bree had gezien, dat ik zo vreselijk bang was geweest en dat ik haar verdacht, maar ik deed het niet. Ik kon het niet verdragen die wond open te rijten en alle pijnlijke gevoelens weer boven te laten komen.
'Je, wat?' vroeg Cal.
'Niets, ' bromde ik.
'Weet je het zeker?'
'Ja. '
Hij zuchtte ook. 'Nou, oké. Ik moet maar eens ophangen. Mam is bezig met haar voorbereiding. Ik weet niet hoe laat het gaat worden. Het kan zijn dat ik je straks niet meer kan bellen. Je weet dat we niet opnemen tijdens een cirkel, dus je kunt mij ook niet meer bellen. '
'Dat is goed, hoor, ' zei ik. 'Tot morgen. '
'O ja, morgen, ' zei Cal. Hij klonk wat opgewekter. 'De beroemde dag voor je verjaardag. Ja ja, ik heb grootse plannen voor morgen. '
Ik lachte. Wat voor plannen zou hij hebben gemaakt? Toen maakte hij een mal zoengeluid door de telefoon en we hingen op.
Alleen en in stilte at ik mijn avondeten. Het was heerlijk rustig, zo in mijn eentje, ik hoefde niets te zeggen. Ik zag in de woonkamer een mand vol brandhout bij de open haard staan. Na een paar minuutjes had ik een flink vuurtje aangemaakt. Ik ging het Boek der Schaduwen van Maeve halen en ermee op de bank zitten. Mams eenmalige poging om te haken had geresulteerd in een foeilelijke wollen sprei met de omvang en het gewicht van een dode muilezel. Ik trok hem over me heen. Even later was Dagda tegen de zijkant van de bank geklauterd en stond vrolijk en hard spinnend op mijn knieën te dansen. Hij begon me met zijn scherpe nageltjes te kneden.
'Hé, schattebout, ' zei ik, en ik krabbelde hem achter zijn oortjes. Hij nestelde zich op mijn schoot en ik begon te lezen.
'6 juli, 1977
Vanavond ga ik in het vuur schouwen. Mijn magische zicht is goed en de magie is sterk. Ik heb een keer water gebruikt, maar het was moeilijk om iets te zien. Ik vertelde het aan Angus en hij lachte me uit. Hij vond me maar een onhandige meid. Misschien had ik ook nog water over rand van de schaal laten klotsen. Hij plaagde me, dat weet ik wel, maar ik heb het nooit meer gedaan.
Vuur is anders. Het vuur opent deuren waarvan ik niet eens wist dat ze er waren. '
Vuur.
Dat woord rolde door mijn hoofd en ik keek op van de bladzij. Mijn biologische moeder had gelijk. Vuur was anders. Ik hield al van vuur sinds ik klein was: de warmte, de hypnotische roodgouden gloed van de vlammen. Ik hield zelfs van het lawaai dat een vuur maakt als het droog hout verteert. Het klonk me als lachen in de oren - opwindend en angstaanjagend tegelijk, in zijn hongerige eetlust en gretige vernietigingsdrang.
Mijn ogen dwaalden naar de brandende houtblokken. Ik ging voorzichtig verzitten om Dagda niet te storen, hoewel hij waarschijnlijk door alles heen zou slapen. Met mijn gezicht naar de vlammen gekeerd, liet ik mijn hoofd achterover tegen de bank rusten. Ik legde het Boek der Schaduwen opzij. Ik voelde me honderd procent op mijn gemak.
Ik besloot een poging te doen om te schouwen.
Eerst liet ik alle gedachten die door mijn hoofd cirkelden één voor één los. Bree die me aankeek toen ik in de sneeuw langs de kant van de weg stond. Hunter. Zijn gezicht raakte ik moeilijk kwijt - en toen ik het voor me zag, werd ik kwaad. Steeds weer zag ik hem, als een silhouet tegen een loodgrijze hemel, en zijn ogen leken de Ierse velden te reflecteren. De arrogantie straalde van hem af.
