– 23 –

Raymond Akande was Nigeriaan en arts. Zijn vrouw Laurette, die verpleegkundigen begeleidde in het Princess Diana Hospital in Stowerton, kwam uit Sierra Leone. Kort nadat dokter Akande zijn huisarts werd, identificeerde Wexford een moordslachtoffer als hun dochter Melanie. Uitsluitend op grond van het feit, zoals hij later bot tegen zichzelf zei, dat zowel de levenden als de dode zwart waren. Akande vergaf hem snel. In het geval van Laurette duurde het een beetje langer, maar ze waren nu vrienden.

‘Ze zijn patiënt bij mij,’ zei Akande toen Wexford hem vertelde wat hij over de Imrans vermoedde, ‘maar dat wil niet zeggen dat ik daar zomaar binnen kan lopen om de vulva van een klein meisje te onderzoeken.’

‘Je hebt een gerechtelijk bevel nodig, neem ik aan.’

‘Ik zou de rechter om zo’n bevel moeten vragen. En dan is het de vraag of ik het zou krijgen. Op welke gronden? Jouw vermoeden? Het mijne? Ik weet niet beter of het is een gelukkig, stabiel gezin. De kinderen zijn gezond. De oudere zus ontkent dat er iets met het kind is gedaan. We zouden de sociale dienst erbij moeten halen. Er zou een hele procedure in gang gezet moeten worden.’

Laurette was binnengekomen met koffie op een dienblad. ‘De sociale dienst zal nooit een gegronde reden hebben om naar de Imrans toe te gaan. Ik ken Shamis. Haar ouders zijn gek op haar en dat is te zien. Niet dat het hen ervan zou weerhouden om haar genitaal te laten verminken. Veel ouders denken dat het een plicht is jegens hun dochter, dus dat het iets goeds voor haar is. Hoe zou ze anders ooit een goede man kunnen vinden? Zo denken ze. Ik had geluk,’ zei ze, ‘dat het mij niet overkwam. Dat zou wel zijn gebeurd als mijn ouders niet allebei waren omgekomen. Ik ben in een weeshuis opgegroeid en blijkbaar hebben ze me over het hoofd gezien.’

‘Dus we kunnen niets doen?’

‘Dat zeg ik niet,’ zei Akande vlug. ‘De sociale dienst moet beslist op de hoogte worden gesteld. Dat kan ik doen. Misschien kunnen we het allebei doen, Reg. De volgende keer dat de Imrans naar de praktijk komen, of als een van hen komt, kan ik tactvol informeren naar hun... nou, hun houding ten opzichte van besnijdenis van vrouwen.’

Laurette zei scherp: ‘Ze hoeven niet met haar naar Afrika te gaan, weet je. Hier in Engeland zijn genoeg mensen die het willen doen.’

De uitnodiging om naar Athelstan House te komen, had Wexford beslist niet verwacht. Zonder voorafgaande mededeling hadden de vrouw en ex-vrouw van Owen Tredown hem op het politiebureau opgezocht, maar zelfs toen hadden ze niet laten blijken dat ze hem iets wilden vertellen. Blijkbaar was het, zowel op dat moment als toen ze hem daar-
na in Athelstan House ontvingen, alleen maar hun doel om ten koste van hem en Burden te scoren en om... nou, ‘plagen’ was het woord, dacht hij. Plagen, provoceren, ergeren en blijk geven van kwaadwilligheid.

Nu Tredown er niet meer was, voelde het huis anders aan, kouder, bedrijviger en in zekere zin ook lichter. Misschien kwam dat alleen doordat de lange bruine fluwelen gordijnen in de salon helemaal opzij getrokken en vastgezet waren, niet met koorden of sjerpen maar met gewoon touw. Het heldere daglicht, dat voorheen stof, vuil en spinnenwebben aan het licht zou hebben gebracht, liet zien dat de bezem door het huis was gehaald. Je zou het een grote voorjaarsschoonmaak in de herfst kunnen noemen. De kroonluchter, schoongemaakt en gepoetst, leek nu meer op een lamp dan op copulerende garnalen. Er stoven geen wolken stof meer van de bank op toen hij ging zitten. Tredown was weg, en alsof hij een vuil en lastig huisdier was geweest, hadden zijn eigenaren alles achter hem opgeruimd.

