– 20 –

Hij nam de telefoon in de auto op. Hij verwachtte een negatief antwoord, want inmiddels had hij minder vertrouwen in het idee dat in de kleine uurtjes van de nacht bij hem was opgekomen. Dingen die je bedenkt als je ’s nachts wakker ligt, lijken ’s morgens vaak bizar of dom.

In plaats daarvan zei ze: ‘Dat zou dan meteen een verklaring zijn voor dat papier waarop hij had geschreven. Maar ik weet het niet. Er is wel één klein ding. Het is zo klein dat ik het niet de moeite waard vond het in mijn boek te zetten. Ik herinner me een blad – nou ja, ik denk dat je het een tijdschrift moet noemen – dat op een tafel in ons huis lag. Het heette The Author . Ik weet niet waar het vandaan kwam, maar er stonden ook advertenties in van mensen die aanboden research te doen voor auteurs. Verder kan ik me er niets meer van herinneren, behalve dat mama zei dat het een leuke baan voor iemand zou zijn.’

Hij bedankte haar en toen zei ze onverwachts dat ze van gedachten veranderd was wat het vinden van haar vaders moordenaar betrof. Ze was het nu met hem eens. Die man moest worden gevonden, al was ze blij dat de doodstraf was afgeschaft. Later vroeg hij zich af hoe geloofwaardig het was dat ze zich The Author en die opmerking van haar moeder herinnerde. Zou iemands geheugen zo goed kunnen zijn? Het was waarschijnlijker, dacht hij, dat Selina het, misschien onbewust, had bedacht om hem te helpen de dader van een misdrijf te vinden.

Ze volgden haar auto over de korte oprijlaan en onder de druipende bomen. Maeve Tredown was geen goede automobiliste. Ze zat onzeker en kennelijk nerveus achter het stuur. Het scheelde niet veel of ze schuurde met de zijkant van de oude Volvo langs de stam van een hoge naaldboom. Ten slotte stopte ze te abrupt voor de voordeur; de auto schudde ervan. De merkwaardige kleuren van het huis, het schreeuwende geel en rood, leken lichter nu de regen alles had schoongespoeld. Ze maakte het portier open en boog zich naar buiten om te kijken wie er op bezoek was gekomen.

‘Goedemorgen, mevrouw Tredown,’ zei Wexford. ‘Misschien zou het beter zijn als we meteen naar binnen gingen.’ Hij verwachtte een irrationele tegenwerping, maar ze stapte vlug uit, gooide het portier hard dicht en leidde hen het huis in. ‘Hoe gaat het met uw man?’ vroeg hij toen ze binnen waren.

‘Ze brengen hem morgen naar het hospice,’ zei ze. ‘Er is geen hoop meer.’ Ze zei het op de opgewekte toon van iemand die zei dat er niets te vrezen was. ‘Ik dacht dat een hospice een huis was waar monniken met sint-bernardshonden woonden. Maar blijkbaar is dat niet meer zo.’

Toen ze hen door de donkere gang leidde, langs de lukraak opgehangen jassen en het neergegooide schoeisel, en haar regenjas in het voorbijgaan aan een haakje hing, rook Wexford de vanillegeur die ze verspreidde. Deze keer werden ze niet in de sombere huiskamer ontvangen, maar gingen ze naar een soort eetkeuken, waar Tredown voor een open vuur in een fauteuil lag, benen op de zitting van een andere fauteuil, pijp in zijn mond. Hij lag onder dekens, al was het ondraaglijk heet. Aan het andere eind van het vertrek, het gedeelte waar werd gekookt, stond Claudia Ricardo voor een Aga-fornuis. Blijkbaar maakte ze citroenjam. De hele eetkeuken rook naar een mengeling van citroen en brandende salie.

‘Ik weet dat het hier heel heet is,’ zei Tredown, die de pijp uit zijn mond haalde zonder zijn hoofd omhoog te brengen. ‘Ik voel tegenwoordig alleen nog maar kou. Misschien kun je beter met de heren naar de salon gaan, Em.’