Mijn oogleden vielen trillend dicht. Ik ademde langzaam in en uit. De spanning verdween uit iedere vezel van mijn lichaam. Terwijl ik me voelde wegzakken in een heerlijke concentratie werd ik me steeds sterker bewust van mijn directe omgeving: Dagda's hartje dat snel klopte terwijl hij sliep, de extatische vreugde van het vuur dat het hout verslond.
Ik opende mijn ogen.
Het vuur was getransformeerd in een spiegel.
Daar, in de vlammen zag ik mijn eigen gezicht dat terugkeek: mijn lange bruine haar en het katje op mijn schoot.
Wat wil je weten? fluisterde het vuur me toe. Zijn stem kraakte en siste - verleidelijk en toch vluchtig, en ebde weg in vinnige rookkrullen.
Ik begrijp er helemaal niets van, antwoordde ik. Mijn gezicht was sereen, maar mijn stille stem schreeuwde het uit van frustratie. Ik begrijp er helemaal niets van.
Toen werd er in het vuur een gordijn van vlammen weggetrokken. Ik zag Cal. Hij liep door een graanveld dat even goudkleurig was als zijn ogen. Hij maakte een weids gebaar met zijn hand. Hij zag er prachtig, goddelijk uit. Het leek alsof hij mij het hele veld als geschenk aanbood. Toen kwamen Sky en Hunter achter hem aanlopen, hand in hand. Hun gebleekte lichtheid was mooi en elegant op zich, maar plotseling kreeg ik een afschuwelijk gevoel van gevaar. Ik sloot mijn ogen alsof het daardoor zou weggaan.
Toen ik ze weer opendeed, merkte ik dat ik door een bos liep dat zo dichtbegroeid was dat er nauwelijks licht tot op de grond doordrong. Mijn blote voeten waren heel stil op de rottende bladeren. Weldra zag ik gestalten in het bos staan, verborgen tussen de bomen. Een van hen was Sky en ze draaide zich met een glimlach naar me om. Haar witblonde haar gloeide als het aureool van een engel. Toen wendde ze zich tot degene die achter haar stond. Het was Raven, geheel in het zwart gekleed. Sky boog zich naar haar toe en kuste Raven teder. Ik knipperde verrast met mijn ogen.
Daarna stroomden onsamenhangende beelden door elkaar heen. Ze gleden door mijn bewustzijn en waren slecht te volgen. Robbie die Bree kuste... mijn ouders die toekeken terwijl ik wegliep, terwijl de tranen over hun gezichten stroomden... Tante Eileen met een baby in haar armen.
En daarna, alsof die film was afgelopen en er een nieuwe filmrol begon te draaien, zag ik een wit houten huisje, iets achteraf gelegen op een glooiend stukje grond tussen bomen. Gordijnen wapperden uit de open ramen. Er lag een keurig onderhouden tuin met hulststruiken en chrysanten voor het huis.
Ietsje verder, aan de zijkant, stond Maeve Riordan, mijn biologische moeder.
Ik hield mijn adem in. Ik herkende haar uit een ander visioen dat ik had gehad, een visioen waarin ze mij als baby vasthield. Ze glimlachte en wenkte me. Ze zag er jong en grappig uit, in haar kleding uit de jaren tachtig. Achter haar lag een grote, vierkante tuin met kruiden en groenten die barstten van gezondheid. Ze draaide zich om en liep naar het huis. Ik volgde haar langs de zijkant, waar een smal pad liep dat het huis van het grasveld scheidde. Ze draaide zich om en keek me opnieuw aan. Toen knielde ze en wees onder het huis.
Ik raakte in de war. Wat was dit? Toen ging heel in de verte een telefoon. Hoewel ik mijn concentratie probeerde vast te houden, begon het tafereel te vervagen. Mijn laatste beeld was dat van mijn echte moeder, onvoorstelbaar jong en lieftallig. Ze wuifde me gedag.
Ik knipperde met mijn ogen en mijn adem ging met horten en stoten.
Het geluid van de telefoon klonk nog steeds in mijn oren. Wat was er aan de hand? Er gingen verscheidene seconden voorbij, voordat ik me realiseerde dat het onze telefoon was, niet een telefoon in mijn visioen. Nu waren alle beelden verdwenen. Ik was weer alleen in ons huis - en er belde iemand op.