– 17 –
Die avond begon hij aan Spoorloos verdwenen . Selina had de inhoud correct samengevat toen ze hem vertelde over de gesprekken die zij en Vivien met collega’s hadden gevoerd, hun grondige bestudering van alles in zijn studeerkamer, en hun speculaties over de postacademische graad waarvoor hij misschien had gestudeerd. In het boek stonden ook delen van haar opgenomen gesprek met Denise Cole, en een beschrijving van haar onderzoek naar de suggestie dat haar vader schulden had gehad. Terwijl Wexford zat te lezen, moe maar nog lang niet zo ver dat hij in slaap viel, zag hij in dat hun detectivewerk bijzonder grondig was geweest. Professionals hadden het nauwelijks beter kunnen doen, en toch hadden ze uiteindelijk helemaal niets gevonden.
Hij had het boek om tien voor één uit, maar daarna hield het hem zo bezig dat hij nog enige tijd niet in slaap kon komen. Toen dat eindelijk lukte, droomde hij. In zijn droom was geen man van middelbare leeftijd verdwenen, maar een klein Somalisch meisje. Haar familie en vrienden ontkenden dat ze ooit had bestaan. De volgende morgen merkte hij dat Alan Hexham en diens dochters van de voorgrond van zijn gedachten waren verdwenen en dat Irene McNeil naar voren was gestrompeld om hun plaats in te nemen. In zijn slaap was hij tot een conclusie gekomen. Hoe oud en invalide ze ook was, hij zou Irene McNeil moeten arresteren. Hij moest haar op het politiebureau verhoren en haar dan beschuldigen van... ja, waarvan? Het verbergen van een lijk, dat in elk geval. Hij bedacht dat Ronald McNeil, de schietgrage heer des huizes, zich aan elke verantwoordelijkheid had onttrokken door dood te gaan.
Het politiebureau van Kingsmarkham had ooit één arrestantencel in het souterrain gehad. Nu waren het er twee. Maar hoe ernstig de misdrijven ook waren, het was ondenkbaar dat mevrouw McNeil zelfs maar één nacht in zo’n cel zou doorbrengen. Ze moest worden gearresteerd en in staat van beschuldiging worden gesteld, en daarna zouden ze haar naar huis sturen. Ze kwam gedwee genoeg met Wexford mee naar het politiebureau, met Donaldson achter het stuur. Toen Wexford haar in aanwezigheid van haar advocate en Burden ondervroeg, gaf ze ongeveer de antwoorden die ze in haar eigen huis ook al had gegeven. Blijkbaar had ze verwacht te worden bijgestaan door de senior partner van het gerenommeerde advocatenkantoor in Kingsmarkham die haar en haar man veertig jaar lang van advies had gediend, maar die was enige tijd geleden met pensioen gegaan en in zijn plaats was een jonge vrouw gekomen. Mevrouw McNeil weigerde naar ook maar enig advies van Helen Parker te luisteren en negeerde haar telkens wanneer ze zei dat haar cliënte een bepaalde vraag niet hoefde te beantwoorden.
Wexford vroeg haar herhaaldelijk naar het mes waarvan ze zei dat de indringer het tevoorschijn had gehaald om haar man te bedreigen. ‘Maar u was er toch niet bij, mevrouw McNeil?’ zei hij, om vervolgens te horen te krijgen dat Ronald nooit loog. Hij vroeg het keer op keer, wat voor Helen Parker aanleiding was om te zeggen dat haar cliënte hem al had verteld dat ze er niet bij was geweest. Dat wekte de woede van mevrouw McNeil. Ze maakte zich niet kwaad op Wexford maar op ‘dat bespottelijke meisje’ dat daar, zoals ze zei, helemaal niets te zoeken had. Toen Wexford haar vroeg hoe ze kon verklaren dat een man een mes bij zich droeg als hij in zijn ondergoed liep, en Helen Parker tegen haar cliënte zei dat ze geen antwoord moest geven, schreeuwde mevrouw McNeil tegen haar dat ze zich erbuiten moest houden. Helen Parker pakte haar jasje en koffertje op en ging weg.