In het begin boden ze Wexford geen thee of koffie aan. Hij ging zitten omdat hij dat wilde, niet omdat hij daartoe werd uitgenodigd. Claudia Ricardo ging naast hem zitten, te dichtbij, en hij werd overstelpt door de geur die ze droeg, iets waarvan hij dacht dat het patchoeli was. Ze spreidde haar lange, met borduurwerk versierde rok over haar eigen benen en ook een paar centimeter over de zijne uit.

‘Mag ik u wat citroenjam aanbieden, hoofdinspecteur?’ zei ze. ‘Die was ik aan het maken toen u hier de vorige keer was. Dat zult u zich wel herinneren. U zei dat u ervan hield.’

Terwijl ze dat zei, kwam Maeve Tredown binnen. Ze had een dienblad met thee, een schaal koekjes en een pot citroenjam. Er lag ook een lepel op het dienblad, alsof ze een verpleegster was die hem zijn medicijn kwam brengen. Het zou allemaal misschien niet zo vreemd zijn geweest als het deksel niet van de pot was afgehaald. Maeve, in haar uniformachtige kleren, haar grijze pakje en witte blouse, haar blonde haar stijf en glanzend als een hoed van gele zijde, stond glimlachend over hem gebogen, het kindermeisje met het kind. Verwachtte ze van hem dat hij daar jam ging zitten eten? Hij tilde Claudia’s rok van zijn benen en stond op. Hij nam het dienblad van Maeve over en zette het op de tafel. Toen draaide hij zich om en sprak op een toon die een gast nooit zou mogen aanslaan...

‘Gaat u zitten, alstublieft,’ zei hij tegen Maeve.

Ze deed het. Claudia giechelde.

‘Ik weet niet waarom u me hebt gevraagd hier te komen,’ zei hij, ‘maar dat zult u me vast nog wel vertellen. Intussen wil ik dat u me over het manuscript vertelt dat Sam of Samuel Miller in juni 1995 aan meneer Tredown gaf of leende of verkocht.’

‘We hebben ons nooit met Owens zakelijke transacties bemoeid,’ zei Maeve.

Zákelijke transacties? Alsof Tredown geen wereldberoemde schrijver maar verzekeringsagent was geweest. Trouwens, het was een leugen, dacht Wexford. Als er zaken waren, hadden Maeve en Claudia ze afgehandeld. Daar was hij vrij zeker van. Claudia óf Maeve of dat tweetal had de contacten onderhouden met Tredowns agent, Tredowns uitgevers, boekhouders, financiële adviseurs. Als het om zaken ging, was de auteur een klein kind, zoals ze vroeger zeiden. ‘Dus u hebt nooit zo’n manuscript gezien en er ook nooit van gehoord?’

Claudia keek ernstig naar hem op. ‘Dusty,’ zei ze. Ze sprak de naam bijna sensueel uit. ‘Dusty heeft niet veel van Owen gezien. Misschien kan ik beter zeggen dat Owen nooit veel van hem heeft gezien. U moet niet vergeten dat Owen er een hekel aan had om gestoord te worden als hij zat te schrijven, en meestal zat hij te schrijven.’

Daar zorgden wij wel voor, was de zin die niet werd uitgesproken. Wexford, die nog tegenover hen stond, zei: ‘Eind september 1998 kwam Miller u opnieuw opzoeken.’

‘Misschien,’ zei Maeve. ‘Ongeveer in die tijd. Ik weet de datum niet precies meer.’

‘Ik wel. U gaf hem wat geld. Waarom?’

‘Kom nou! Dat heb ik u verteld, of anders mijn schoonvrouw.’ Claudia keek hem met een sluw glimlachje aan. ‘Het was een huwelijkscadeau. Hij had een vrouw gevonden, een van de fruitpluksters, en ging met haar trouwen.’

‘Duizend pond, herinner ik me?’

‘Dan herinnert u zich dat verkeerd.’ Claudia lachte nu geluidloos. ‘Zoveel geld konden we wel beter besteden.’

Hij ging weer zitten, maar ditmaal op een rechte stoel die een heel eind bij haar vandaan stond. Er was een wesp in de kamer gekomen. Die cirkelde traag rond en ging toen op de open jampot af. Wexford zag hem over de gladde gouden bovenkant van de jam kruipen. ‘Miller had het boek gelezen dat meneer Tredown van zijn manuscript had gemaakt en chanteerde u omdat u plagiaat had gepleegd en zijn werk op naam van meneer Tredown had uitgebracht.’

‘Ik weet heel goed wat plagiaat is.’ Claudia schudde bijna van binnenpret. Toen werd ze plotseling ernstig. Ze fronste haar wenkbrauwen en streek de slierten antracietgrijs haar van haar gezicht weg. ‘Hoe is hij gestorven? Dusty, bedoel ik.’

