– 16 –
Misschien had Selina Hexham het allemaal verzonnen. Spoorloos verdwenen klonk feitelijk, maar misschien was het fantasie, bedacht Wexford na zijn onrustige nacht. Hij liet Hannah contact opnemen met het Weather Centre, het vroegere Meteorological Office, om naar het weer op 15 juni 1995 te informeren. Hij liet haar ook onderzoek doen naar het treinverkeer op die dag tussen Londen en Lewes en tussen Lewes en Kingsmarkham. Ze ontdekte dat het die hele dag had geregend, zoals Selina Hexham had gezegd. ’s Morgens om 9.25 uur was er een trein van het Londense Victoria Station naar Lewes vertrokken. Die was om 10.12 uur in Lewes aangekomen, terwijl ’s middags de trein van 14.20 uit Lewes om 14.42 in Kingsmarkham was gearriveerd.
De derde Carol Davidson die Hannah belde, was de juiste. Ze was nog weduwe, maar ze was van Lewes naar Uckfield verhuisd. Hannah had problemen met haar. Ze had de Sunday Times niet gezien, noch die van de vorige dag noch die van een week geleden, en toen Hannah haar op de hoogte stelde, reageerde ze eerst verontwaardigd. Hannah wist dat dit de reactie van de meeste mensen was als ze hoorden dat ze in een krant waren vermeld zonder dat iemand hen om toestemming had gevraagd. Carol Davidson nam aan dat er iets negatiefs over haar en wijlen haar man was geschreven. Dat was misschien paranoia, maar het kwam heel veel voor en Hannah liet haar een volle minuut lucht geven aan haar woede. Aan het eind daarvan verzekerde ze haar dat Selina Hexham alleen maar positieve dingen over de vriendschap van haar ouders met de Davidsons had geschreven, en geleidelijk werd Carol Davidson wat rustiger.
‘Waarom belt u mij?’ vroeg ze kribbig. ‘Behalve om mij helemaal van streek te maken?’
‘Dat spijt me heel erg, mevrouw Davidson.’ Hannah had er een grote hekel aan een vrouw met de naam van haar man aan te spreken en ze vond het bijna net zo erg om zich te verontschuldigen, maar ze zette haar tanden op elkaar. ‘Ik wil alleen maar enkele dingen van u bevestigd krijgen.’
‘Ja, nou, hij is verdwenen. Alan Hexham bedoel ik. Ze zeiden dat hij er met een andere vrouw vandoor was, al leek me dat niets voor hem. Maar je weet het nooit. Ik denk niet dat Selina daar iets over te zeggen heeft.’
‘Toch wel. Mag ik u om een paar bijzonderheden vragen?’
‘Nou, dat moet dan maar.’
‘Meneer Hexham is blijkbaar om twee uur ’s middags uit uw huis vertrokken. Klopt dat?’
‘Ik weet het niet op de minuut precies. Zoiets was het. Het was de dag waarop mijn man werd begraven. Dat moet u niet vergeten.’
Hannah beheerste haar woede. Die man was elf jaar dood en ongetwijfeld was hun huwelijk, zoals de meeste, zo niet absoluut alle huwelijken, geen hemel op aarde geweest. ‘Kunt u me vertellen hoe ver het van uw huis naar het station van Lewes was?’
‘Hoe ver het was? Niet ver. Tien minuten lopen?’
‘Ging meneer Hexham lopen?’
‘Dat weet ik eigenlijk niet meer. Het is lang geleden. Ik weet wel dat hij naar het station ging.’
‘Er ging een trein om twintig over twee.’
‘Nou, als u het al weet, waarom vraagt u het mij dan? Hij heeft mij niet verteld waar hij heen ging. Naar huis, dacht ik.’
Hannah had niets meer te vragen. Ze keek naar een plattegrond op internet en zag dat het huis van de Davidsons heel dicht bij het station van Lewes stond. Het was lang geen twintig minuten lopen, maar Hannah wist heel goed dat sommige mensen graag ver van tevoren op het perron stonden. Haar moeder was zo iemand, en als kind had Hannah verschillende keren meegemaakt dat zij en haar ouders drie lege, saaie uren lang in een vliegtuighal zaten te wachten. Als Hexhams bestemming belangrijk voor hem was geweest, of beter gezegd, als datgene wat er na zijn aankomst daar zou gebeuren belangrijk was, had hij die trein absoluut niet willen missen.