Uiteindelijk barstte mevrouw McNeil in tranen uit. Ze konden die dag onmogelijk verdergaan, en terwijl Adam Thayer haar naar huis bracht, nam Wexford een besluit. Hij zou haar nog niet in staat van beschuldiging stellen. Als hij dat eenmaal had gedaan, zou hij haar niet meer mogen ondervragen. Er was sprake van dat de wet zou worden veranderd, maar dat was nog niet gebeurd.
Toen hij zijn besluit had genomen, keek hij naar de lijst van vermiste personen die acht jaar in de tijd terugging, en naar Peach’ lijst van vermisten die veel verder in de tijd terugging. Ronald McNeil had de man in Grimbles huis in september 1998 doodgeschoten, maar volgens beide lijsten was er in die maand alleen een meisje van achttien verdwenen (en veertien dagen later gevonden). Er was geen man verdwenen tussen juni 1998 en januari 1999. Er was één groep waarin ze zich niet hadden verdiept: de trekarbeiders.
Ze hadden in juni 1995 op Grimbles veld gekampeerd, maar drie jaar later hadden ze in september op een veld gestaan dat de boer aan de andere kant van Flagford hun ter beschikking had gesteld. Zulke mensen werden vroeger ‘zigeuners’ genoemd, of het nu Roma waren of niet. Misschien hadden ze een huis voor de winter, maar in de warmere delen van het jaar trokken ze van graafschap naar graafschap, kampeerden waar ze konden en boden zich als ongeschoolde boerenarbeiders aan op plaatsen waar fruit of groente geoogst moest worden. Tegenwoordig was dat allemaal veranderd en hadden ze plaatsgemaakt voor asielzoekers en mensen uit Oost-Europa, die in Engeland kwamen werken en aan het eind van het seizoen met het verdiende geld naar hun eigen land teruggingen.
Toen Burden binnenkwam, vroeg hij hem wat hij vond van zijn theorie dat de man die door Ronald McNeil was neergeschoten een van hen was geweest.
‘Je zou niet verwachten dat zo iemand duizend pond op zak heeft,’ zei Burden.
‘Ja, met appels plukken kan hij dat niet bij elkaar hebben gekregen. Zoveel betalen die fruitkwekers niet. Maar toen we het hier eerder over hadden, zei je dat een van de trekarbeiders misschien was teruggekomen om iemand te chanteren. Wat vind je daarvan?’
‘Je bedoelt dat hij hier drie jaar eerder was geweest, iets te weten was gekomen wat een inwoner van Flagford niet in de openbaarheid wilde hebben, en dat hij was teruggekomen om geld van die persoon los te krijgen in ruil voor zijn stilzwijgen? Ja, dat kan ik me voorstellen. Maar waarom nam hij het geld dan mee naar Grimbles huis? Waarom ging hij daar eigenlijk heen? Hij zal wel met een caravan of camper zijn gekomen. Waarom ging hij daar niet naar terug?’
‘Misschien was hij niet meer van plan om fruit te plukken, nu hij dat geld had. Hij ging naar Grimbles huis, waar hij waarschijnlijk al eerder was geweest. Het was gemakkelijk genoeg om binnen te komen. De hele bevolking van Flagford schijnt daar in en uit te hebben gelopen. Ik weet niet waarom hij zich niet in zijn camper kon wassen, of zelfs een douche kon nemen op de plaats waar hij kampeerde. Maar afgezien van mevrouw McNeils verklaring weten we niet dat hij ooit in die badkamer is geweest. Misschien is hij daar geweest, misschien dacht hij dat er genoeg water in de kraan zat en wilde hij zich eens goed wassen. De kleren die hij uittrok, waren al bijna tot vodden vervallen. Ik denk dat hij van plan was kleren uit de kast van oude Grimble te halen.’
Burden voelde blijkbaar wel iets voor die theorie. ‘Een pak misschien, of waarschijnlijker een broek en dat colbertje dat we daar zagen hangen?’
‘Dat zou heel goed kunnen. Maar voordat hij dat kon doen, voordat hij zich zelfs maar kon wassen, kwam hij tegenover de schietgrage Ronald McNeil te staan.’
‘En op de plaats waar hij kampeerde werd hij niet gemist?’
