– 9 –

Het zou voor Wexford een hele toer worden als hij om halfacht in het dorpshuis van Forby wilde zijn, of zelfs om negen uur, maar zijn pogingen om het af te zeggen, stuitten op luidkeels protest van zijn jongste dochter.

Haar ‘O, pap, je hebt het beloofd!’ klonk ongeveer als de dingen die ze zei toen ze vijf was. Het trof hem nog steeds recht in zijn hart. Haar daaropvolgende opmerking was een beetje volwassener. ‘Het zou zoveel voor hen betekenen als er een hoofdinspecteur van politie bij is.’

Hij maakte een belachelijk verwijt zoals Hannah zou doen, de politieke correctheid ten top gedreven: ‘Ik weet niet of je een etnische minderheid wel als “hen” mag aanduiden, Sheila.’

Haar verontwaardigde reactie maakte hem aan het lachen. ‘Je weet dat ik niet...’

‘Ik zal mijn best doen er te zijn.’

Barry Vine was naar Cardiff gegaan, met Lyn Fancourt achter het stuur, om het dna -monster te halen dat hun was beloofd door Dilys Hughes, geboren Darracott. Wexfords eigen aandacht was nu op Douglas Chadwick gericht. Hij zocht op internet, geholpen door Hannah. Zonder haar had hij het niet voor elkaar gekregen. Het adres dat Kathleen Grimble hem had gegeven bevond zich in Nottingham, in een straat die zo te horen in een arme buurt lag. Hannah fronste haar wenkbrauwen toen hij die woorden gebruikte. Ze vreesde dat het nog erger zou worden.

‘Oké, heb je ooit van een Violet Grove in een dure woonwijk gehoord?’

‘Nou, als u het zo stelt...’

‘15 Violet Grove. De naam van de familie is of was Dixon.’

‘Zegt u maar “was”, baas. Tegenwoordig wonen er een Marilyn P. Williams en een Robert A. Greville.’

Wexford zuchtte. ‘We moeten er zelf heen of de politie van Nottingham erbij betrekken. Misschien kan iemand uit die straat zich hem herinneren. Weten we wat hij in Flagford deed?’

Hannah had de ondervraging van Kathleen Grimble met enige moeite voortgezet. ‘Hij studeerde aan de Myringham-universiteit, baas. Ik ben daar geweest en ze zeiden dat hij daar van 1993 tot 1996 studeerde.’

Wexford dacht aan het pianospel. ‘Studeerde hij muziek?’

‘Mechanische technologie. De bijbehorende titel is BS c ME ng.’

‘Hij zal een oude student van boven de veertig zijn geweest. Zijn er gegevens, ik bedoel een register van mensen met zo’n titel?’

‘Dat kan ik uitzoeken, baas.’

Terwijl ze op de toetsen drukte om op internet te zoeken, dacht hij aan de kleren die in het huis gevonden waren, het ondergoed dat het lijk had gedragen, het T-shirt met de schorpioen, de oranje parka, de spijkerbroek, de sokken, de sportschoenen, al die dingen die op het aanrecht hadden gelegen. Waarom had die man, wie hij ook was, Chadwick of Darracott of Charlie Cummings, zijn kleren en schoenen in de keuken uitgetrokken en was hij in zijn ondergoed en op blote voeten de kelder in gegaan? Omdat hij naar iets zocht? Waarom ging hij dan niet met zijn kleren aan?

‘De Engineering Council gaat over de graden en titels.’ Ze las van het scherm voor. ‘Ze hebben een nationaal register van beëdigde ingenieurs. Maar wacht eens even... Als je eenmaal je graad hebt behaald, moet je iets volgen wat het Monitored Professional Development Scheme heet, en dat duurt nog eens vier jaar. Ik had geen idee dat het zo lang duurde voor je ingenieur was, u wel, baas?’

‘Ik kan niet zeggen dat ik er ooit over heb nagedacht.’

‘Die mensen van het mpds hebben een webpagina met leden. Een ogenblik, dan vind ik het vast wel.’

‘En intussen,’ zei Wexford, ‘heb ik een gesprek met Carina Laxton.’

Ze keek als een kind met een voortijdig gerimpeld gezicht. Haar fletse haar had ze in twee dunne vlechten en ze had zich helemaal niet opgemaakt. Haar ronde brillenglazen waren van het soort dat een bijziend kind van acht zou dragen. Haar witte jas had groenige vlekken op de voorkant die op de een of andere manier weerzinwekkender waren dan bloed zou zijn geweest. Meestal trok ze zich niet veel van de teergevoeligheid van politiemensen aan, maar deze keer had ze de resten op de tafel afgedekt.