Wexford belde zelf naar de Sunday Times . De literaire redacteur verwees hem naar Selina Hexhams uitgeverij, Lawrence Busoni Hill, op een adres in West-Londen. Hij sprak met haar uitgeefster, die aarzelde toen hij naar het adres of telefoonnummer van mevrouw Hexham vroeg. Het was niet hun beleid om adressen te verstrekken. Zelfs niet aan de politie? vroeg hij. Dat zou wel kunnen, zei ze. Ze zou het navragen en hem terugbellen. Hij had niet veel vertrouwen in haar belofte, maar ze belde hem terug en hij kwam in het bezit van een telefoonnummer en een e-mailadres.
Er werd opgenomen door een antwoordapparaat. Selina – ze noemde geen achternaam – kon hem nu niet te woord staan, maar als het belangrijk was, kon ze op haar mobieltje worden gebeld. Er volgde een nummer. Hij veronderstelde dat ze aan het werk was, ergens op een laboratorium. Hij aarzelde voor hij het nummer belde, maar het was bijna één uur en misschien had ze lunchpauze. Opnieuw kreeg hij haar niet aan de lijn, maar bij zijn derde poging nam ze op.
‘Met Selina. Hebt u een ogenblikje?’ Dat had hij. Achternamen waren op hun retour, dacht hij. Nog even en het was weer als in de middeleeuwen en mensen werden John van Londen en Jane van de Weide genoemd. En omdat het zo moeilijk zou zijn om na te gaan over wie je het had en de ene persoon steeds moeilijker van de andere te onderscheiden was, zouden de voornamen steeds exotischer en vreemder worden en... Ze kwam weer aan de lijn. ‘Sorry. Wat kan ik voor u doen?’
Hij vertelde wie hij was.
‘U hebt mijn vader gevonden?’ Ze was meteen opgewonden.
‘Nee, nee, mevrouw Hexham. Dat niet. Ik heb de gedeelten uit uw boek gelezen. Ik wil graag met u praten. Meer kan ik op dit moment niet zeggen. Misschien kan ik u komen opzoeken?’
‘Ik kom wel naar u toe,’ zei ze. ‘Ik kan het niet geloven. Ze zeiden dat als ik schreef wat er gebeurd was en als het in een krant kwam, het een manier was om hem te zoeken, maar ik wilde dat niet geloven. Wanneer zal ik komen?’
Die middag, als dat mogelijk was, zei hij. Natuurlijk kwam ze. Ze kon vrij nemen en ze wilde niet wachten. Als ze het tot een andere dag uitstelde, zou ze niet kunnen slapen. Goed, zei hij, wanneer u maar wilt, er gaan drie treinen per uur vanaf Victoria Station. Maar hij was geschokt. In haar boek had ze gezegd bang te zijn dat haar vader dood was. En haar moeder had geweten dat hij dood was. Toch was ze nu opgewonden, uitbundig, als een kind dat zich op een beloofde traktatie verheugt.
Ooit had elk stadje in Groot-Brittannië een of misschien twee straten waarop werd neergekeken door degenen die in een heilzamer deel woonden. Zo’n stadje had ook een of misschien twee straten die het meest begeerd waren en in de volksmond de goudkust werden genoemd. Dat is veranderd sinds de opkomst van de volkshuisvesting. Nieuwe rijtjeshuizen en kleine vrijstaande huisjes zijn als paddenstoelen uit de grond geschoten, maar de ergste en beste straten staan daar nog steeds tussen en ze zijn nog steeds de ergste en beste. In Kingsmarkham was de beste straat altijd Ploughman’s Lane geweest. Frappant, zei Wexford soms, dat de nederigste landarbeider de naam van zijn beroep had gegeven aan een laan van stijlvolle en bijna nobele villa’s die alleen de heel rijken zich konden veroorloven. En de ergste straat was Glebe Road. Toch was Glebe Road hier en daar opgeknapt en in meer dan één opzicht op een hoger plan gebracht met een paar niet erg hoge flatgebouwen, afgekapt op tien verdiepingen, alsof de architect niet hoger durfde.