‘Het hangt er allemaal van af wat hij ging doen. Misschien heeft hij tegen zijn collega’s gezegd dat hij niet langer wilde blijven. Hij had wat geld gekregen – hij hoefde niet te zeggen hoe of waar het vandaan kwam – hij wist hoe hij aan fatsoenlijke kleren kon komen en hij ging weg zodra hij ze had.’
‘Zouden ze niet merken dat hij zijn camper of misschien auto had achtergelaten?’
Wexford schudde zijn hoofd. ‘Dat hoeft niet. Zulke mensen hebben niet ieder een auto en een caravan. Soms zitten ze met drie of vier in een auto. Misschien merkten ze dat hij bijvoorbeeld een rugzak had achtergelaten, met waarschijnlijk dingen zonder waarde erin. Ze zouden geen aangifte van vermissing doen, want de meesten van hen hebben geen vaste verblijfplaats. Ik denk dat het een van die fruitplukkers was, Mike. Daar kunnen we voorlopig wel van uitgaan.’
Op weg naar huis ging hij even naar Iman Dirir. Hij wist dat ze thuis was, want hij kon haar vaag door het raam zien. Een ogenblik had hij gedacht dat ze haar eigen dochter was, want de vrouw van wie hij een glimp had opgevangen, had lang zwart haar dat tot het midden van haar rug hing. Ze wachtte zo lang met opendoen dat hij al op het punt stond opnieuw aan te bellen toen de deur openging. Ze droeg het uniform dat zowel westers als oosters kon zijn, zwarte broek en lang shirt. Ze gingen naar haar huiskamer, die precies zo was als wanneer zij en haar man academici van middelbare leeftijd uit Tunbridge Wells waren geweest, tot en met de witte muren, het sitsen meubilair en de goed gevulde boekenkast. De plasmatelevisie zou de jaloezie van John Grimble hebben gewekt.
‘Kan ik u iets aanbieden? Een glas wijn? Wij behoren niet tot de sapbrigade.’
Hij glimlachte. ‘Dank u, maar ik kan niet blijven. Ik kwam u vertellen dat een van mijn vrouwelijke rechercheurs, die jeugdzaken doet, bij Matea’s ouders is geweest en hen in verband met hun vijfjarige dochter heeft gewaarschuwd. Ze heeft dat tactvol gedaan. Ze heeft alleen tegen hen gezegd dat het een misdrijf was om een kind naar het buitenland te brengen en daar te laten besnijden, en dat er een maximumstraf van veertien jaar op staat.’
‘Ze zullen het wel hebben ontkend,’ zei Iman Dirir.
‘Ze zeiden dat ze op vakantie gingen. Hoe goed kent u hen?’
‘Goed genoeg om bij hen op bezoek te gaan en met hen te praten. Wilt u dat ik dat doe?’
‘Ja,’ zei hij. ‘Heel graag. En het moet gauw gebeuren. Ze vertrekken over een paar dagen.’
Ze stak een lange bruine hand uit, de nagels donkerrood geverfd, en pakte zijn hand vast. Het was geen eenvoudige handdruk, maar een belofte. ‘Ik zal mijn best doen,’ zei ze.
Een T-shirt dat ooit wit was geweest, met daarop een schorpioen en de naam ‘Sam’. Iets wat gemakkelijk in het geheugen bleef hangen, dacht Damon Coleman. Niet iets wat hij zelf ooit zou dragen, ook niet als hij Sam zou heten en van schorpioenen hield. Zijn smaak ging uit naar de kleuren die bij een zwarte huid pasten, kleuren die misschien alleen een zwarte man met succes kon dragen; rood, oranje, geel, knalgroen. Beslist niet zwart. Toen hij met het T-shirt langs de Pickfords, Hunters, Louise Axall en Theodore Borodin ging, verbaasde het hem dat niemand van hen het herkende. ‘Het is lang geleden,’ was de frase die de meesten gebruikten terwijl ze hun hoofd schudden. Hij had weinig hoop, en nadat hij zich door Grimble had laten schofferen, zag hij er bijna van af om naar Bill Runge te gaan. De man was trouwens niet thuis. Was het de moeite waard om later terug te komen? Hij liep al van de voordeur van Runges huisje naar het hek toen hij de man met een draagtas door de straat zag komen. Zo te ruiken zat er fish-and-chips in die tas, en toen Damon vroeg of hij hem kon spreken, zei Runge alleen dat hij onder dat gesprek dan wel graag wilde eten, anders werd het koud.