‘Waaraan is hij gestorven?’ vroeg Wexford.

Carina trok haar bijna onzichtbare wenkbrauwen op. ‘Hoe weet je dat het een man was?’

‘De grootte, de kleren in de keuken. Het lijk droeg mannenondergoed.’

‘Oké. Je bent wel een beetje voorbarig met je conclusies, hè? Evengoed was het een man. Ik weet niet waaraan hij is gestorven. Dat is moeilijk na te gaan als iemand zo lang dood is. Het zou heel goed een natuurlijke dood kunnen zijn. Het kan zijn hart zijn geweest, of een beroerte. Ik kan het niet zeggen, want er is geen hart meer en er zit ook niet veel zacht weefsel meer in de schedel. Eén ding kan ik wel zeggen. Het was een lange man, buitengewoon lang. Tussen de een meter achtentachtig en een meter drieënnegentig.’

‘Hoe oud was hij?’

‘Midden veertig. Misschien vijfenveertig. Niet ouder dan vijftig. En hij zal zeven tot tien jaar geleden zijn gestorven.’

‘Dus niet zo lang geleden als die ander?’

‘Jij zegt het. Niet ik,’ zei Carina. ‘Vraag me het opnieuw als ik hem grondiger heb onderzocht. Dan weet ik meer, hoop ik.’

Hij trad de media tegemoet, deelde hun het meeste mee van wat hij over de twee lijken wist, maar verzweeg dat ze een dna -monster hadden genomen van iemand die helemaal geen familie van de dode man kon zijn. Hij vertelde hun over de kleren zonder ze te laten zien. Een beschrijving was genoeg, vond hij: een wit T-shirt met een zwarte schorpioen daarop afgedrukt, een blauwe spijkerbroek, zwarte sportschoenen met schuine grijze strepen, grijze sokken. Hij zei ook dat het paarse laken moest worden geïdentificeerd dat om het lijk uit de greppel had gezeten.

Toen hij om vijf over zeven het gebouw verliet, kwam Hannah naar hem toe. Hij was net bij de automatische deuren aangekomen, die zich aarzelend openden en weer sloten toen hij zich omdraaide.

‘Chadwick staat niet in het register van ingenieurs, baas, en hij staat ook niet in het register van het mpds . Maar toen besefte ik iets. We dachten dat het een opleiding van drie jaar was, maar dat is het niet, het is vier jaar. Hij verliet de universiteit al in 1996, dus het ziet ernaar uit dat hij voortijdig met zijn studie is gestopt.’

‘Of is vermoord,’ zei Wexford.

‘Of is vermoord, baas. Dit maakt het waarschijnlijker dat hij het is, nietwaar?’

Hij deed er een kwartier over om naar Forby te rijden. Hij nam het laatste vrije plekje van het parkeerterrein bij het dorpshuis in bezit en ging de trap op naar de voordeur, waarachter volgens een bord de oprichtingsvergadering van de Actiegroep Kingsmarkham voor de Gezondheid van Afrikaanse Vrouwen zou worden gehouden. Hij had gehoopt onopvallend naar binnen te glippen en ergens achter in de zaal naar de gang van zaken te luisteren, maar hij was nog maar net binnen of hij werd opgevangen door zijn dochter Sylvia, die hem bij zijn arm pakte en het podium op trok.

Hij bezat nog net de tegenwoordigheid van geest om te zeggen dat de politie het probleem van de genitale verminking van vrouwen erg serieus nam en erop rekende dat de Somalische gemeenschap haar zou helpen bij het vervolgen van dit misdrijf. Terwijl hij de gemeenplaatsen herhaalde, beloften zonder echte betekenis die hij al tien keer had gezegd en gehoord, besefte hij hoe weinig hij eigenlijk van dit soort besnijdenis wist. Toen hij van het podium afkwam en op de vrije plaats naast zijn vrouw ging zitten, galmde het applaus van het publiek hol in zijn oren. Hij had haar een beschrijving gegeven omdat ze daarnaar vroeg, en hij had haar zien verbleken en horen zeggen: ‘Maar Reg, dat kan toch niet! Niet miljoenen vrouwen.’ En hij had moeten zeggen dat het echt zo was, zonder dat hij meer dan de louter fysiologische feiten kende.

