– 8 –

Zijn hele team was aanwezig. Het was een bijeenkomst zoals hij meestal ’s morgens om negen uur hield, maar nu was het zeven uur ’s avonds en pikdonker. Ze zagen er moe uit, zelfs de jongeren. Burden zag er keurig verzorgd uit als altijd, in een grijs linnen jasje en een spijkerbroek, zijn voorhoofd gerimpeld, zijn grijzende haar net een beetje te kort geknipt. Door vermoeidheid lijken sommige mensen jonger en Hannah was een van hen. Alle kleur was van haar wangen verdwenen en haar oogleden waren zwaar, terwijl de gezichten van Lyn en Karen, ’s morgens altijd opgemaakt, nu glimmend en bleek waren zoals de natuur ze had gemaakt. Damon was blijkbaar de uitzondering op de regel dat een zwarte huid grijs wordt door vermoeidheid. Hij had nog steeds die alerte blik in zijn ogen, die pikzwart en helder waren, het wit bijna blauw. Dat beviel Wexford zo aan hem.

Wexford zag dat hij als enige van de mannen een stropdas om had. Barry’s overhemd, onder een dun ritsjasje, hing bijna tot zijn middel open, waar een vlezige rol te zien was die vrouwen, zo had hij gehoord, een ‘zwembandje’ noemden. Net als Hamlet was hij ‘te veel in de zon’ geweest. Zijn neus was van rug tot punt roodverbrand tijdens de lange zomer, net als zijn keel, waar hij nooit een das om droeg. Dassen waren zeldzaam geworden, tenminste hier op het platteland, en Wexford vroeg zich af welke remming of onzekerheid hemzelf ertoe bracht die verweerde, versleten en vlekkerige reep synthetisch weefsel te blijven dragen.

Hij vroeg het zich af, maar niet lang, en toen sprak hij hen toe. ‘Vanmiddag,’ begon hij, ‘is in de vervallen bungalow op Grimbles veld het lijk van een man gevonden. Mike Burden en Damon Coleman gingen er voor een routineonderzoek naar binnen en vonden het in de kelder. We weten niet wie het is, maar Carina heeft het gezien en zegt dat het daar waarschijnlijk korter heeft gelegen dan het ongeïdentificeerde lijk uit de greppel. We kunnen ook niet zeggen of er een verband bestaat tussen die twee lijken. Morgen, als ze sectie heeft verricht, weten we meer.

Wat Peter Darracott betreft, wachten we nog op het resultaat van het dna -onderzoek. Dat zal ook morgen binnenkomen. Afhankelijk van het resultaat, moeten we onze zoekactie misschien uitbreiden. Bijvoorbeeld als het lichaam uit de greppel niet Peter Darracott blijkt te zijn. In Kingsmarkham en omgeving schijnen omtrent het voorjaar van 1995 verder geen mannen vermist te zijn. Er is natuurlijk de mogelijkheid dat het lijk in de kelder Darracott is. Ik laat John Grimble morgenvroeg hier komen en ondervraag hem dan over dat tweede lijk dat op zijn land is gevonden. Op dit moment hebben we reden om aan te nemen dat het geen natuurlijke dood was, want het lichaam lag onder een stapel hout in de kelder verborgen. Voorlopig weten we niet wat de doodsoorzaak is, en ook niet of hij daar in de kelder is gestorven. Maar het lichaam was verborgen. Iemand heeft het verborgen en we weten dat het maar heel zelden voorkomt dat het lichaam wordt verborgen van iemand die spontaan is gestorven.

De kleren die hij blijkbaar had gedragen, lagen in de keuken. Er doen zich twee ongewone dingen voor: het lijk droeg alleen een hemd en onderbroek en in de zak van een spijkerbroek zat duizend pond in briefjes van tien en twintig. De spijkerbroek was waarschijnlijk van hem, maar dat moet nog worden bewezen. Zijn er vragen?’

Die waren er altijd. Hannah was de eerste die er een stelde. ‘Waarom gingen inspecteur Burden en Damon daar eigenlijk naar binnen, baas?’

‘Een zekere mevrouw McNeil, de vrouw die vroeger in Borodins huis woonde, schreef me een op het eerste gezicht nogal absurde brief over oude Grimble, Grimble senior, bedoel ik, die zijn huurder de deur uitzette terwijl niemand hem echt zag vertrekken. Toen wilde John Grimble ons daar niet binnenlaten, wat een beetje verdacht overkwam. Daarom hebben we een huiszoekingsbevel aangevraagd.’