De fish-and-chips, eenmaal uit hun vetvrije papier gehaald, zagen er uitnodigend uit. Damon, die de eetlust van een grote lange man had, wendde zijn ogen af en wilde dat hij zijn neusgaten ook kon afwenden. Eén ding stond vast: als hij hier weg was, ging hij regelrecht naar die fish-and-chipszaak op de hoek om zijn eigen middageten te kopen.
Hij haalde het T-shirt tevoorschijn, en in plaats van zijn hoofd te schudden en te zeggen dat het lang geleden was, zei Bill Runge met zijn mond vol dat hij dacht dat hij het eerder had gezien. ‘Laat me even denken,’ zei hij, terwijl hij ketchup over zijn kabeljauwfilet goot alsof het hersenvoedsel was dat hij absoluut nodig had om zijn geheugen te laten werken.
‘Acht jaar geleden in september?’ drong Damon aan.
‘Kan zijn. Ik was veel in Flagford toen ik die greppel voor mijn maat Grimble aan het graven was, maar het was niet in die tijd, zo lang geleden was het niet. Normaal gesproken kom ik daar nooit.’
‘Bent u misschien ooit bij die fruitkwekerij geweest? Morella?’
‘Dat is het! Ik ging met mijn vrouw naar Morella’s winkel. Ze moest nooit veel van fruit uit supermarkten hebben. Het was een zaterdag, dat moet wel, ik ga nooit doordeweeks naar de winkel. En u hebt gelijk, het was acht jaar geleden. Toen was het. We hadden ons meisje bij ons en ze was toen vijftien. Gek dat ik me dat herinner, maar ik weet het nog omdat ze zich zo druk maakte om haar eten. Dat hebben ze allemaal als ze in hun tienerjaren zijn en op een dieet van appels leven. Dat is het enige wat ze eten: appels en dat spul dat ze muesli noemen.
Die fruitplukkers waren op het veld. Een van die kerels reed op de vrachtwagen die de kisten van het veld naar de winkel bracht. Hij kwam met een kist appels aanlopen en had dat T-shirt aan. Mijn dochter zei: “Kijk eens wat hij aanheeft, pa. Moet je zien, dat is een schorpioen. Ik zou nooit zoiets dragen,” zei ze. “Het is lomp.” Een jonge kerel; nou, dat was hij toen. Mijn dochter had een programma over schorpioenen op de tv gezien. Ze wist wat voor beesten het waren.’
‘U bent geweldig, meneer Runge,’ zei Damon. ‘U hebt uw roeping gemist. U had bij de politie moeten gaan.’
Hij was bijna tevreden. Maar hadden ze bevestiging nodig? In de winkel waar Runge net vandaan was gekomen kocht hij kabeljauw met friet en een grote augurk. Hij at het in de auto op. Misschien moest hij er in de winkels van Flagford naar vragen; daar waren er nog maar twee van, terwijl er vroeger tien waren geweest. Bij de kruidenier, die zich supermarkt annex postagentschap noemde, liet hij de foto zien aan de man die postzegels verkocht en aan de vrouw achter de kassa, maar hoewel ze allebei acht jaar geleden al hetzelfde werk deden, herkenden ze het shirt met de schorpioen niet. De andere winkel was er zo een waarvan voorbijgangers zich altijd afvragen hoe hij kan bestaan. In de winkel werd positie- en babykleding verkocht, althans dat was de bedoeling. Een erg oude vrouw achter de toonbank glimlachte hoopvol naar hem maar kon blijkbaar niet begrijpen wat hij haar vroeg. Herhaaldelijk zei ze dat haar winkel niet zoiets als het kledingstuk op de foto verkocht en dat ook nooit had gedaan. Het was lelijk, zei ze, het zou de klanten niet aanspreken.