Sheila stond nu achter het spreekgestoelte. Ze sprak over de eerste tijd dat er jonge vrouwen uit de hoorn van Afrika naar Engeland kwamen. Toen Britse artsen en verloskundigen prenatale onderzoeken deden, dachten ze eerst dat ze aangeboren misvormingen zagen en besloten ze routinematig tot de keizersnede. Vervolgens vertelde ze het publiek, dat voor het grootste deel uit eigen ervaring wist waar ze het over had, hoe bij kleine meisjes, soms baby’s, met scheermesjes of scherpe stenen de schaamlippen en clitoris werden weggesneden, waarna de huid over de wond heen werd gehecht. Wexford voelde zich een beetje misselijk en keek in de zaal om zich heen. Hij vroeg zich af hoeveel van deze vrouwen in hun kindertijd hadden moeten doorstaan wat hem zojuist was beschreven.

Vijf of zes plaatsen bij hem vandaan, en een rij achter hem, zat de jonge serveerster Matea voor wie Burden zoveel bewondering had. Wexford huiverde bij de gedachte dat ze dit naar alle waarschijnlijkheid ook had ondergaan. Hij wist dat hij het niet erger mocht vinden als het bij een mooi meisje gebeurde dan bij een lelijk meisje, en las zichzelf de les. Het was altijd schandalig, wie ook het slachtoffer was. Er volgden meer sprekers. Een van hen sprak over een congres over dit onderwerp dat ze in Kenia had bijgewoond; een ander zette uiteen wat er gedaan kon worden om hier in Engeland een eind aan de praktijk te maken. Toen waren de toespraken afgelopen en kreeg het publiek gelegenheid vragen te stellen. Een oude vrouw achterin stak haar hand op. Het was duidelijk dat ze eerder uit Sewingbury dan uit Somalië kwam; haar haar was lichtblond en haar huid was gebruind door de zon. Ze vroeg of het niet verkeerd was om zich met de eeuwenoude tradities van een gemeenschap te bemoeien, en Wexford was blij met Sheila’s antwoord.

‘Zou u dat ook over het afbinden van voeten in China hebben gezegd? Daar is een eind aan gekomen doordat mensen zich met eeuwenoude tradities bemoeiden. Op een dag komt er daardoor misschien ook een eind aan het kunstmatig verlengen van vrouwenhalzen in het noorden van Birma.’

Een van de weinige mannen in het publiek vroeg wat de houding van mannen ten opzichte van de praktijk was en kreeg, vond Wexford, een anekdotisch verhaal te horen. Daarna werd over de naam van de nieuwe vereniging gepraat en werd uiteindelijk gekozen voor de naam Kingsmarkham Anti-Verminking Associatie, afgekort tot kava . Het was tijd voor verfrissingen, glazen rode en witte wijn (genegeerd door de Somaliërs die voor het merendeel moslim waren), sinaasappelsap en mineraalwater. Om de een of andere reden had hij aangenomen, als hij er al over had nagedacht, dat al die vrouwen redelijk goed Engels spraken, en daarom was hij verrast toen zijn buurvrouw Iman Dirir hem voorstelde aan een vrouw die ze ‘de tolk’ noemde.

‘Wij hebben in het Somalisch of Engels geen termen voor die lichaamsdelen,’ zei ze met een triest glimlachje tegen hem. ‘De mensen hebben iemand nodig die hun de Britse wetten uitlegt. De meeste mensen die uit Afrika hierheen komen, weten niet dat er zo’n wet is. Ze weten niet dat besnijdenis verboden is.’

Ze was lang en statig, verre van jong, maar nog mooi als een godin, een schoonheid zoals je bij indianen zou verwachten, met een arendsneus, vooruitstekende jukbeenderen, een lange hals en lange handen. Maar toen hij om zich heen keek naar de andere vrouwen, zag hij dat ze zonder uitzondering allemaal knap of zelfs buitengewoon mooi waren. Hun uiterlijk paste bij hun gracieuze bewegingen en, in het geval van de ouderen, bij hun waardigheid. Hij zuchtte in zichzelf, want soms had hij het gevoel dat de mens alleen maar schoonheid hoefde te zien om haar te willen vernietigen.