Wist ze dat niet? Wexford herinnerde zich dat Millers dood bij niemand bekend was, afgezien van hemzelf, zijn discrete team, Irene McNeil en Bridget Cook. Hij was er bijna zeker van dat er een kortstondige seksuele relatie was geweest tussen Miller en Claudia Ricardo, misschien heel kortstondig, een snelle paring in de struiken of in Grimbles huis, in elk geval iets. ‘Dat kan ik u niet vertellen,’ zei hij.

‘Maar hij is dood?’

‘Dat heb ik u verteld, mevrouw Ricardo.’

Ze zei niets.

‘Als u geschokt bent, betreur ik dat,’ zei hij.

‘Geschokt?’ Haar antwoord klonk als een snerpende kreet. ‘U bent zeker niet goed bij uw hoofd. Ik ben heel blij. Ik heb een feestje in mijn hart.’ Dat was blijkbaar een favoriete frase van haar. ‘U maakt mijn dag goed.’

De wesp was verzadigd. Hij was naar de rand van de pot gekropen. Maeve zei waarschuwend ‘Claudia’, stond op en liep naar de tafel. De wesp was zichzelf aan het verzorgen. Hij tilde zijn vleugeltjes op en veegde of waste restjes citroenjam van zijn pootjes. Maeve stak haar hand uit, nam hem snel tussen vinger en duim en drukte hem dood voordat hij haar kon steken.

Claudia schoot weer in de lach. Met een geërgerde blik in haar richting liet Maeve de dode wesp op het dienblad vallen.

‘Hij verliet dit huis met het geld dat u hem had gegeven,’ zei Wexford, ‘en in plaats van terug te gaan naar de plaats waar de fruitplukkers kampeerden, ging hij naar het huis hiernaast om zich te wassen en andere kleren te zoeken. Uw blijdschap, denk ik, is typisch die van een chantageslachtoffer dat weet dat de afpersing niet kan worden herhaald.’

‘Voor een politieman,’ zei Maeve, ‘beheerst u de Engelse taal ongewoon goed.’

Dat negeerde hij. Haar bijna klinische executie van de wesp had hem verontrust. Ging het te ver om te denken dat als ze dat zo meedogenloos kon doen ze ook in staat was tot andere, ernstiger executies? Waarschijnlijk ging dat inderdaad te ver. Hij stond op. ‘Ik ga meneer Tredown morgenmiddag in het hospice bezoeken,’ zei hij. ‘Misschien wilt u hem wel vertellen dat hij me kan verwachten. Ik kom alleen.’

Hij hield zijn avonden in ere als hij ze thuis kon doorbrengen, maar als de zaak waaraan hij werkte zo belangrijk was als deze, waren zulke avonden zeldzaam. Omdat hij vond dat Selina en Vivien Hexham meer recht hadden op een bezoek van hem dan dat hij van hen kon verwachten dat ze opnieuw naar hem toe kwamen, had hij met Selina afgesproken dat hij om zeven uur bij haar thuis zou zijn. Hannah ging met hem mee. Hoe lastig en prikkelbaar ze onder bepaalde omstandigheden ook was, ze was de ideale metgezel voor wat hij die avond ging doen. Haar sympathie ging altijd uit naar standvastige jonge vrouwen die een huwelijk uitstelden of weigerden, vrouwen die onafhankelijk wilden zijn en carrière wilden maken.

Overdag had ze weer een gesprek met Bridget Cook gehad, ditmaal op een bankje in het park, een kleine kilometer van het huis waar Bridget met Williams woonde. Ze wilden nagaan of Bridget wist waar Miller in de jaren tussen zijn eerste fruitplukavontuur in Flagford en zijn tweede en laatste verblijf daar had gewoond.

‘Waar woonde hij toen u hem ontmoette?’

Dat had Bridget geweten. ‘Op een caravankamp bij Godalming. Hij leende die caravan van een vriend.’

‘Bent u daar ooit geweest?’

‘Een of twee keer. We hadden een soort relatie.’ Toen ze aan Hannahs gezicht zag dat ze meer wilde horen, zei ze: ‘Mijn moeder woont daar. Ze ging naar het ziekenhuis om haar knie te laten opereren. Ze was gevallen en moest een nieuwe knie. Ik logeerde in haar huis en toen kwam ik Sam tegen. In een café. Hij ging met me mee naar huis.’