Hij gaf het op en richtte zijn aandacht op de laatste mensen die op zijn lijst stonden, de Tredowns. Die woonden het dichtst bij Grimbles veld. Dat moest te zien zijn vanuit alle bovenramen aan de westkant van Athelstan House. Toen hij naar Flagford terugreed, dacht hij aan wat Bill Runge had gezien, en aan de betekenis daarvan. De man in de kelder had dat T-shirt gedragen en het stond dus bijna vast dat de man in de kelder een trekarbeider was geweest die kort daarvoor in Flagford was gezien. Niet meer dan bijna? Ze moesten een tweede persoon vinden die hem ook had gezien. Hij reed naar Owen Tredowns huis en parkeerde bij de voordeur.
Burden en Lyn Fancourt waren in de bungalow die Sunnybank heette. Ze waren naar de slaapkamer gegaan en keken in de kleerkast. Lyn haalde er het ene na het andere kledingstuk uit en legde ze op het bed. Toen ze aan het colbertje toe was, bruin tweed met leren stukken op de ellebogen, hield Burden haar tegen. Hij trok een handschoen aan, voelde in de zakken en vond een horloge, wit metaal met een versleten leren bandje, een al even versleten portefeuille en twee sleutels aan een ring.
‘Dus daarom vonden de McNeils niets toen ze zijn kleren doorzochten,’ zei Burden.
‘Alleen duizend pond.’
‘Ja, in de zak van zijn spijkerbroek. Blijkbaar had hij dat geld net ontvangen en in zijn broek gestopt. Misschien vond hij dat een veiliger plaats, dicht op zijn lichaam, dan de zakken van die parka, waar hij de portefeuille en sleutels in moet hebben gehad.’
‘Maar waarom deed hij al die dingen in het jasje van iemand anders?’
‘Hij was toch van plan zich te wassen? Daarom deed hij zijn horloge af. Ik denk dat het volgende gebeurde. Hij kleedde zich uit tot op zijn ondergoed, liet zijn spijkerbroek met de duizend pond – was hij die even vergéten? – zijn parka, het T-shirt en zijn sportschoenen op het aanrecht in de keuken achter. Toen nam hij zijn portefeuille – misschien dacht hij dat hij het geld daarin had gestopt – en zijn sleutels mee naar de slaapkamer, maakte de kleerkast open en vond het enige kledingstuk dat hij wel wilde dragen, het colbertje, al vermoed ik dat alles hier in een betere staat verkeerde dan wat hij aan had gehad. Misschien zou hij ook een regenjas hebben meegenomen. Hij deed zijn horloge af en stopte het met de portefeuille en de sleutels in een van de zakken van het colbertje, dat hij zou aantrekken als hij zich had gewassen. Waarschijnlijk wilde hij het T-shirt weer aantrekken en natuurlijk ook de spijkerbroek met het geld erin. De broek van oude Grimble zou te kort voor hem zijn geweest. Voordat hij dat alles kon doen, kwam de dappere McNeil en schoot hem dood.’
‘Geen mes,’ zei Lyn.
‘Geen mes,’ herhaalde Burden.
Damon, die door Owen Tredown zelf was binnengelaten, dacht dat hij nog nooit iemand had gezien die nog op de been was en er zo ziek uitzag als deze man. Hij was een spookgestalte, zo verregaand weggeteerd dat nog maar de helft van zijn substantie over was, mager als een skelet, zijn ribben zichtbaar onder het dunne shirt dat hij droeg, zijn gezicht de kleur van oud vergeeld papier. Een hand als een vogelklauw werd in die van Damon gelegd.
‘Ik zie er niet uit, hè?’ zei Tredown tegen deze man die hij nooit eerder had ontmoet. ‘Als u me op een donkere avond tegenkwam, zou u hard weglopen.’
Damon knikte, probeerde te glimlachen. ‘U ziet er niet erg gezond uit, meneer.’ Was dat niet het understatement van het jaar? ‘Moet u niet gaan zitten?’
‘Dat ga ik straks doen. Ik wil er niet aan toegeven voordat het moet.’ Ze gingen naar een grote, vervallen kamer waar de lange bruine fluwelen gordijnen opzij getrokken waren alsof iemand dat met een ruk had gedaan. ‘Ik heb moeten stoppen met schrijven,’ zei Tredown. ‘Dat is nog het ergste. Als ik niet kan schrijven, kan ik net zo goed dood zijn.’