Hij gaf mevrouw Dirir een lift naar huis. Ze droeg een lang gewaad en een hoofddoek, maar niet de alles omhullende djilbab die sommige andere vrouwen hadden gedragen. Toen ze met hem alleen was, werd ze verlegen, maar toen hij zijn dochters ter sprake bracht, praatte ze vrijuit over haar bewondering voor Sheila, die ze in de herhalingen van een televisieserie had gezien. Ze waren bijna bij haar huis toen ze, ademloos alsof ze zich er in een paar minuten naartoe had gewerkt, tegen hem zei: ‘Ik heb twee dochters. Ze zijn nu volwassen. Ik wil u vertellen dat mijn man en ik hierheen zijn gekomen toen ze nog klein waren, en dat we dat deden om hen voor verminking te behoeden. Ik was bang dat we teruggestuurd zouden worden, maar mijn man was onderzoeker aan de universiteit van Caïro en we mochten blijven.’

‘Daar ben ik blij om,’ zei hij. ‘Erg blij.’

Een Europese vrouw in een lange jurk zou die hebben opgetrokken bij het uitstappen, maar Iman Dirir liet haar gewaad gewoon hangen. Ze hield haar hoofd hoog en liep het pad op. Toen ze bij de deur kwam, draaide ze zich nog een keer om, stak haar hand omhoog, meer een gracieus gebaar dan wuiven, en ging haar huis in.

Gegevens van tandartsen waren alleen nuttig als je min of meer wist met wiens lichaam je te maken had. Dat zei Carina Laxton tegen Wexford. Ze vertelde hem dat ze een beetje dichter bij de sterfdatum van het lijk in de kelder was gekomen. Tussen de acht en tien jaar geleden, dacht ze nu. In het geval van het lichaam uit de greppel wilde ze het wel op elf jaar houden. Wexford voelde er niets voor om het standpunt van Burden en Hannah over te nemen. Die zeiden dat het lijk in de kelder Douglas Chadwick moest zijn, want wie zou het anders kunnen zijn? Het was bijvoorbeeld helemaal niet zeker dat het slachtoffer op een gewelddadige manier was omgebracht, en trouwens, de Grimbles, vader en zoon, hadden geen van beiden een duidelijk motief gehad om hem te vermoorden. De kleren, dacht hij, vormden tot nu toe de enige aanwijzing voor zijn identiteit. Een foto van het T-shirt en de sportschoenen had drie dagen geleden in de landelijke kranten en de Kingsmarkham Courier gestaan, maar tot nu toe had zich niemand gemeld die ze had herkend.

Dilys Hughes had een dna -monster verstrekt dat vergeleken zou worden met dat van het lichaam in de greppel, en ditmaal zou de vergelijking deugdelijk zijn. Het leed geen twijfel dat zij en Peter Darracott zus en broer waren, zonder de complicaties van stiefouderschap of adoptie. Wat de tandartsgegevens betrof, was er wel een probleem. Volgens Christine Darracott was haar man niet meer naar een tandarts geweest sinds hij op school zat. Voor zover ze wist had hij in zijn tienerjaren twee vullingen en was er toen één kies getrokken. De man in de greppel had drie vullingen en bij hem waren verscheidene kiezen getrokken, ook nog op andere plaatsen in het gebit dan volgens Christine bij Peter het geval was geweest.

De e-mails van goedbedoelende burgers stroomden Wexfords computer in. Hannah had ze allemaal zorgvuldig gelezen, maar drukte ze niet meer af. Nu besefte hij pas goed hoeveel mensen er gewoon verdwenen. Natuurlijk kende hij de cijfers, maar die kregen pas betekenis als ze op individuele personen van toepassing waren, als de mensen die alleen maar getallen waren namen, leeftijden en signalementen kregen. De mensen die hem mailden, gingen voorbij aan het feit dat het slachtoffer in het voorjaar van 1995 was gestorven en schreven over een familielid dat twintig of vijf jaar geleden was verdwenen. Velen van hen schreven dat hun vrouw of vriendin vermist werd. De meer dan honderd mailtjes die Hannah op één dag las, gingen allemaal over vermiste mensen, tot er eentje kwam van een vrouw in Maidstone die zei dat ze het T-shirt met de schorpioen herkende. Hannah belde haar en zocht haar op.

Janet Mabledon was in de vijftig, een intelligente, goed geklede vrouw die als secretaresse en receptioniste in een ziekenhuis werkte. Ze had Wexfords e-mailadres van een televisieoproep overgenomen. Er was daarin ook een telefoonnummer gegeven, maar ze had gedacht, zei ze tegen Hannah, dat de politie van Kingsmarkham een lawine van telefoontjes te verwerken kreeg terwijl er misschien bijna nooit digitale berichten binnenkwamen. Hannah glimlachte, maar zei niets. Ze liet haar de foto van het shirt zien, dezelfde foto die in een aantal televisieprogramma’s te zien was geweest.