In de aantrekkelijkste van die flats woonden Matea’s ouders, de Imrans, in een van de woningen die vijf jaar geleden aan succesvolle asielzoekers waren toegewezen. Karen had bijna het gevoel dat haar hart zou bezwijken toen zij en Lyn de trappen beklommen, want de lift van Cremorne House was defect. Ze leed niet aan rigide politieke correctheid, maar tact was een andere zaak en daar zou ze hier grote behoefte aan hebben. Ze had er niet veel ervaring mee. Er werd opengedaan door een vrouw van middelbare leeftijd in een lang zwart gewaad en een inderhaast omgeslagen hoofddoek die ze meteen afdeed toen Karen en Lyn binnen waren. Vermoedelijk had ze hem gedragen voor het geval er een man aan de deur kwam. Mevrouw Imran keek aandachtig naar hun legitimatiebewijzen en nodigde hen toen met een sierlijk gebaar van haar rechterhand in de huiskamer uit.
Op de tiende verdieping – de gemeente Kingsmarkham had het lef het een penthouse te noemen, had Karen eens gezien – bood een te klein raam een schitterend uitzicht op heuvels, velden en Cheriton Forest. Op een bank zat Rashid Imran Monopoly te spelen met zijn zoon van een jaar of tien, die naast hem zat, en een klein meisje dat op de vloer geknield zat.
In het algemeen had Karen een hekel aan kinderen. Dat kwam, was haar verteld, doordat ze bang voor ze was, maar Wexford zag in die onverschilligheid een voordeel. Ze kon zich afstandelijk opstellen en raakte niet gauw emotioneel bij kinderen betrokken. Lyn daarentegen was gek op kinderen en wilde trouwen om er een stuk of zes te krijgen; nou ja, drie. Ze hurkte meteen bij het kleine meisje neer en vroeg of ze mee mocht spelen. Het was duidelijk dat mevrouw Imran weinig of geen Engels sprak. Haar man daarentegen sprak het goed en zijn zoon had het blijkbaar op school geleerd. Het kind Shamis kende genoeg om tegen Lyn te kunnen zeggen. ‘Gaat u zitten. U speelt.’
Adel Imran antwoordde haar in dezelfde taal en Karen zag dat ze midden in een Engelse les terechtgekomen waren. Dat was iets waarvan ze niet wist of ze het moest goedkeuren of niet. Een vroegere minister van Binnenlandse Zaken had gezegd dat alle immigranten Engels moesten spreken, en in het begin was ze het daarmee eens geweest, maar later was ze gaan twijfelen. Zou het geen schending van mensenrechten zijn als je die eis stelde aan mensen die in je land wilden blijven? Ze keek naar Lyn, die al geweldig goed met de kinderen overweg kon, en zei tegen hun vader: ‘Zou rechercheur Fancourt een tijdje met de kinderen naar een andere kamer kunnen gaan? Ik wil iets tegen u en uw vrouw zeggen.’
Mevrouw Imran bracht de jongen en het meisje meteen in beweging. Lyn zei: ‘We kunnen het Monopolyspel meenemen en dan speel ik in plaats van jullie vader. Is dat goed?’
Karen, die soms prat ging op haar hart van steen, was bijna ontroerd bij de aanblik van Shamis die naar Lyn opkeek en verlegen haar hand vastpakte. Ze had oog voor schoonheid en vond dat ze zelden een mooier kind had gezien, haar gouden huid iets donkerder dan die van haar broer, haar ogen zwart als basalt. Toen mevrouw Imran de deur achter hen had gesloten, begon ze. Het was zo ongeveer de moeilijkste confrontatie met het publiek die ze in een hele tijd had gehad en ze wilde dat ze ergens anders was. Aan de andere kant zag ze in waarom zij, een vrouw, dit moest doen, en niet Barry Vine of Damon.
‘Meneer Imran, u en uw vrouw zullen vast niet de wetten willen overtreden van het land waar u nu woont.’ Was dat racistisch? Nee toch? Karen zou zich beter en politiek correcter hebben gevoeld als ze de vrouw van de man had aangesproken, maar wat had dat voor zin als het Engels van mevrouw Imran zo beperkt was? ‘Nu is er het probleem dat we niet altijd weten wat de wet is. Wel, in Groot-Brittannië hebben we een wet die het een misdrijf maakt, een bijzonder ernstig misdrijf, om een vrouw of meisje te besnijden. Begrijpt u me?’
De vrouw keek haar met een nietszeggend gezicht aan. Het was duidelijk dat ze het niet begreep. Haar man, die zijn ogen had neergeslagen, sprak haar in zijn eigen taal toe, een taal waarvan Karen tot haar schaamte moest bekennen dat ze hem niet kon thuisbrengen. Bestond er wel een taal die Somalisch heette? Mevrouw Imran knikte, zei niets.
‘Begrijpt u me, meneer Imran?’