Ze knikte, zuchtte, duwde haar lange zwarte haar achter haar oren. Barry Vine vroeg of de media al waren ingelicht en Wexford zei dat hij dat de volgende morgen zou doen als hij met de korpscommandant had overlegd. Vervolgens zou hij een persconferentie houden als de sectieresultaten, en met een beetje geluk ook de resultaten van het dna -onderzoek, binnen waren.

Lyn had nog een opmerking. Theodore Borodin was voor het weekend naar Flagford gekomen en ze was bij hem op bezoek geweest. De ondervraging had alleen maar opgeleverd dat hij zei absoluut niet in zijn buren geïnteresseerd te zijn. Hij kende blijkbaar ook geen van hen bij naam.

‘Toen ik wegging en in mijn auto stapte, kwam een van Tredowns vrouwen naar buiten.’ Dat wekte enige hilariteit, genoeg om Lyn zichzelf te laten corrigeren. ‘Ik bedoel, een van de mevrouwen Tredown. Ze kwam naar me toe en vroeg of het waar was dat ze een kadaver – dat was haar woord, “kadaver” – hadden gevonden in dat huis. Ze kon zien dat er iets was gebeurd, met al dat afzettingslint om dat huis en al die politiewagens die af en aan reden. Ik vroeg haar waarom ze dacht dat het een... nou, een lijk was, en ze zei iets in de trant van: “Ik wist het. Ze spannen die blauw-met-witte linten niet als een of andere boerenpummel een ruitje heeft ingeslagen.” En ze was erg blij met het idee, moet ik zeggen. “Man of vrouw?” vroeg ze. Natuurlijk vertelde ik het haar niet. Ik zei alleen dat als de mensen die in de directe omgeving wonen iets moesten weten, we hen op de hoogte zouden stellen. En toen reed ik weg.’

Wexford lachte. ‘Goed gedaan,’ zei hij. ‘Nou, dat was het dan wel. Omdat we vanavond niets meer kunnen doen, stel ik voor dat jullie allemaal naar huis gaan en een nacht goed slapen. Morgenvroeg gaan we verder.’ Maar toen ze weggingen en Burden als enige achterbleef, zei hij: ‘Laten we iets drinken, Mike. De gelagkamer in de Olive, denk ik.’

Het had het grootste deel van de dag geregend, maar nu waren de wolken naar het oosten getrokken en werd het een mooie avond, zo zacht dat er licht brandde in de tuin van de Olive. Enkele gasten, meest jong, zaten aan de tafels onder parasols die als paraplu konden fungeren wanneer het weer ging regenen.

‘Ik zit niet graag buiten,’ zei Wexford, en daarmee maakte hij een eind aan eventuele openluchtideeën van Burden. ‘Daar heb ik nooit van gehouden. Op een vrije dag vind ik niets zo deprimerend als het vooruitzicht van een picknick. Al die vliegen en wespen. Ik kan me een picknick van Dora en mij herinneren toen de meisjes nog klein waren. Het voedsel was op een rood geruit tafellaken gelegd – gek dat je je zulke details herinnert – en toen kwam er een puppy, een basset of beagle of zoiets, naar ons toe gerend. Hij nam een broodje jam in zijn bek en ging ermee vandoor. De meisjes vonden het prachtig. Sheila dacht zelfs dat wij het in scène hadden gezet.’ Hij lachte bij de herinnering. ‘Ze dacht dat wij ervoor hadden gezorgd dat het mormel dat kwam doen om hen te vermáken. Ik wilde bijna dat we dat hadden gedaan.’

‘Dat,’ zei Burden, terwijl hij hun drankjes bestelde, ‘is net een omgekeerde Kerstmis. Ik bedoel, we hebben de kerstman in scène gezet, het is waarschijnlijk papa met rare kleren aan, maar de kinderen denken dat het echt een oude man uit Lapland is. Tenminste, dat denken ze een tijdje.’

Mike kon hem soms nog steeds met zijn scherpzinnigheid verrassen. Hij glimlachte. ‘Het moet nogal een schok zijn geweest toen je die... eh, resten in Grimbles kelder vond. Het zal wel je eerste gedachte zijn geweest dat het de huurder van die oude man was.’