‘Alstublieft, maakt u zich geen zorgen over de warmte, meneer Tredown,’ zei Wexford. ‘We willen graag ook met u praten.’

‘Gaat u dan maar zitten.’ Maeve Tredown was zo nonchalant als haar man beleefd was.

‘Wil je koffie of thee voor ons zetten, Cee?’ Blijkbaar leek het Tredown veiliger dat verzoek tot zijn ex-vrouw te richten dan tot zijn huidige echtgenote, of misschien deed hij het alleen maar omdat Claudia al bij het fornuis bezig was. Ze zwaaide met een houten lepel om te kennen te geven dat ze het zou doen. ‘Wat wilde u me vragen, meneer Wexford?’

‘Ik heb gehoord dat u ooit een man in dienst hebt gehad die Dusty werd genoemd.’

Tredown legde zijn pijp op een schoteltje, richtte zijn doodskopachtige gele gezicht op Wexford en stak zijn handen naar de vlammen uit. ‘Ik vergeet zoveel dingen,’ zei hij. ‘Laat me eens nadenken. Hadden we zo iemand, Em?’

Met een ijzig gezicht zei Maeve Tredown: ‘Hij vroeg het jóú. Waarom geef je geen antwoord? Je weet heel goed dat we zo iemand hadden.’

Tredown sprak heel langzaam: ‘Ik geloof niet dat ik hem ooit heb gezien.’ Het lukte hem te glimlachen, een doodskopgrijns. ‘Ik was altijd aan het werk, weet u. Altijd boven aan het werk.’

‘Je bedoelt dat je schreef, Owen. Waarom zeg je dat niet?’

‘Omdat schrijven ook werken is. Het is mijn werk.’ Wexford kon niet nagaan of hij zuchtte of zijn adem inhield. ‘Het wás mijn werk.’

De niet te identificeren warme drank die Claudia Ricardo in dikke aardewerken koppen naar hen toe bracht, verschilde enorm van wat mevrouw McNeil van Greg had gekregen. Wexford kon niet nagaan of het thee of koffie was. Hij zag Burden kijken en begreep dat die niet van plan was het te drinken. Claudia dronk met zichtbaar genoegen uit haar eigen kop, zette die met een hard geluid op zijn schotel en zei: ‘Ik kan me Dusty nog heel goed herinneren. Hij was wel aantrekkelijk. Ik viel wel op hem. Jij bent vreselijk ordinair, dacht ik, maar ik heb altijd wel van ruige mannen gehouden.’

‘O, Cee, jij bent afschúwelijk,’ sputterde Maeve in haar kop.

Tredown had zijn ogen dichtgedaan; of het van vermoeidheid was of van walging, dat was niet te zien. ‘U hebt hem in dienst genomen om hem in de auto te laten rijden?’ drong Wexford aan.

‘Een of twee keer. Hij moest vooral de auto reparéren. Die arme oude auto had in geen eeuwigheid gereden. Em kon toen nog niet rijden. Het was... o, lang geleden. Wanneer heb je je rijbewijs gehaald, Em?’

‘December 1997,’ zei Maeve.

‘Ik heb het nooit geleerd. Ik heb mijn hoofd altijd in de wolken, weet u, en dat zou niet goed zijn geweest. Owen reed altijd, ik bedoel, hij kán het, maar hij heeft iemand doodgereden. Hij ging naar rechts zonder te kijken en raakte iemand, en die ging dood. Dat gebeurde een tijdje nadat hij met mij getrouwd was. Dat had er misschien iets mee te maken.’

Tredown zag kans zich op te richten. Hij zag ook kans met een stem te praten die luid genoeg was om hem uit te putten. ‘Stil, Claudia. Als je niets verstandigs te zeggen hebt, ga dan weg.’ Het kostte hem ook veel emotionele energie om haar op die manier toe te spreken. Doodmoe liet hij zich achterover zakken. Het zweet stond in druppels op zijn gezicht.

Burden zei ijzig: ‘Kunnen we het weer over Dusty hebben? Waar kwam hij vandaan?’