‘Natuurlijk. Maar waarom bent u bij ons gekomen?’
‘Meneer Imran, we hebben reden om aan te nemen dat u van plan bent met vakantie naar Somalië te gaan en, als u daar bent, Shamis te laten... eh, besnijden.’
‘O, nee,’ zei hij erg vlug. Te vlug. ‘Wij gaan alleen op vakantie.’ Opnieuw fluisterde hij naar zijn vrouw en ditmaal schudde ze haar hoofd.
‘Nee, nee. Dit is vakantie.’ Ze struikelde een beetje over het woord. ‘Kinderen om tantes te zien.’
Karen huiverde bijna. Ze zag oude vrouwen voor zich met scheermessen in hun handen, of glasscherven of scherpe stenen. ‘U moet geloven dat ik u niet bang wil maken, u niet van streek wil maken.’ Was dat neerbuigend? ‘Maar ik moet u zeggen dat de maximumstraf...’ Dat zouden ze niet begrijpen; daar hadden ze geen flauw idee van. ‘De hoogste straf – begrijpt u dat? – is veertien jaar in de gevangenis voor iemand die deze wet overtreedt.’
Ze zwegen. Uit een andere kamer kwam opeens een schallende kinderlach. Rashid Imran keek op en zei: ‘Wij kunnen hier niet over praten. Het is niet goed om erover te praten. U moet weten dat we alleen met de kinderen op vakantie gaan, verder niets. U moet nu gaan.’
Ze had geen keus. Shamis kwam met haar mee naar de deur om hen uit te laten. Lyn bukte zich en kuste haar. ‘Nou?’ zei ze toen ze op de trap waren. Karen haalde haar schouders op.
‘Ik weet het niet. Ze zeiden niet dat ze tegen genitale verminking van vrouwen waren, maar ze zeiden ook niet dat ze ervoor waren. Ik moet afwachten wat de baas zegt.’
Ze probeerde het bij hem toen ze terug waren. ‘We kunnen Shamis laten onderzoeken voordat ze weggaan en opnieuw als ze terug zijn.’
Wexford schudde zijn hoofd. ‘Je weet dat het niet zo simpel ligt, Karen. Op welke grond kunnen we haar laten onderzoeken? We hebben daar geen enkele grond voor, behalve de mening van haar oudere zus. Wordt ze mishandeld, misbruikt? Absoluut niet. Het lijkt een gelukkig gezin, goede, oplettende ouders, blije kinderen. Er is het risico dat ze in de toekomst buitengewoon erg wordt mishandeld, maar er is geen bedreiging uitgesproken en we hebben geen bewijs.’
‘En als ze haar terugbrengen en ze is... verminkt? Ik wil niet zeggen “besneden”. Dat klinkt als iets wat ze met jongensbaby’s doen en zoiets is het níét.’
‘Karen,’ zei hij. Hij praatte tegen haar alsof ze een van zijn eigen dochters was. ‘Ik vind het heel erg dat ik dit tegen je moet zeggen. Geloof me, ik vind dit net zo erg als jij. Maar alleen als het kind hier terugkomt en duidelijk verminkt is, als de ouders haar naar het ziekenhuis moeten brengen omdat ze bloedt of bloedvergiftiging heeft, kunnen we optreden.’
‘En als dat niet het geval is? Als ze het onder hygiënische omstandigheden laten doen, wat dan?’
‘Niets. Dan zullen we het niet weten.’
‘Matea zal het ons vertellen,’ zei Karen.
‘O, ja? Zal ze dat ook doen als het betekent dat haar ouders voor veertien jaar de gevangenis ingaan? Toen het alleen maar dreigde te gebeuren, was het nog tot daar aan toe, maar het ligt heel anders als het kind verminkt is en er toch niets meer aan te doen is. We kunnen nu alleen maar afwachten.’
Selina’s zus Vivien was ook gekomen. Ze leken zo sterk op elkaar dat ze een tweeling zouden kunnen zijn, tamelijk lange, slanke jonge vrouwen, hun gezicht niet opgemaakt, hun nagels kortgeknipt, maar Selina had haar donkerbruine haar opgestoken in een knotje. Viviens lange en strak opgerolde haar zat vastgepind tegen haar achterhoofd. Selina droeg een spijkerbroek en een shirt, Vivien een lange rok en zijden jasje. Ze gingen in de twee stoelen zitten die tegenover hem aan de andere kant van zijn bureau stonden en hij liet thee komen.