Damon wist niet wat hij moest zeggen. Een stem die van achter de hoge rug van een bank kwam, maakte hem aan het schrikken. ‘Wat overdrijf je toch, Owen,’ zei die stem, en vanuit diezelfde plaats verscheen een beringde hand met lange vingers die fladderend wuifde.
Tredown was in een fauteuil gaan zitten en wees Damon een andere aan. Toen verscheen de eigenares van de stem, een lange vrouw met het lange donkere haar van een meisje en het doorgroefde gezicht van een oude vrouw. Ze bekeek hem van top tot teen. ‘Hallo. We hebben elkaar nog niet ontmoet. Ik ben Claudia Ricardo. Vindt u het moeilijk om zwart te zijn in deze omgeving?’
‘Niet doen, Claudia,’ zei Tredown op milde toon.
Damon gaf haar geen antwoord. Hij zou haar
geen antwoord geven, dacht hij, al kostte het hem zijn baan. Hij
haalde de foto van het
T-shirt uit zijn aktetas. Op dat moment kwam een kleine, dikke
vrouw in een grijze wollen jurk de kamer binnen. Ze bleef staan
toen ze de foto zag. Omdat ze het shirt herkende?
‘Wat een afschuwelijk ding,’ zei ze minachtend.
De andere vrouw, die haar giechelen amper kon inhouden, zei: ‘Dit is mijn schoonvrouw Maeve. De húídige mevrouw Tredown,’ alsof er ook maar enige mogelijkheid bestond dat het fragiele wrak in de andere fauteuil nog eens zou trouwen. ‘Hij is van de politie, al zou je dat niet zeggen als je naar hem keek, hè?’
‘Heeft iemand van u dit kledingstuk eerder gezien?’ Hij had geen zin meer om beleefd te zijn.
‘Wat is het?’ Dat was Claudia Ricardo. ‘Zou iemand die normaal bij zijn verstand is zoiets dragen?’
‘Iemand zonder smaak misschien wel,’ zei Maeve Tredown.
Damon vond het nogal cru om dat uit de mond te horen komen van een vrouw die deze sombere kamer met al dat bruin en rood van jus, ketchup en bolognesesaus had ingericht. ‘Hebt u dit shirt eerder gezien?’
‘Waar kunnen we het hebben gezien?’ vroeg Tredown beleefd. ‘Misschien kunt u ons geheugen opfrissen.’
Daar kon Damon natuurlijk niet aan beginnen, maar hij ging wel zo ver dat hij zei dat ze het misschien iemand op Grimbles veld hadden zien dragen. ‘Een aantal jaren geleden,’ zei hij.
Hij keek naar de gezichten van de vrouwen en meende minachting op dat van Claudia en behoedzaamheid op dat van Maeve te zien, maar dat waren alleen maar vermoedens of gissingen van zijn kant. Toen Maeve Tredown de kamer binnenkwam, meende hij aan haar ogen te zien dat ze het shirt herkende, maar dat moest een vergissing van hem zijn geweest. Het had weinig zin dat hij hier bleef, dacht hij, maar toen verraste Tredown hem. ‘Ik heb dat shirt misschien eerder gezien,’ zei hij. ‘Ja, ik denk van wel. Het is nogal ongewoon, hè? Eens kijken. Acht of negen jaar geleden. Ik was boven aan het werk. Ik zag die man door het raam. Op de weg, denk ik, of misschien in onze tuin.’
‘Dat kun je je onmogelijk van zo lang geleden herinneren. Je weet dat je geheugen geen cent waard is. Het is belachelijk.’ Claudia Ricardo wierp hem een smalende blik toe.
‘Misschien niet,’ zei hij. ‘Ik weet het niet. Ik ben zo verschrikkelijk moe.’ Hij deed zijn ogen dicht en Damon vond dat hij er al dood uitzag, zijn gezicht zo wasachtig als van een dode. ‘Ze zeggen dat ik naar een verpleeghuis in Pomfret zal moeten om daar te sterven,’ zei hij zonder zijn ogen open te doen.
De twee vrouwen stonden er zwijgend bij, schijnbaar onaangedaan.