– 12 –
Sunday Times, 29 oktober 2006
Spoorloos verdwenen: de vermiste vader
De dag waarop hij wegging staat me nog helder voor ogen, en niet alleen omdat het de dag was waarop ik mijn vader verloor. Het was ook de dag die een streep trok tussen mijn blije, zorgeloze kindertijd en de rest van mijn leven, een scherpe lijn op ongeveer de helft. Ik was toen twaalf en ben nu drieëntwintig. Daarom schrijf ik dit, vanwege die streep op de helft, en ook omdat ik vind dat hij het verdient om in de herinnering voort te leven, waar hij nu ook is en wat er ook met hem is gebeurd.
Als je twaalf bent, ben je op een leeftijd waarop je de gemoedstoestand van andere mensen vrij goed kunt beoordelen. Je kunt zien of ze gelukkig of ongelukkig zijn. Mijn ouders waren gelukkig met elkaar. Dat lieten ze blijken. Ze raakten elkaar veel aan. Als papa van school naar huis kwam – hij was leraar op een middelbare school – kuste hij mijn moeder altijd, en soms, als hij een bijzonder goede dag had gehad, denk ik, of zo’n gevoel had van de-wereld-is-geweldig, sloeg hij zijn armen om haar heen. Of misschien deed hij dat alleen omdat hij van haar hield. Hij praatte met mijn zusje en mij. Dat mag vanzelfsprekend lijken, maar dat is het niet. De vaders van mijn vriendinnen praatten niet echt met hen. Ik was bij hen thuis geweest en had gezien dat hun vaders vriendelijk en sympathiek en zo waren, maar meestal niet veel meer tegen hun kinderen zeiden dan: ‘Ja, goed, maar niet terwijl ik hiernaar zit te kijken,’ of: ‘Ik heb een zware dag gehad en wil me ontspannen, ja?’ Mijn vader scheen het prettig te vinden onze vragen te beantwoorden, vooral die over dieren, biologie en evolutie. Hij was bioloog en terwijl de vaders van anderen gek waren op een voetballer of de Rolling Stones of een politicus, was zijn held Charles Darwin. In de weekends nam hij ons mee en toen ik bij die noodlottige streep op de helft was gekomen, waren de natuurhistorische musea mij zo vertrouwd als sportterreinen voor andere mensen.
Hij vertelde ons ook verhalen. Hij las ze niet voor, hij vertelde ze. En ik bedoel dat hij dat nog steeds deed, al waren we tien en twaalf. Die verhalen waren ver verwijderd van wetenschap, evolutie en diergedrag. Je zou kunnen zeggen dat hij de Griekse mythen opnieuw vertelde, verhalen over het hele pantheon van de Griekse goden. Later ontdekte ik dat hij de meeste van die verhalen bij Ovidius had gevonden. Ik hield het meest van dat over de Trojaanse oorlog, te beginnen met de schoonheidswedstrijd waarbij Paris als jury optrad, waarna hij Helena als beloning kreeg en er oorlog uitbrak omdat Helena de vrouw van Menelaos was, die kwaad werd omdat ze hem was ontstolen. Als ik sindsdien over die oorlog, of Homerus, Achilles en vooral Helena hoor, denk ik aan mijn vader en wens ik dat hij nooit weg was gegaan, ons nooit alleen had gelaten. Of wat hij ook maar heeft gedaan.
Bij ons thuis hadden we respect voor
elkaar. Mijn zuster Vivien en ik waren zo grootgebracht. We
begrepen dat mama en papa onze privacy respecteerden. Ze luisteren
naar wat wij zeiden en wij schonken hun dezelfde aandacht. Als ik
een gebrek van mijn ouders zou moeten noemen –
en ze hadden net als ieder ander hun tekortkomingen – zou ik zeggen
dat mama een beetje overdreven netjes in huis was, te pietluttig en
ook een beetje te veel ‘op zichzelf’, zo terughoudend dat het bijna
verlegenheid was. Wat mijn vader betrof, die stopte ons misschien
vol met te veel kennis, misschien meer dan we aankonden, en
bovendien was hij nogal gesloten. Ik weet niet of dat het juiste
woord is, maar ik bedoel dat hij zich soms van ons terugtrok, naar
het kamertje ging dat hij als studeerkamer gebruikte en daar dan
aan iets werkte. Niet in de weekends. Die waren van ons. Onder het
eten had hij graag dat we allemaal aan het gesprek deelnamen. Het
waren nogal intellectuele gesprekken, gezien onze leeftijd. Hij
stond altijd klaar om ons met ons huiswerk te helpen en deed dat op
de best mogelijke manier. Maar als we naar bed gingen, ging hij
naar zijn studeerkamer en bleef daar tot middernacht.