‘Bedankt dat u kon komen,’ zei hij.
‘O, dat hoeft niet,’ zei Selina. Haar stem klonk laag en aangenaam. ‘Ik kan u niet vertellen hoe geweldig het is dat onze vader is gevonden.’
Hij schrok daarvan, maar deed zijn best om dat niet te laten blijken. Als ze die veronderstelling deed, moest ze een grote sprong over tal van obstakels en valkuilen hebben gemaakt. ‘Mevrouw Hexham, het is nog niet met zekerheid vastgesteld dat dit uw vader is. We hebben nog maar weinig aanknopingspunten. We hebben alleen het lichaam van een man gevonden die ongeveer zo oud is als uw vader en die waarschijnlijk op of rond 15 of 16 juni 1995 is gestorven. U bent hier om ons te helpen de waarheid te ontdekken.’
‘Noemt u me toch Selina,’ zei ze, helemaal niet terneergeslagen.
‘Vivien,’ zei Vivien.
‘We zouden graag willen dat een van jullie ons een dna -monster verstrekt. Dat is een heel eenvoudige procedure. Er wordt een uitstrijkje aan de binnenkant van de mond gemaakt. Eén van jullie is genoeg.’
‘En dan weet u het meteen?’
‘Jammer genoeg niet, Vivien. Het duurt een paar dagen. We willen graag ook de naam van de tandarts van jullie vader hebben, als jullie ons die kunnen geven. Elf jaar is een lange tijd en jullie weten het misschien niet.’
‘Nou, dat weten we nog best,’ zei Selina gretig. ‘Ze zit nog in Barnes. Daar wonen we, in Barnes. Ik geloof dat ik u dat nog niet heb verteld. We zijn nog steeds patiënt van haar.’
Ze noteerde de naam en het adres van die tandarts met een krachtig, recht handschrift. De thee, een pot en drie kopjes, werd binnengebracht door de opvolger van Bal Bhattacharya, een jongeman met een roze gezicht, Adam Thayer heette hij. Hoewel hij zich respectvol gedroeg, keek hij toch met hopeloze begeerte naar de twee meisjes. Toen Wexford de thee inschonk, bedacht hij dat hij Thayer moest leren de blik in zijn ogen te bedwingen. Selina en Vivien namen geen melk in de thee – hij had geconstateerd dat jongeren dat bijna nooit meer deden – en Vivien keek in de vloeistof in haar kopje alsof ze van plan was deze thee uit beleefdheid op te drinken maar veel liever rooibos of maté zou hebben gehad.
‘Ik heb een proef van mijn boek voor u meegebracht,’ zei Selina. ‘Dat wil zeggen, als u de rest wilt lezen. In de Sunday Times hebben alleen maar gedeelten gestaan. Ik was natuurlijk blij dat ze die wilden opnemen. Ik was zelfs helemaal in de wolken. Het is fantastische publiciteit voor mijn boek.’
Ze gaf Wexford een proef van Spoorloos verdwenen aan. Hij zou tijd moeten maken om het te lezen, al betekende dat, bedacht hij met een zucht, dat hij er ’s nachts voor op moest blijven. ‘Ik wil jullie eerst wat vragen stellen,’ zei hij. ‘Zijn jullie daar nu aan toe?’
‘Natuurlijk,’ zei Vivien. ‘Natúúrlijk. We willen u zo veel mogelijk helpen.’
‘Dan wil ik jullie eerst vragen of jullie in de loop van de jaren iets te weten zijn gekomen over de bezigheden van jullie vader in zijn studeerkamer. Er wordt een opmerking over gemaakt in het gedeelte dat in de krant stond, maar daar staat geen conclusie bij. Misschien wordt er in de rest van het boek meer over gezegd?’
‘Nee,’ zei Selina. ‘Niet echt. We probeerden hem te vinden, dat wil zeggen, we probeerden uit te zoeken wat er met hem is gebeurd. Daar gaat een groot deel van de rest van mijn boek over. We praatten met iedereen die hij heeft gekend, alle leraren op de school waar hij lesgaf, tenminste, degenen die bereid waren met ons te praten. Dat waren ze niet allemaal. We praatten zelfs met leerlingen van hem. Dat waren leeftijdgenoten van ons en ze praatten dus gemakkelijker met ons dan ze met oudere mensen zouden hebben gedaan. Niemand kon ons veel vertellen, alleen dat ze dachten dat hij voor een postacademische graad werkte. Dat staat allemaal in mijn boek.’