‘Ja. Die caravan waar hij in woonde, had hij daar een computer of een schrijfmachine, pennen en papier, woordenboeken en dat soort dingen?’

Bridget staarde haar aan. ‘Zoiets heb ik nooit gezien. Ik bedoel, pennen had hij wel. Een balpen en een blocnote om op te schrijven. Hij schreef daar zijn gedichten. Toen schreef hij dat gedicht voor mij.’

‘En waar had hij gewoond voordat hij naar Godalming kwam?’

‘Hij zei dat hij een busje had.’ Ze wist niet precies wat voor busje, maar wees naar een straat in de verte, waar een busje van de posterijen geparkeerd stond. ‘Maar dan groter. Hij reed ermee rond, werkte waar hij werk kon vinden.’

‘Sliep hij erin?’

‘Ja. Waarom niet? Hij had een matras achterin liggen.’

Het was geen nieuws voor Hannah dat sommige mensen, tamelijk veel mensen, op die manier leefden, maar elke keer dat ze ervan hoorde of er getuige van was, dacht ze automatisch aan haar conventionele burgerlijke moeder en Bals conventionele burgerlijke, hoog opgeleide ouders en vroeg ze zich af of die ooit van zo’n manier van leven hadden gehoord. Het verbaasde haar vooral dat de man nooit in de gevangenis had gezeten en ook nooit van een misdrijf was beschuldigd. Dat wist ze zeker.

Het stond in het rapport dat ze had geschreven, maar ze vertelde Wexford er later in de auto over, nadat ze op Barnes Common bij elkaar waren gekomen. ‘Ik zei dat u haar misschien wilde spreken en ik heb een telefoonnummer en een adres om contact met haar op te nemen. Natuurlijk niet haar huisadres. Wie weet, staat de gevreesde Williams daar op de loer. Ze werkt drie dagen per week als werkster en ik kan elke dinsdag en donderdag contact met haar opnemen.’

‘Waar is de vrouw dan voor wie ze werkt?’ vroeg Wexford geamuseerd.

‘Het is een man, baas. U zult het niet geloven, maar hij is minister en hij is op die dagen vanaf negen uur ’s morgens op zijn ministerie.’

Selina Hexham had zeker op de uitkijk gestaan, want ze maakte de voordeur al voor hen open toen ze nog maar halverwege het pad waren. Deze keer was Vivien niet bij haar. Sinds ze van haar werk was thuisgekomen, had ze een zwart shirt en een trainingsbroek aangetrokken. Afgezien van de ring had ze als sieraden alleen kleine gouden knopjes in haar oren. Ze gingen in die huiskamer zitten die al zoveel angstige spanning, vreselijk besef en verdriet had meegemaakt. Blijkbaar deed dat Hannah niet veel, waarschijnlijk omdat ze niet zo intensief met die voorgeschiedenis bezig was geweest als Wexford. Bovendien had ze na een soort brunch om elf uur die ochtend niets meer gegeten. Ze genoot van de koffie met veel melk en de koekjes die hun werden aangeboden, terwijl Wexford zijn koffie zwart dronk en zijn gedachten even naar een glas bordeaux liet afdwalen.

‘Ik wil je vragen, Selina, waarom je denkt dat je vader zijn... leven in zijn studeerkamer geheimhield voor je moeder. Eigenlijk voor jullie allemaal, maar vooral voor je moeder. Als hij research voor schrijvers deed, zoals ik denk, waarom vertelde hij daar dan niet gewoon over?’

Ze keek verbaasd. ‘Biologieresearch, bedoelt u?’

‘Hij interesseerde zich ook voor allerlei mythologieën, nietwaar?’

‘Ja, maar ik denk niet dat hij deskundig op dat gebied was. Hij hield er gewoon van. Mag ik u vragen waarom?’

‘Je mag me alles vragen,’ zei Wexford. ‘Misschien zijn er dingen die ik in dit stadium liever niet wil vertellen, en in dat geval zal ik het zeggen. Ik vraag dit omdat ik het idee heb – en het is op dit moment niet meer dan een idee – dat je vader misschien naar Owen Tredown is gegaan toen hij bij de Davidsons vandaan kwam. En als dat zo is, kan hij hem dan adviezen hebben gegeven voor het schrijven van De eerste hemel ?’