Ik weet nog steeds niet precies wat hij daar deed. ‘Hij werkt voor een mastergraad,’ zei mijn moeder, en later dat hij onderzoek deed voor een scriptie. We moesten het accepteren. Veel mensen die we kenden, waren op de een of andere manier betrokken bij de wetenschap. Maar elke avond? Niet in de weekends, maar doordeweeks, twee of drie uur per avond? Wat ik nu ga zeggen, zal de indruk wekken dat ik een erg egoïstisch meisje was, en mijn zusje ook, want Vivien dacht er hetzelfde over als ik. We hadden een hoekwoning met drie slaapkamers. Een van die kamers was van mama en papa, de tweede van Vivien en mij, en de derde was de studeerkamer van mijn vader. We begrepen niet waarom hij die nodig had. Waarom kon hij datgene wat hij deed, wat het ook was, niet in onze huiskamer (zitkamer en eetkamer ineen) of zijn eigen slaapkamer doen? Dan kon ik onze slaapkamer houden en kon Vivien, de jongste van ons, de studeerkamer krijgen. We vroegen erom, zeurden zelfs een beetje, maar papa hield voet bij stuk en mama stond natuurlijk achter hem. Om hem recht te doen – en daartoe ben ik altijd bereid – moet ik zeggen dat hij het een hele tijd geduldig onderging, tot hij op een dag met zijn kalme, ferme, geen tegenspraak duldende stem tegen ons zei: ‘Nu is het genoeg. Ik wil er niet meer over horen. Dit onderwerp is afgesloten.’
Vivien ging er nog wat tegenin. Ze zal zelf ook vinden dat ze jengelde. Papa gaf haar de enige straf die we ooit kregen. ‘Goed, Vivien, ga naar de slaapkamer die je helaas met Selina moet delen en blijf daar tot ik zeg dat je naar beneden mag komen.’ En daarmee was de zaak afgedaan. Hij kan niet aan het voltooien van zijn scriptie toe zijn gekomen, want als hij een mastergraad had behaald, zouden we dat hebben gehoord en het ongetwijfeld met zijn allen hebben gevierd. Ik vermeld dit alles omdat we nooit precies hebben geweten wat hij in die studeerkamer deed. Wel geloofden we allemaal dat het iets te maken had met de reden van zijn vertrek, al geloofde niemand anders dat, de politie niet, die toch al niet geïnteresseerd was, en zijn vrienden en onze grootouders ook niet. Ze dachten allemaal iets waarvan wij wisten dat het onmogelijk was, namelijk dat hij er met een andere vrouw vandoor was.
Het was donderdag 15 juni 1995. Zijn school zou als stembureau voor gemeenteraadsverkiezingen worden gebruikt en was dus gesloten. Het was toevallig ook de dag waarop een oude vriend van mijn vader werd begraven. Doordat zijn school die dag gesloten was, kon hij naar die begrafenis toe, en dat wilde hij erg graag. Mama zou met hem mee zijn gegaan, maar daar kon geen sprake van zijn, want wij tweeën zouden om halfvier thuiskomen. Mijn moeder was niet zo iemand die haar dochters van tien en twaalf in een leeg huis liet thuiskomen.