Blijkbaar vond Maeve dat zij en Claudia ver genoeg waren gegaan. ‘Hij was een van die fruitplukkers geweest die op Grimbles veld zaten...’

‘Een ogenblik, mevrouw Tredown,’ zei Wexford. ‘Hebben we het over acht of elf jaar geleden?’

‘Elf natuurlijk. Acht jaar geleden zaten ze niet op dat veld. Dit was in 1995. Op een dag kwam Dusty in onze tuin toen ik daar was en vroeg of ik werk voor hem had. Ik vroeg hem of hij een beetje technisch was, want we hadden een auto die in geen jaren had gereden. Kon hij hem repareren en er voor ons in rijden? Nou, dat kon hij en we betaalden hem. Zo, bent u nu tevreden?’

‘Niet helemaal, mevrouw Tredown. U zegt dat het elf jaar geleden was. Was het voordat meneer Grimble en meneer Runge de plukkers van het veld af joegen of daarna?’

‘Daarna natuurlijk, suffie,’ antwoordde Claudia voor haar. ‘Hij wilde werk, omdat hij zijn werk als aardbeienplukker niet meer had. Wat anders?’ Ze wendde zich weer tot haar citroenjam. Ze was nu zo ver dat ze een lepel van het gele mengsel op een schoteltje deed om te kijken of het geleiachtig was geworden. Ze keek ernaar, snoof eraan, knikte en zei tegen Wexford: ‘Houdt u van citroenjam?’

‘Heel erg,’ zei hij, maar hij voegde er vlug aan toe: ‘Maar niet nu. Wanneer had hij de auto gerepareerd en voor u gereden?’

‘Hij bracht ons een paar keer naar winkels en werkte wat in de tuin. Hij installeerde een wasmachine.’ Maeve huiverde. ‘U kunt niet in al die huiselijke details geïnteresseerd zijn. Hij was maar twee of drie weken bij ons.’

‘Maar drie jaar later kwam hij terug?’

Eindelijk kon Wexford zien dat Burden en hij een gevoelige snaar hadden geraakt. Claudia hield haar lepel enkele seconden midden in de lucht. Maeve, die alleen maar met een ongewoon zorgzaam gebaar het voorhoofd van haar man had gevoeld, bleef volkomen onbeweeglijk, haar hand op de vochtige, okergele huid. De ex-vrouw was de eerste die zich herstelde.

‘Dusty kwam ons gedag zeggen. Dat is alles. Hij zei dat hij ging trouwen met een vrouw die Bridget heette.’

Dat waren misschien wel de eerste twee serieuze zinnen die Wexford ooit uit de mond van Claudia Ricardo had gehoord. ‘Hebt u hem geld gegeven?’

‘Nou, dat hebben we inderdaad gedaan.’ Maeve nam haar hand van Tredowns voorhoofd weg. Hij was in slaap gevallen. ‘Het ging toen erg goed met ons. De eerste hemel was al een hele tijd een bestseller. Dat was nog eens een tijd.’ Ze wierp een blik op de slapende man. ‘Hij heeft nooit een vervolg geschreven dat daar zelfs maar bij in de buurt kon komen. God mag weten waarom niet. Ik heb Dusty honderd pond voor een trouwcadeau gegeven.’

‘Meer niet?’

‘Pardón? Hij mocht blij zijn dat hij dat kreeg.’

‘Waar kwam de rest vandaan?’

Wexford keek naar de regen die in dunne stroompjes over het grote raam van zijn kantoor liep. Het bewegende water vervormde de bomen tot een mengeling van goud en bruin. De lucht was vaal, kleurloos, een en al bewolking. ‘Misschien liegt ze, Mike, en ik vraag me af waarom. Besef je wel dat we niet eens zijn voornaam weten? We leiden uit zijn bijnaam af dat hij Miller heette en uit dat T-shirt dat zijn voornaam Sam was. Maar dat zijn gissingen. We weten dat hij dood is en dat Ronald McNeil hem heeft doodgeschoten. Of om precies te zijn, Irene McNeil zegt dat hij hem heeft doodgeschoten. We moeten met Bridget Cook gaan praten. Hannah kan proberen zo veel mogelijk uit haar te halen. Misschien weet ze van de duizend pond, en ze weet natuurlijk ook wat Dusty’s echte naam was.’

