– 18 –

Wexford koos zijn woorden met zorg. ‘Ik wilde zeggen: bereid je voor. Maar ik weet niet of je je op zoiets kunt voorbereiden. De dode man over wie ik je vertelde, was je vader.’ Hij keek haar recht aan. ‘Ik vind het heel erg en ik kan je niet veel meer vertellen, alleen dat zijn lichaam begraven lag in een veld in een dorpje dat Flagford heet, een aangenaam klein plaatsje, als dat je enigszins kan troosten.’

Selina Hexham slaakte een kreetje, het geluid dat iemand maakt die gestoken is. Ze zaten in de kamer van haar huis in Barnes, het huis waar ze haar kinderjaren had doorgebracht en waar haar ouders hadden gewoond. Hij vermoedde, of voelde aan, dat alles nog precies zo was als toen haar moeder stierf, niet zozeer ingericht met het oog op stijl als met het oog op comfort en vertroosting van de geest, met boeken, een stereoapparaat en kleine, ongetwijfeld originele schilderijen.

‘Hoe is hij gestorven?’

‘Dat weten we niet. Misschien zullen we het nooit weten.’

‘Kan het zijn... Is het mogelijk... Ik bedoel, staat absoluut vast dat het een... een gewelddadige dood was? Kan het ook een hartaanval zijn geweest? Kan hij gewoon dood neergevallen zijn in dat veld?’

Wexford zuchtte. ‘Je weet niet hoe graag ik je dat zou willen vertellen, Selina, maar dat kan ik niet. Zijn lichaam was begraven. Waarom zou het begraven zijn als hij een natuurlijke dood was gestorven?’

‘Nee. Ik begrijp het.’

‘Ik weet dat je van streek bent. Je zou wel een heel ongewone dochter zijn geweest als je dat niet was. Als je wilt, kan ik zeggen dat dit voorlopig alles is en laat ik je met rust, dan kun je het je zus vertellen en kan ik morgen of overmorgen terugkomen. Maar nu we het lichaam van je vader hebben geïdentificeerd, moet ik je wat vragen stellen. Hoe eerder ik ze stel, des te eerder ontdekken we wie... hoe je vader is gestorven.’

‘Natuurlijk moet u me dat vragen. Vivien komt pas om vijf uur. We zijn vanavond bij elkaar.’

‘Dan wil ik graag eerst de kamer zien die hij als studeerkamer gebruikte,’ zei Wexford.

Ze gingen naar boven. In al zijn jaren bij de recherche was hij in veel van dit soort huizen geweest, halfvrijstaand, de twee kamers op de begane grond meestal tot één gemaakt, twee grote slaapkamers en een ‘berging’. Zulke huizen waren voor en kort na de Tweede Wereldoorlog overal in Engeland gebouwd, comfortabele, ooit betaalbare, bescheiden huizen, bestemd voor een echtpaar en twee kinderen. De berging van dit huis was kleiner dan gewoonlijk. Hij was nog zoals hij moest zijn geweest toen Diana Hexham hem als slaapkamer in gebruik had. Haar eenpersoonsbed stond er nog, een lange spiegel aan de muur, een smalle kast van amper dertig centimeter diep. Meer ruimte was er niet, behalve voor een rij boeken op de vensterbank, op hun plaats gehouden door houten boekensteunen: een complete verzameling Jane Austen in pocketedities, To Kill a Mockingbird , Madame Bovary in vertaling, de gedichten van Wilfred Owen.

‘Je vader had hier een bureau en een elektrische schrijfmachine?’ vroeg hij.

‘En de stoel waarin hij zat en veel boeken.’

‘Ja. Wat is daarmee gebeurd?’

‘Zijn boeken? Die hebben we allemaal bij elkaar gehouden toen mama deze kamer overnam. Ze zijn beneden.’

Hij keek nog eens in het kleine kamertje om zich heen, maar daar kon hij niets meer aan de weet komen. Toen ze in de huiskamer terug waren, liet ze hem de boekenplanken zien die in de hoek links van de openslaande tuindeuren waren gemaakt en zich over bijna dat hele deel van de muur uitstrekten.

‘In dat gedeelte staan de boeken die hij in zijn studeerkamer had,’ zei Selina. ‘O, met uitzondering van de Oxford Dictionary en Brewers woordenboek van frasen en fabels . Die staan bij de andere woordenboeken daar.’