‘En mijn tweede en derde gedachte.’

‘Het is wel een beetje veel, hè? Die oude man – hoe oud was hij eigenlijk, tachtig? – vermoordt zijn huurder en verstopt het lijk in de kelder. Of hij lokt hem naar de kelder en vermoordt hem daar omdat hij niet sterk genoeg is. Na zes maanden is de oude man dood en enkele weken daarna vermoordt zijn zoon een andere man en begraaft hem in een greppel, zo’n tien meter van het eerste lijk vandaan.’

‘Meer dan tien meter, Reg. Eerder twintig.’

‘Tien of twintig, dat maakt niet veel uit. Zit moord in de familie? Zo ja, dan moeten we aannemen dat Grimble senior niet tot zijn tachtigste wachtte, op de drempel van de dood, totdat hij ging moorden. Hoeveel andere onopgeloste moorden zijn er eigenlijk? En wat zijn de motieven achter dit alles? Cui bono ?’

‘We weten niet wie er voordeel van heeft, hè?’ zei Burden. ‘We weten nog niet eens wie die mannen zijn. We zijn er nog lang niet uit. De oude man was misschien al dood voordat een van hen stierf. We weten niet of, en zo ja welk, verband er tussen die twee was. Is het trouwens niet vreemd dat mevrouw McNeil je een brief schreef over die huurder? Ze noemde hem niet toen Damon haar ondervroeg. En nu ik erover nadenk, is haar verhaal nogal zwak. Ik kan me voorstellen dat ze zich verveelde en niets beters te doen had dan van ’s ochtends tot ’savonds naar de huizen van haar buren te gluren, maar waarom zouden we daar zo’n groot belang aan hechten? Waarom zouden we de conclusie trekken dat een man verdwenen is – een man die ze niet kende maar van wie ze denkt dat hij Chapman heette, geen voornaam – alleen omdat zij hem niet heeft zien vertrekken?’

‘Denk je dat ze wat voor ons achterhoudt?’

‘Jij niet, dan? En die duizend pond vind ik ook vreemd. De kleren waren sjofel, die spijkerbroek liep op zijn laatste benen.’ Burden besefte wat hij had gezegd en lachte. ‘En toch zat er duizend pond in de zak.’

‘En die bankbiljetten zaten daar al meer dan tien jaar in.’ Wexford haalde zijn schouders op. ‘Ik kan niet zeggen dat ik me op het gesprek met John Grimble morgenvroeg verheug. En deze keer is er geen vrouw bij die “O, John” tegen hem kan zeggen.’

‘Wees daar maar niet te zeker van,’ zei Burden. ‘Wedden dat hij haar meebrengt? Wil je nog wat van dat rode bocht?’

Wexford zat in zijn kamer aan het rozenhouten bureau (dat van hemzelf was, niet van het politiekorps van Midden-Sussex) en keek naar het T-shirt dat in de keuken van Grimbles bungalow was gevonden. Het was al aan intensief laboratoriumonderzoek onderworpen.

Op een witte achtergrond was in het zwart een schorpioen afgedrukt, dertig centimeter lang van kop tot opgekrulde, gevorkte staart. Onder de staart van de schorpioen stond in blokletters de naam ‘Sam’. De letters waren rood geweest, maar inmiddels verbleekt tot dofroze. Het enige etiket in het T-shirt was een klein vierkantje met de letter ‘ m ’ van medium.

Hij liet het daar liggen toen de komst van Grimble werd aangekondigd. Burden zou de weddenschap hebben gewonnen als Wexford met meer dan een glimlach op de uitdaging had gereageerd, want Grimble had inderdaad zijn vrouw meegebracht. Ze had haar breiwerk thuisgelaten, en omdat ze zich nu geen raad wist met haar handen, bewogen die doelloos over haar schoot. Ze wreven over het blad van Wexfords bureau en krabden soms over verschillende van haar lichaamsdelen.

Grimble luisterde met klaarblijkelijke verbazing en toenemende walging naar het verhaal van de ontdekking in het huis van zijn vader, verteld door Burden. De mond van zijn vrouw viel open en een van die onrustige handen kwam omhoog om hem te bedekken, alsof zijzelf zo onfatsoenlijk was geweest dat verhaal te vertellen.

‘Wat is dat ding?’ Hij wees met een beschuldigende vinger naar het
T-shirt. ‘Wat doet dat daar?’