‘Mijn oudste zoon heet Samuel,’ zei Janet Mabledon. ‘Natuurlijk wordt hij altijd Sam genoemd. Ik heb dat T-shirt voor hem laten drukken. Er was vroeger een winkel in Maidstone waar ze T-shirts voor je drukten, elke afbeelding die je maar wilde, eventueel met een naam, en ze zeiden dat elk shirt dat ze maakten uniek zou zijn. Toen mijn beide zoons jong waren, waren ze gek op... nou, reptielen, moet je ze geloof ik noemen, slangen, schorpioenen, alligators, dat soort dingen. Dat hebben wel meer jongens. Sam en Ben waren vijftien en dertien toen ik de shirts liet maken.’

‘Ben is uw tweede zoon, mevrouw Mabledon?’

‘Dat klopt. Hij is nu chemicus en doet wetenschappelijk onderzoek,’ zei ze trots. ‘En Sam is docent aan een universiteit in de Verenigde Staten. Ik heb die T-shirts twaalf jaar geleden laten maken. Op dat van Sam stond er “Sam” onder die schorpioen en op dat van Ben zat een krokodil met “Ben” eronder. Ben vond dat van hem prachtig. Misschien had ik moeten weten dat Sam te oud voor dat soort dingen was. Hij weigerde pertinent het te dragen, wilde het niet eens aanpassen.’

Hannah glimlachte. ‘Wat is ermee gebeurd?’

‘Eerst niets. Toen hield ik grote schoonmaak. Eigenlijk verbaasde het me dat ik het tegenkwam, het was nooit gedragen. Ben had een vriendin met een broer die Sam heette – het was een heel populaire naam geworden – en we gaven het haar voor haar broer. Ze woonde in Myringham. Dat is toch in de buurt van Kingsmarkham?’

‘Wanneer zal dat zijn geweest, mevrouw Mabledon?’

‘O, lang geleden. Tien jaar? Ik weet niet waar die ex-vriendin nu is, maar ik kan u wel haar naam vertellen. Haar broer zat op de universiteit van Myringham toen Ben haar kende.’

‘Waar Douglas Chadwick ook als student stond ingeschreven,’ zei Wexford die avond tegen Burden. Ze zaten weer in de gelagkamer van de Olive and Dove en hadden hun vrouwen bij zich. Soms kwamen de waardevolste deducties tot stand bij een goed glas in dat rustige kamertje, maar de Kingsmarkham Courier zag die bijeenkomsten in een ander licht. De krant nam elke gelegenheid te baat om een venijnig stuk over de nalatigheid en luiheid van de politie te publiceren. Sinds het mogelijk was dat een journalist die ‘per ongeluk’ de gelagkamer kwam binnenstappen een foto met zijn mobieltje maakte, was er nergens meer enige privacy. Vreemd genoeg hadden ze ontdekt dat als Dora en Jenny meekwamen de pers hun bezoek als normale vrijetijdsbesteding beschouwde en geen actie ondernam. Hannah geloofde natuurlijk dat er een monsterlijk seksisme meespeelde, maar kon niet goed uitleggen hoe dat dan in elkaar zat.

Burden dronk bier, zoals gewoonlijk, en Wexford dronk bordeaux. Hij was zich er onbehaaglijk van bewust dat zijn vrouw naar hem keek toen hij een tweede glas ging halen. Ze had hem al verteld dat terwijl één glas rode wijn goed voor zijn hart was, vier of vijf dat niet waren, en toen hij zei: ‘Kun je ooit te veel van iets goeds hebben?’, werd ze boos en zei ze dat wat haar betrof zijn gezondheid geen goed onderwerp voor grappen was. Zijzelf dronk iets wat op rode wijn leek maar in werkelijkheid cranberrysap was. Zij en Jenny hadden hun stoelen bij de tafel vandaan geschoven en praatten over kava , de pas opgerichte vereniging.

Wexford was onderbroken en herhaalde nu wat hij over de universiteit van Myringham en Douglas Chadwick had gezegd. ‘Ze heet Sarah Finlay en is daar docente. Maar in de psychologie, niet in de mechanische technologie. Ik weet niet of het toeval is, Mike. Er studeren enorm veel mensen in Myringham en ze zegt dat ze hem niet heeft gekend. Ik heb haar gebeld.’

‘Wat is er van het T-shirt geworden?’