‘Ik heb nooit een hoge dunk gehad van de thee die we hier krijgen,’ zei Burden, en met ongewone en bijna poëtische overdrijving voegde hij eraan toe: ‘Maar vergeleken met die drab die Claudia ons gaf, is dit het nectar van de goden.’ Hij bracht het kopje naar zijn lippen en genoot van de inhoud. ‘Uitstekend. Ik vond het een beetje grof van Maeve dat ze zei dat de vervolgen op dat boek van Tredown niet erg goed waren.’

‘Ze ís grof, maar ik ben bang dat ze gelijk heeft.’

Burden trok zijn wenkbrauwen op.

‘Dora heeft twee van zijn boeken voor me uit de bibliotheek gehaald, recente boeken, bedoel ik. Ze kunnen niet tippen aan De eerste hemel . Ik hield niet van De eerste hemel , ik hou niet van fantasyromans, maar ik kon wel zien dat het goed was. Die andere boeken kreeg ik niet uit. In een ervan kwam ik halverwege, maar ik kon het niet uitlezen, en van het andere kon ik maar één hoofdstuk doorkomen. De eerste hemel eindigt met de komst van de mens op de aarde, dat wil zeggen, de mens zoals wij hem kennen, geen halve aap. In het eerste vervolg – dat heet Als Zijn Evenbeeld en dat zegt alles – schrijft hij over Adam en Eva en de tuin van Eden en God die hen het paradijs uit stuurt, terwijl De eerste hemel over evolutie en de dood van goden gaat. De man is geobsedeerd door de Bijbel. Dat is zijn probleem.’

Zoals altijd wanneer het over literatuur ging, kwam er een glazige blik in Burdens ogen. ‘Waarom dan? Ik bedoel, is dat de reden waarom die andere boeken niet zo goed zijn?’

‘Ik denk dat hij het niet kon laten om een hele tijd niet over Bijbelse onderwerpen te schrijven. En Bijbelse onderwerpen interesseren mensen niet erg meer. Ik interesseer me er ook niet voor, maar wel voor evolutie en klassieke mythologie. Het was niet zijn fout dat hij naar zijn oude onderwerp terugkeerde, maar dat hij terugviel op een onderwerp dat zijn nieuwe onderwerp leek tegen te spreken. Begrijp je wat ik bedoel?’

‘Ik geloof van wel, maar ik weet niet veel van die dingen af. Is het belangrijk?’

‘Ik weet het niet,’ zei Wexford. ‘In deze zaak weet ik niet wat belangrijk is en wat niet.’

Het was niet moeilijk om Bridget Cook te vinden, maar wel om haar thuis te bezoeken. ‘Ze wil u niet thuis ontvangen,’ zei Michelle Riley. ‘Haar kerel is altijd thuis en als u iets over een man zegt met wie ze omging voor ze hem kende, gaat hij door het lint. En als hij dat doet, slaat hij haar in elkaar, dat staat vast.’

Hannah had het geluk dat Bridget Cooks partner niet thuis was – ‘Naar de sociale dienst’ – toen ze belde. ‘Ik kan u hier niet ontvangen,’ zei Bridget. ‘Niet als u over Samuel wilt praten.’

‘Wie?’ zei Hannah.

‘Samuel. Zo heet hij. Samuel Miller. Ik heb hem nooit Dusty genoemd, zoals de rest deed.’

Ze spraken af in een café in Norbury, een kleine kilometer van de flat waar Hannah met Bal Bhattacharya woonde. Hannahs moeder had een term waarmee ze vrouwen beschreef die er slecht verzorgd uitzagen. Meestal gebruikte ze die term voor vrouwen die op televisie werden geïnterviewd en afkomstig waren uit ‘beerputbuurten’ of van ‘armenscholen’, zoals zij het noemde. ‘Ze ziet er afgeleefd uit’ was een uitdrukking waarmee Hannah was opgegroeid. Ze had dat woord als onaanvaardbaar verworpen, maar het kwam bij haar op toen Bridget Cook – een kwartier te laat – in café La Capuccella verscheen.