Met neutrale stem zei Wexford: ‘Het lag in het huis van wijlen uw vader. In de keuken. Is het van u?’

‘Natuurlijk is het niet van mij, verdomme.’ Wexford had Grimble nog nooit zo kwaad meegemaakt. ‘Zou ik zo’n ding dragen?’ Hij wees met zijn duim naar zijn vrouw. ‘En het is ook niet van haar. Ik heb u keer op keer verteld dat ik geen voet meer in dat huis heb gezet sinds ze me die bouwvergunning weigerden.’

‘Nou, John,’ zei zijn vrouw. ‘Kalm blijven.’

Grimble haalde diep adem, deed zijn ogen even dicht en zuchtte. Hoe onwaarschijnlijk het ook leek, blijkbaar had iemand, waarschijnlijk Kathleen Grimble, hem een techniek geleerd om zijn woede te beheersen. Zijn donkerrood aangelopen gezicht nam geleidelijk weer een normale kleur aan. Hij schudde langzaam zijn hoofd.

‘Ik snap het niet,’ zei hij. ‘Waarom stond die deur niet open?’

‘Welke deur, meneer Grimble?’

‘De deur naar de kelder. Híj zei dat hij dicht was. Die deur was nooit dicht. In alle jaren dat mijn vader daar woonde, hield hij hem open. Ik heb daar als kind gewoond. Ik ben daar opgegroeid, nietwaar Kath, en ik heb nooit meegemaakt dat die deur dicht was. Ik wist niet eens dat hij dicht kón.’

Misschien omdat ze dacht dat er een reactie van haar werd verwacht, zei Kathleen Grimble: ‘Het was niet nodig die deur dicht te doen.’

Grimble knikte. ‘Ik denk dat degene die daar naar beneden ging om te snuffelen...’ en zijn blik ging kwaadaardig naar Burden, ‘... het mis heeft. Die deur was nooit dicht.’

Burden voelde er niets voor deze onwaardige woordenwisseling aan te gaan, maar kon er toch niet helemaal onderuit. ‘De deur was dicht,’ zei hij zo kort en krachtig als hij kon. ‘Dat moet u accepteren. Ik trof hem dicht aan en heb hem zelf opengemaakt. Het kostte me een beetje moeite hem open te krijgen.’

‘Hij was nooit eerder dicht geweest. Meer kan ik er niet over zeggen.’ Zoals veel mensen die dat beweren kon hij er wel degelijk een heleboel meer over zeggen, maar toen hij aan een verslag begon van alle keren, van week tot week, dat hij die keldertrap was afgegaan en de deur open had zien staan, onderbrak Wexford hem abrupt.

‘Goed. Dank u. Vertelt u me eens over de huurder die uw vader in huis had, een meneer Chapman, nietwaar?’

Grimbles gezicht drukte een en al walging uit bij het idee dat iemand de echte naam van die man met Chapman zou verwisselen. ‘Chadwick, Chadwick. Wie heeft u verteld dat hij Chapman heette? Ze moeten hun hoofd laten nakijken. Chadwick, heette hij.’

‘Natuurlijk.’ Kathleen wreef haar vingertoppen over elkaar als iemand die brood verkruimelt. ‘Niet Chapman. Hoe komt u daarbij?’

In plaats van antwoord te geven zei Wexford: ‘Was zijn voornaam Sam?’

Dat onschuldige woord van drie letters veroorzaakte een soortgelijke explosie als toen ze zich in Chadwicks achternaam hadden vergist. ‘Sám? Jullie hebben je huiswerk niet gedaan, hè? Douglas, heette hij. Mijn arme oude vader noemde hem Doug.’

‘Dat klopt,’ zei Kathleen met een goedkeurende glimlach in de richting van haar man. ‘Zo noemde hij hem. Hij was vriendelijk voor iedereen, Johns vader. De goedheid zelve.’

‘Maar hij heeft die Chadwick eruit gezet?’

‘Nee, nooit. Hij wilde zijn huur. Chadwick liet hem daar weken op wachten.’

‘Vergeet de piano niet, John.’