De begrafenis was in Lewes in Sussex. Dat ligt aan de spoorlijn naar Brighton. Ik zei dat ik me die dag nog goed herinner en dat is ook zo. Ik weet nog dat het een natte ochtend was, donker om acht uur, zodat Vivien en ik ons versliepen. Mama moest twee keer komen om ons uit bed te krijgen, en toen dat eindelijk was gelukt, moesten we ons haasten. Mijn moeder, altijd ordelijk en efficiënt, had een grote hekel aan haast en ik weet nog dat ze onder het ontbijt een beetje prikkelbaar was. Ze zei tegen ons dat het belachelijk was om een tweede stuk toast te willen terwijl we al Weetabix en sinaasappelsap hadden gehad. Dachten we dat we ondervoed zouden zijn als we deze ene keer zonder een snee bruin brood met marmelade naar school gingen? Papa at niets. Ik weet dat nog, omdat het zo ongewoon was. Hij at nooit tussen de maaltijden door, maar hij sloeg ook nooit een maaltijd over. Die ochtend wel. Hij dronk alleen een kop koffie. Mijn moeder zei later, toen die verschrikkelijke tijd begon, dat ze dacht dat hij te veel over Maurice Davidsons begrafenis inzat om iets te kunnen eten.
De buurjongens, Martin en Mark Saunders, kwamen ons zoals altijd ophalen en we werden naar school gestuurd. We kusten papa allebei, iets wat we niet altijd deden en deze ochtend waarschijnlijk ook niet hadden gedaan als hij niet nadrukkelijk naar ieder van ons toe was gekomen terwijl de jongens stonden te wachten en zijn armen niet om ons heen had geslagen. Tot op de dag van vandaag herinner ik me het gevoel van zijn handen die mijn schouders vastpakten en zijn lippen op mijn wang. Dat korte kostbare contact, het laatste, zal mij altijd bijblijven en Vivien zegt dat zij dat ook heeft, de aanraking van onze geliefde vader die we nooit terug zouden zien.
Ik had die ochtend wiskunde, gevolgd
door muziek en gymnastiek.
’s Middags een blokuur biologie en daarna een proefwerk. Ik weet
dat ik de meeste vragen goed kon beantwoorden door de gesprekken
die we aan tafel met papa hadden gehad en onze bezoeken aan musea.
Dat zal dan ook de reden zijn waarom ik nu biologe ben. We gingen
naar huis. Ditmaal niet met de jongens, maar in een groep, tot we
bij de hoek van onze straat kwamen, waar de anderen in
verschillende richtingen gingen. Het grootste deel van de dag had
het geregend, maar het was nu opgeklaard en er scheen een zwakke
zon tussen de zware wolken door. Mama stond ons bij het hekje op te
wachten, zoals ze vaak deed. Ze zei dat ze naar buiten was gegaan
om te kijken of het was opgehouden met regenen, maar ik denk dat ze
het in werkelijkheid had gedaan om ons te zien aankomen.
Papa zou pas in het begin van de avond thuiskomen. De kinderen van een leraar zijn het gewend om hun vader aan het eind van de middag thuis te hebben, als hij niet te ver weg werkt. We misten hem. Ik herinner me hoe graag ik hem over mijn proefwerk biologie wilde vertellen, en dat ik dacht dat ik het goed had gedaan. Is het niet vreemd dat ik nog weet wat we bij de thee aten? Brood met boter en marmite en zelfgemaakte scones en elk een Kit-Kat. Gezinnen eten niet meer samen, heb ik gehoord, maar wij deden dat altijd. Ik denk dat we ouderwets waren.
Zelfs in die tijd hadden al vrij veel mensen een mobiele telefoon, maar mijn vader had er geen en mijn moeder verwachtte dan ook niet dat hij haar belde. Evengoed werd ze een beetje nerveus toen het halfzeven werd. We hadden de televisie aan, omdat ze inmiddels dacht dat er iets op het nieuws zou zijn over een vertraging op de lijn naar Brighton. Er was geen vertraging en het werd zeven uur, kwart over zeven, halfacht... Het was weer gaan regenen en het water viel met bakken uit de hemel. Om acht uur belde mama naar Carol Davidson, Maurice’ weduwe in Lewes. Ze wilde dat niet, ze zei dat het afschuwelijk was om een weduwe wier man nooit meer thuis zou komen te bellen over jouw man die alleen maar een beetje verlaat was. Ze had eens moeten weten. Carol Davidson was erg aardig. Ze zei alleen dat ze het op prijs had gesteld dat papa ‘helemaal hierheen’ was gekomen en dat ze een leuk gesprek over Maurice en vroeger hadden gehad. Papa was gebleven en had iets te eten gehad, maar om een uur of twee was hij weggegaan. Mama vroeg Carol of papa gezond was vertrokken en Carol zei van wel, hij had niets gemankeerd. Natuurlijk was hij van streek geweest, maar dat was begrijpelijk.