Het was een grote, lange vrouw van wie je gemakkelijk kon geloven dat ze nog wel zwaarder werk had verzet dan fruitplukken. Haar gezicht was ooit mooi geweest, met een klassieke strakke schoonheid, maar het zat nu onder de blauwe plekken en het was getekend door de tijd en misschien ook door mishandeling. Het was het gezicht van een beeld uit het oude Griekenland, beschadigd door langdurige blootstelling aan weer en wind. Hannah vond dat ze eruitzag als een indiaanse, of een ‘roodhuid’ zoals ze volgens haar moeder vroeger werden genoemd. Haar politiek correcte ziel had gehuiverd toen ze dat hoorde.

Bridget Cook liep tegen de zestig, maar leek ondanks de sporen van haar schoonheid nog ouder. Toch was die man met wie ze samenleefde, dacht Hannah verbaasd, jaloers op een vroegere minnaar die ze in acht jaar niet had gezien. Hannah was verrast toen ze haar rechterhand uitstak en die van haar verwoed op en neer zwengelde. ‘Hallo. Hoe maakt u het? Ik ben Bridget Cook, of Williams, zoals mijn kerel graag wil dat ik zeg.’

Hannah vond het nergens voor nodig om toe te geven aan de ijdelheid van die man. ‘Ik zou graag over Samuel Miller willen praten, mevrouw Cook, als u daar geen probleem mee hebt.’

‘Goed. Geen probleem. Hij en ik zouden gaan trouwen, maar hij liep weg. Hij durfde niet meer, denk ik. Ik was al eerder getrouwd geweest, maar hij niet. Evengoed is het nu allemaal verleden tijd, hè?’

Niet helemaal, dacht Hannah. ‘Voordat we verdergaan, mevrouw Cook, moet ik u vertellen dat Samuel Miller dood is. Ik vind het heel erg. Ik hoop dat het u niet van streek maakt.’

Ze zweeg. Haar krachtige mannelijke trekken bleven strak. Ze streek over haar voorhoofd en zei: ‘Hij schreef gedichten, weet u. Hij had ook een boek geschreven. Sam was niet achterlijk.’

Hannah noteerde de roepnaam. ‘Dat wist ik niet.’

‘Nee. Mensen wisten dat niet. Hij schreef een gedicht voor me, maar Williams vond het en verscheurde het. Wilt u koffie?’

‘Ik ga het wel halen,’ zei Hannah.

Toen ze bij de tapkast stond en over haar schouder keek, zag ze dat de grote vrouw haar hoofd in haar handen liet zakken. Ze had een trouwring aan haar linkerhand en Hannah vroeg zich af of haar jaloerse minnaar zich daar ook druk om maakte. Ze ging met de twee kopjes koffie naar hun tafel terug.

‘Waarom ging hij naar de Tredowns toen u met zijn allen in Flagford was?’

‘Dat weet ik niet. Deed hij dat?’

‘Hij had drie jaar eerder voor ze gewerkt, de laatste keer dat hij ging fruitplukken in Flagford. Een zekere Grimble joeg de plukkers van zijn veld af. Samuel Miller ging naar de Tredowns en ze gaven hem een baantje. Hij repareerde hun auto en reed erin.’

‘U bedoelt Tredown de boekenschrijver? Die dat boek heeft geschreven over de hemel of zoiets? Waar ze een film van maken?’

‘Ja, dat is hem.’

‘Woonde hij in Flagford?’

‘Nog steeds,’ zei Hannah. ‘Samuel...’ de naam zat haar dwars. Hij paste niet bij de Dusty die ze zich had voorgesteld, maar wel bij een schrijver en dichter. ‘Samuel... Wist hij dat het díé Tredown was? Ik bedoel, ging hij, zelf schrijver, daarom juist naar Tredown toe?’