‘Dat doe ik niet. Reken maar. Chadwick speelde dag en nacht op die piano. Middernacht, zes uur ’s morgens, het maakte voor hem niets uit. En dat was nog lang niet alles. Hij liet natte handdoeken op de badkamervloer achter alsof hij personeel had om ze voor hem op te rapen. Het was moeilijk voor mijn arme oude vader, die was toen ziek, hij had kanker, al wist hij het nog niet, de arme kerel. Hij ging hem er niet uitzetten, hè? Niet met al die huur die hij tegoed had. Chadwick ging er opeens vandoor. Hij liet al zijn spullen achter. Pa was een eerlijk man, hij hield niets wat hem niet toekwam, en dus zette hij al die troep buiten de deur en hield de piano. Dat was toch zijn goed recht? Chadwicks vriend kwam met een busje. Hij klopte op de deur en vroeg om de piano en pa zei...’

Damon Coleman was de kamer ingekomen en fluisterde in Wexfords oor: ‘Mevrouw Laxton heeft u een briefje gestuurd, hoofdinspecteur. Ik heb het hier. Het zal het resultaat van het dna -onderzoek zijn.’

‘Oké. Bedankt, Damon.’ Wexford vouwde het papier open en las het resultaat. Hij keek op en zei tegen Grimble: ‘U zult vast wel blij zijn te horen dat het lijk in uw greppel niet dat van uw achterneef Peter Darracott is.’

Op minachtende toon zei Grimble dat hij dat ook nooit had gedacht. ‘Hebt u daar zijn dna ?’

‘Ja, dit is het resultaat van een vergelijking van het dna van het lijk in de greppel met dat van Mark Page.’

Opeens straalde Grimble. Het was of hij letterlijk het licht had gezien en daar niet alleen een immens plezier aan beleefde maar er ook een soort overwinning in zag. ‘U hebt een hoe-heet-dat... een monster of zoiets... genomen van dat ettertje van een Mark Page?’ Toen Wexford en Burden niets zeiden, ging hij verder: ‘De zoon van mijn nicht Maureen Page?’

‘Ja, meneer Grimble. Is er wat bijzonders aan?’

‘Ik zal u vertellen wat er is. Mark Page is geadopteerd. Dát is er bijzonder aan.’

Ze keken hem bijna even somber aan als hij hen toen hij van het lijk in het huis van zijn vader hoorde.

‘Maureen kon zelf geen kinderen krijgen. Zij en haar man George Page adopteerden eerst een meisje en toen die Mark.’

‘Daar heeft meneer Page niets over gezegd,’ zei Burden.

‘Nee, dat kan wel kloppen.’ Kathleen Grimble giechelde nu. ‘Hij weet het natuurlijk wel. Hij weet het sinds hij vier was. Maar hij vindt het niet leuk, hij schaamt zich. Hij zal het u nooit vertellen. Al had u ernaar gevraagd.’

Daarna kwam er abrupt een eind aan de ondervraging. Wexford stelde nog één vraag, en die ging over de mogelijke verblijfplaats van Douglas Chadwick. Verrassend genoeg had Kathleen Grimble een adres van hem. Het bleek dat het administratieve werk dat van Grimble senior (en ook Grimble junior) werd verwacht altijd was gedaan door Kathleen, de vaste gang van zaken in een wereld waarin vrouwen minderwaardige taken als het huishouden, de opvoeding en het hersenwerk voor hun rekening namen. Ze had hem geschreven toen hij had gereageerd op de advertentie van Grimble senior, die zij ook had opgesteld. Omdat die brief dertien jaar eerder was verstuurd, was er niet veel kans dat degene die nu op dat adres woonde enig idee van Chadwicks huidige verblijfplaats had.

‘Als hij een verblijfplaats heeft,’ zei Wexford.

‘Ik kan die Mark Page zijn nek wel omdraaien.’ Burden was nog steeds kwaad. ‘Waarom zei hij het niet? Waarom besefte hij het niet?’

‘Hij heeft ook niet veel boven die nek zitten. We zullen het Maureen Page zelf vragen, of die zuster waar Peter Darracott niet heen ging toen hij zei dat hij dat zou doen. En als we met die familie te maken krijgen, moeten we ons er goed van vergewissen dat ze echt zijn zus is en niet iemand met wie zijn dode broer getrouwd was of samenleefde of die toevallig door zijn ouders was grootgebracht. Vergeet niet dat de oude Grimble de stiefvader van de jonge Grimble was, niet zijn echte vader. En laten we hopen dat ze geen zevendedagsadventist of Jehova’s getuige is die ons geen speeksel wil afstaan.’