Dat was zes uur eerder geweest en mama maakte zich nu grote zorgen. Ze dacht dat hij een ongeluk moest hebben gehad en ergens in het ziekenhuis lag, en dan moest het een ernstig ongeluk zijn geweest, hij moest bewusteloos zijn geraakt, anders had hij wel gebeld of iemand anders laten bellen. Toen er weer een halfuur was verstreken, belde ze de politie. Ze waren erg aardig en vroegen of ze aangifte van vermissing wilde doen, dan moest ze naar het bureau komen en een formulier invullen. Ze zeiden ook dat het daar nog erg vroeg voor was. De kans was groot dat hij terug zou zijn tegen de tijd dat ze het formulier had ingevuld. De politieman met wie ze sprak, gaf haar het nummer van twee ziekenhuizen in Brighton en omgeving en stelde voor dat ze daar zou vragen. Dat deed ze, maar papa lag niet in een van die ziekenhuizen. Eenmaal begonnen, wilde ze doorgaan en om tien uur had ze alle ziekenhuizen in dat deel ons het land gebeld die ze kon vinden.
Er kon geen sprake van zijn dat Vivien en ik naar bed gingen. We bleven op met mama. We wachtten en hoopten en soms renden we naar de voordeur en het hekje om in de straat te kijken, hoe belachelijk dat ook was. Viv en ik deden het vier keer en toen zei mama dat we moesten ophouden, want het regende zo hard en we kwamen drijfnat binnen. Ze zei steeds weer: ‘Ik wilde dat het ophield met regenen, ik wilde dat het ophield,’ alsof de regen het allemaal nog erger maakte, het feit dat papa ergens in de regen was.
Uiteindelijk gingen we naar bed, maar we konden niet slapen. We hoorden mama naar beneden gaan, rondlopen, weer naar boven komen en weer naar beneden gaan. De volgende morgen kwam ze onze kamer in en zei dat we naar school moesten gaan, er zou vast wel een eenvoudige verklaring voor zijn dat papa niet thuiskwam, maar we merkten dat ze dat niet geloofde en na een tijdje zei ze dat we niet hoefden te gaan. Het was beter dat we bij haar waren, ze had ons nodig. En toen liet ze een afschuwelijke snik horen, alsof haar hart zou breken.
Om een uur of negen ging ze naar het politiebureau. Wij gingen met haar mee. Het was waar wat ze had gezegd, ze wilde nergens zonder ons naartoe. Ze vulde het formulier voor een vermist persoon in en de politieman die ons hielp, zei dat ze zich geen zorgen moest maken, haar man kwam vast diezelfde dag nog terug. Hij zei zelfs dat de politie niet serieus op zoek ging wanneer fitte, gezonde mannen van zijn leeftijd – hij was vierenveertig – verdwenen. Het lag anders als het om kinderen, jonge meisjes of oude mensen ging. De meeste mannen van zijn leeftijd, ‘de overgrote meerderheid’ zei hij, kwamen binnen tweeënzeventig uur terug. Mijn moeder bedankte hem en zei dat hij erg aardig voor ons was geweest, maar zelfs toen, in dat vroege stadium, wist ze dat mijn vader geen van de dingen had gedaan die andere mensen opperden: er met een andere vrouw vandoor gaan, weggaan om ergens anders een nieuw leven te beginnen, aan de rol gaan, wakker worden in een vreemd bed en niet meer naar huis durven. Zelfs toen zei ze al dat hij dood moest zijn.
Volgende week: Selina probeert de geheimen in het leven van haar vader, Alan Hexham, te ontdekken. Dit zijn fragmenten uit Spoorloos verdwenen: de vermiste vader van Selina Hexham, dat in januari 2007 bij Lawrence Busoni Hill zal verschijnen.