‘Dat moet u mij niet vragen. Ik heb nooit geweten dat Tredown daar woonde. Sam heeft dat nooit gezegd.’

‘Zou hij iets wat hij had geschreven hebben meegenomen om het aan Tredown te laten zien?’

Bridget was duidelijk niet geïnteresseerd. ‘Als hij dat deed, heb ik het nooit gezien. Hoe is hij gestorven?’

Hannah zou graag willen zeggen dat Bridget Cook dat niet hoefde te weten, maar dat kon niet. ‘Jammer genoeg is hij om het leven gebracht. Hij is doodgeschoten.’ Ze zei vlug: ‘De man die hem doodschoot is zelf ook dood.’ Ze liet de woorden tot haar doordringen en zei toen: ‘Mevrouw Cook, weet u of Sam een mes bij zich droeg?’

‘Dat deed hij voor zijn eigen bescherming. De mensen met wie hij omging... Je had een mes nodig bij die mensen. Hij heeft het nooit gebruikt, dat weet ik zeker.’

‘De laatste keer dat u hem zag – weet u dat nog?’

‘Zoiets vergeet je niet,’ zei Bridget Riley. ‘We zouden over drie weken trouwen. Dat wilde ik, maar hij wilde het ook heel graag. Ik zeg dat omdat de mensen... Nou, ze zeiden altijd dingen omdat Sam zoveel jonger was dan ik. Hoe dan ook, op die dag waren we klaar met plukken. We hadden een douche in de caravan, maar die was kapot en Sam zou hem repareren, maar dat heeft hij nooit gedaan. Hij kwam binnen en zei dat hij een plek had gevonden waar hij zich een beetje kon wassen. Het was een leeg huis in een veld waar hij drie jaar eerder had gekampeerd. Als hij terug was, zei hij, gingen we naar het café, en toen zei hij, kijk eens, dit is voor jou, en toen gaf hij me deze ring.’

‘De ring die u nu draagt?’

Bridget knikte. ‘Ik had hem ook iets gegeven. Ik had een T-shirt met zijn naam erop voor hem gekocht.’

Eindelijk. Hannah voelde dat de spanning uit haar schouders wegtrok. Ze haalde de foto uit haar tas. ‘Was het dit shirt?’

Het geteisterde gezicht werd wit. Bridget Cook reageerde nog heviger op het shirt dan op het nieuws van Millers dood. ‘O, mijn god.’ Ze raakte het glanzende oppervlak van de foto met haar eeltige wijsvinger aan.

‘Ik vind het jammer dat het zo’n schok voor u is, mevrouw Cook.’

‘Nee, nee. Het gaat wel. Ik zag het, dat shirt met zijn naam erop, in de Oxfam-winkel in Myringham. Michelle en ik gingen een dagje uit. Ik zei tegen haar: “Moet je zien, dat ga ik voor Sam kopen.” En zij zei: “Met zo’n ding wil hij toch niet rondlopen?” Ze bedoelde de schorpioen, maar ik zei: “Hij heeft een tatoeage van een schorpioen op zijn schouder, maar hij zal het vooral leuk vinden dat zijn naam erop staat.” En daar had ik gelijk in. Hij trok het aan toen hij zich ging wassen. Daarna heb ik hem nooit meer gezien.’ Ze moest haar tranen bedwingen en daardoor klonk haar stem hees. Ze keek naar haar linkerhand. ‘Gek dat hij me dit gaf toen hij bij me wegging.’ Toen drong het tot haar door. ‘Maar dat deed hij niet, hè? Iemand maakte hem dood.’ Ze schudde haar hoofd. ‘Williams denkt dat het mijn trouwring is. Anders zou hij hem afpakken.’

Hannah ging naar huis, naar Bal. Ze vroeg zich af hoe lang deze vrouw bij een man zou blijven die haar sloeg en het gedicht verscheurde dat een andere man voor haar had geschreven. Toen ze Bal omhelsde, zag ze hen tweeën, jong en knap, in de spiegel en dacht ze dat de omstandigheden dingen kunnen veranderen.