‘Ja, maar in het deel dat ik nog niet heb gelezen.’
‘Ja. Sorry. Als dat inderdaad zo was, moet hij voor een MA of een MSc hebben gewerkt en ingeschreven hebben gestaan bij een universiteit. We hebben daar onderzoek naar gedaan, maar konden nergens iets vinden. Misschien deed hij het alleen schriftelijk, maar we vonden niets wat daarop wees. Hij had thuis geen toegang tot internet, alleen op school, en we wilden juist weten wat hij thuis deed. Een van zijn leerlingen zei dat hij misschien experimenten deed, een soort biologische experimenten, maar die wist niet hoe klein dat kamertje was. En weet u, voor biologische experimenten wordt altijd met levende dingen gewerkt, misschien alleen planten, maar die hebben ruimte en water nodig en... nou, er was absoluut niets van dien aard te vinden. Pa was gek op Darwin. Hij verzette zich uit alle macht tegen die fundamentalisten die Genesis geloven, dat God de wereld in zes dagen heeft geschapen en al die sh... al die onzin.’
‘Kan hij iets hebben geschreven?’ Wexford keek naar hun gezichten, maar zag daarop alleen maar hun gretigheid om meer te weten te komen. ‘Kan hij bijvoorbeeld een biografie van Darwin hebben geschreven?’
‘In dat geval,’ zei Vivien, ‘had hij boeken over Darwin moeten hebben, een heleboel boeken, bestaande biografieën, maar die had hij niet. Hij had alleen Over het ontstaan van soorten .’
‘Hij had een elektrische schrijfmachine. Die was al verouderd in de tijd van zijn... verdwijning. Ik weet niet waarom hij geen computer gebruikte, maar dat zal toch niet relevant zijn?’
Wexford besefte dat ze hem niets nieuws te vertellen hadden en dat er waarschijnlijk ook niets te vertellen was. Hij dacht een tijdje na en zei toen: ‘Wie van jullie wil het dna -materiaal verstrekken?’
‘Dat wil ik graag doen,’ zei Selina.
‘Rechercheur Thayer zal je naar het Princess Diana Hospital rijden voor het uitstrijkje.’
Toen ze weg was, begeleid door Adam Thayer die eruitzag alsof hij zijn geluk niet op kon, zei Vivien: ‘Ik heb mama’s trouwring meegenomen. Ze hadden dezelfde ringen, weet u, met dezelfde inscriptie.’
Hij zat in een hersluitbaar plastic zakje, een gouden ring waarin een bladpatroon was gedreven, met voor eeuwig aan de binnenkant.
‘Je vader droeg natuurlijk die van hem?’
‘O, ja. Ik denk niet dat ze ze ooit afdeden, zelfs niet om te douchen of hun handen te wassen.’
Het stoffelijk overschot in de greppel had geen ring gedragen. Die kon in de grond van zijn vinger zijn gevallen, dacht Wexford, toen het vlees van de ringvinger van zijn linkerhand was weggerot, maar nadat het lijk was weggehaald, was de aarde heel zorgvuldig doorzocht. Hij herinnerde zich dat hij de gemaskerde mannen in hun witte pakken met zeven aan het werk had gezien. Vivien las blijkbaar zijn gedachten.
‘We willen graag het... het lichaam zien. Kan dat?’
Er ging bijna een huivering door hem heen. ‘Ik denk het niet, mevrouw... eh, Vivien. Als jullie het willen, kan ik jullie niet tegenhouden, maar ik raad het af. Wat er is overgebleven...’ hij moest dit zeggen, ‘... is niet veel meer dan een skelet.’
Ze verbleekte. ‘O. Ik begrijp het.’
Ze begreep het niet. Natuurlijk niet. ‘Als jullie het zouden zien, zou die aanblik jullie altijd voor ogen blijven staan, en dat zou geen enkele zin hebben, want jullie zouden jullie vader nooit kunnen identificeren. Dat kan wel door middel van het dna -onderzoek gebeuren, maar bedenk wel dat het hem misschien niet is. Ga hier alsjeblieft niet vandaan met de overtuiging dat jullie vader is gevonden.’
Vivien stond op. ‘Zal ik hier op mijn zus wachten?’
‘We kunnen je een comfortabeler wachtplaats geven. Later wil ik misschien de ring lenen. Is dat goed?’
‘Natuurlijk.’
Als de identificatie positief was, zou hij nog meer vragen hebben.