‘Ze gaf het aan haar broer, maar die wilde het ook niet hebben. Kort daarna maakte ze het uit met Ben Mabledon en bracht ze het naar de Oxfamwinkel.’

‘Welke Oxfamwinkel?’

‘Die in Myringham. Dat was in 1998. Het is lang geleden en natuurlijk werken er nu andere mensen in zo’n tweedehandszaak. Trouwens, niemand zou zich iets van zo lang geleden herinneren. Ze houden daar echt geen zorgvuldige gegevens bij van de oude kleren die ze verkopen.’

‘Jij denkt niet dat het Douglas Chadwick is, hè?’

‘Nee,’ zei Wexford. ‘Waarom zou de oude Grimble zijn huurder vermoorden? En waarom zou de jonge Grimble hem hebben vermoord? De oude man wilde van hem af en hij wilde zijn geld, en dat kon hij nou juist niet bereiken als hij hem vermoordde. Wat het geld betrof, kon hij de piano verkopen. Dat zal wel de regeling zijn geweest. Ik ga weg, zal de huurder hebben gezegd. Hou zo veel van mijn dingen als je wilt om mijn achterstallige huur te innen, zet de rest buiten neer, dan komt mijn vriend het met zijn busje ophalen. En dat is precies wat de oude Grimble deed. Ik denk niet dat Chadwick een rol in dit alles speelt. Ik denk dat Chadwick nog ergens rondloopt, in Wales of het noorden van Schotland of de Scilly-eilanden. Hij speelt piano in een hotellounge of werkt in een garage of studeert mechanische technologie in Noord-Ierland.’

‘Zei je Douglas Chadwick?’

Wexford draaide zich langzaam om en keek Jenny Burden glimlachend aan. ‘Ja,’ zei hij. ‘Bedoel je dat je hem kent, Jenny? Geef ons een broodnodige onthulling.’

‘Nou, als het dezelfde is. Ik heb vroeger een Douglas Chadwick gekend. Zijn zus gaf les op de eerste school waar ik lesgaf. Hij was jazzpianist – amateur, bedoel ik – in een club.’

‘Dat klinkt als dezelfde. Wanneer was dat?’

‘Eens kijken. Ik had mijn eerste baan op een school in Lewes. Dat was voordat ik naar Kingsmarkham kwam. Het zal dus vijftien jaar geleden zijn. Helen Chadwick en ik gingen vaak naar die club. Daar speelde Douglas. We gingen een keer met elkaar eten en ik geloof dat we ook een keer in een café hebben afgesproken. En toen kreeg ik mijn baan op de Kingsmarkham Comprehensive.’

‘Waar is hij nu?’ vroeg haar man.

‘Weet ik niet. Ik weet wel waar zij is. En jij ook. Net als ik is ze getrouwd en ze heet nu Helen Carver.’

‘Je bedoelt die vrouw die bij ons op bezoek kwam met die afschuwelijke kinderen die alle koppen van mijn dahlia’s hebben geslagen?’

‘Ja, die bedoel ik.’

Wexford lachte. ‘Ik ben feminist,’ zei hij. ‘Ik houd er niet van dat vrouwen hun naam veranderen als ze trouwen. Dat schept onnodige verwarring. Hoe is het verdergegaan met haar broer, Jenny?’

‘Die keer dat haar kinderen Mikes dahlia’s onthoofdden, bracht ze hem niet ter sprake. Ik kan het haar vragen. Ik kan haar bellen. Nu meteen.’

‘Als je haar maar niet uitnodigt,’ zei Burden.

Het was halfnegen ’s avonds. Jenny haalde haar mobieltje uit haar handtas en ging de vochtige duisternis van de tuin van de Olive in. In de gelagkamer speculeerden Wexford, Burden en Dora over de huidige verblijfplaats van Douglas Chadwick. Wexford hoopte half dat Helen Carver zou zeggen dat ze haar broer sinds april 1995 niet meer had gezien en dat hij van de aardbodem verdwenen was, want dan zou een van zijn problemen zijn opgelost.

Jenny kwam terug. Ze zag er heel anders uit dan de glimlachende, nogal opgewonden vrouw die optimistisch de tuin in was gegaan. ‘Ik heb haar gesproken. Ik zei dat ik had gehoord dat Douglas volgende maand op een theaterfestival hier in de buurt zou spelen en dat we daar misschien heen wilden. Had ik dat maar niet gedaan. Ze was bijna in tranen. Ze zei dat hij twee jaar geleden bij een verkeersongeluk is omgekomen.’