Selina fronste haar wenkbrauwen. Ze was nog jong, maar er zaten al twee evenwijdige lijnen tussen haar zwarte wenkbrauwen. ‘Ik heb daar veel over nagedacht. En ik ben tot een nogal vreemde conclusie gekomen. Ik vraag me af of hij het inderdaad voor haar geheimhield, of dat ze ervan wist en ze het samen geheimhielden voor óns. Wij waren kinderen. Misschien dacht ze dat het ons niet zou interesseren en daar zou ze dan misschien ook wel gelijk in hebben gehad.’

‘Maar het was een volkomen respectabele bezigheid, nuttig en waardevol.’

Ze ging met enige tegenzin akkoord. ‘Ja. Misschien wel. Maar Vivien en ik zouden het iets saais hebben gevonden en we zouden niet hebben begrepen waarom het belangrijk genoeg was om hem bijna elke avond bij ons vandaan te houden. Ik bedoel, ik kan nu begrijpen dat papa en mama het extra geld nodig hadden, maar toen had ik dat nooit kunnen begrijpen. Ze praatten nóóit met ons over geld. Nadat hij... nou, nadat hij was weggegaan, zei mama tegen mij dat kinderen soms vreselijke angsten uitstonden als ze dachten dat hun ouders geld tekort kwamen. Ze kregen dan fantasieën waarin ze dakloos waren, op straat sliepen, dat soort dingen. Maar toen dacht ik: als hij researchwerk had aangenomen, zou mama het ons hebben verteld toen papa werd vermist. En dat heeft ze niet gedaan.’

‘We vroegen ons af,’ zei Wexford, die zich herinnerde dat het Burdens idee was, ‘we vroegen ons óók af of uw vader misschien met iets bezig was dat, als het succes had, hem veel voordeel zou brengen, maar waarmee hij zich belachelijk zou maken als het een fiasco werd. Neem me niet kwalijk, maar zo zou ik het formuleren.’

‘Dat geeft niet. Ik ben daar overheen. Maar ik weet het niet. Ik weet het gewoon niet.’

Hij knikte.

Hannah, die tot nu toe had gezwegen, nam het van hem over. ‘Mogen we de ring lenen?’

Er kwam geen enthousiaste reactie. Selina raakte de ring aan, legde de vingers van haar linkerhand eroverheen. Toen deed ze hem zonder antwoord te geven af en gaf hem aan Wexford. Ze deed dat met de snelle beweging van mensen die weten dat ze iets moeten afstaan maar het wanhopig graag willen houden.

‘Dank je. We zullen hem veilig bewaren.’

Hannah schreef een kwitantie voor haar uit. Selina keek er vreemd naar, alsof dat stukje papier wel het laatste was wat ze in ruil voor haar dierbare bezit verwachtte te krijgen.

‘Waar wil je die ring voor hebben, baas?’ vroeg Hannah toen ze in de auto zaten en Donaldson hen door Croydon reed.

‘Dat weet ik nog niet,’ zei hij, niet helemaal naar waarheid. ‘Is dit jouw straat of de volgende?’

‘Deze.’

Ze stapte uit en liep vlug de trap naar de voordeur op. Toen Donaldson wegreed, keek Wexford naar het raam en zag nog net de silhouetten van haar hoofd en dat van Bal achter de dunne gordijnen. Hij liet zijn hoofd tegen de rugleuning zakken en dacht aan de twee vrouwen die zich elkaars schoonvrouwen noemden. Ze hadden hem in Athelstan House uitgenodigd; het was niet zijn idee geweest. Waarom hadden ze dat gedaan? Ze hadden hem niets willen vertellen wat hij nog niet eerder had gehoord en ze hadden hem ook niets gevraagd. Hij herinnerde zich het dienblad met de koekjes en de open pot citroenjam, en er kwam een onaangename gedachte bij hem op. Zou die wesp die zich daaraan te goed had gedaan ook zijn gestorven als Maeve hem niet had doodgedrukt? Was dat de reden waarom ze zich zo snel op dat insect had gestort en zelfs had geriskeerd dat het haar zou steken?

Die citroenjam, een bizarre versnapering voor het midden van de ochtend, was voor hem bestemd geweest. Was het te vergezocht om aan vergif te denken? Natuurlijk. Hij zou wel oververmoeid zijn. Onwillekeurig betastte hij nu de ring in zijn zak. Het leek wel een van die talismans die je in fantasyboeken zoveel tegenkomt, een magische ring die hem onzichtbaar zou maken of zijn grootste verlangen in vervulling zou laten gaan. Misschien moest hij een wens doen.

‘Behoed Shamis Imran voor het kwaad,’ mompelde hij, en hij voegde er meteen aan toe: ‘Wat een idioot ben ik.’