Hij las de titels. Over het ontstaan van soorten van Darwin en De reis van de Beagle , Roget’s Thesaurus , de Metamorfosen van Ovidius, De Griekse mythen van Robert Graves, een verzameling IJslandse sagen , boeken van Stephen Jay Gould en Richard Dawkins. Het leek hem nu vergezocht dat die boeken hem konden vertellen wat Alan Hexham in dat kleine kamertje deed.

‘Helpen ze?’ vroeg Selina.

‘Ik denk het niet.’

Hij keek naar de andere planken, zag romans van verschillende auteurs die tien jaar geleden bekend waren geweest en nog steeds bekend waren. Daaronder bevonden zich De zoon van Nun en De koningin van Babylon van Owen Tredown.

‘Dat halve A4’tje waar je het in je boek over hebt,’ zei hij, ‘met een lijst in het handschrift van je vader. Mag ik dat zien?’

‘Natuurlijk,’ zei ze, maar toen ze een la onder de boekenplanken openmaakte en hem een envelop gaf, zag hij dat de tranen haar in de ogen stonden.

Hexham was een van die zeldzame, en steeds zeldzamere, mensen geweest met een mooi handschrift, fraaie kalligrafie maar wel duidelijk leesbaar en zonder overdreven versieringen. Hij had zeven auteurs van sciencefiction en twee van historische romans in zijn lijst gezet. Sommigen van hen, geloofde Wexford, waren niet bekend meer. Naast de namen had hij in twee gevallen cijfers geschreven die waarschijnlijk telefoonnummers vormden, en daaronder stond: ‘Research? Proeflezen? Redigeren?’

‘Meneer Wexford,’ zei Selina toen ze naar de plaatsen terugkeerden waar ze eerder hadden gezeten. ‘Het kan me eigenlijk niet schelen of u de... de persoon vindt die de dood van mijn vader op zijn geweten heeft. Het doet er eigenlijk niet meer toe, hè?’

Hij schudde zijn hoofd. ‘Daar vergis je je in. Het doet er wel toe. We hebben het nog niet onder woorden gebracht, maar dat zal ik nu doen. Iemand heeft uw vader om het leven gebracht en het zou verkeerd zijn als die persoon ongestraft bleef, dus als hij van het misdrijf heeft kunnen profiteren. Ik moet dat geloven, als ik dit werk wil blijven doen. Ten eerste zou hij het opnieuw kunnen doen en ten tweede is moord het ergste wat iemand kan doen en moet de samenleving moordenaars straffen omwille van haar eigen... haar eigen welzijn.’

‘U zult wel gelijk hebben. Wat wilde u me vragen?’

‘Ten eerste: kunt u een reden bedenken waarom uw vader naar Flagford zou zijn gegaan? Kende hij daar iemand?’

‘Hij ging in Sussex alleen naar Lewes, afgezien van één keer toen we met zijn allen op vakantie naar Worthing gingen. Hij ging naar Lewes vanwege Maurice Davidson. Ze kenden elkaar nog van de universiteit, al was Davidson een oudere student geweest, veel ouder dan pa. Ze gingen niet veel met elkaar om. Ik denk dat ze elkaar vooral zagen wanneer Davidson naar Londen kwam. We zijn er een keer met zijn allen heen geweest om te lunchen. Het was zomer en ik geloof dat het een picknick was. Ik weet er niet veel meer van. Ik was nog maar een jaar of vier.’

‘Lewes ligt een heel eind bij Flagford vandaan,’ zei Wexford. ‘Ik ga je een aantal namen noemen. Wil je me vertellen of je vader ze ooit heeft genoemd? Als je denkt dat je het je kunt herinneren.’

‘Ik zou het me herinneren.’

‘Goed.’ Hij sprak de namen langzaam uit, zweeg na elke naam even en keek haar aandachtig aan. ‘McNeil. Hunter. Pickford. Grimble. Tredown.’

‘Tredown,’ zei ze. ‘Dat is de naam van de schrijver van De eerste hemel .’

‘Een en dezelfde,’ zei Wexford. ‘Zijn naam staat niet op deze lijst. Heeft je vader nooit over hem gesproken?’

‘Ik geloof dat De eerste hemel toen nog niet was verschenen.’

‘Ik zag twee van zijn eerdere boeken op jullie planken staan. Waren die van je vader?’

‘Ik geloof van wel. Of van mijn moeder.’

‘En de namen McNeil, Grimble, Pickford en Hunter zeggen je niets? Louise Axall? Theodore Borodin?’

‘Ik denk van niet. Ik kan me gewoon niet voorstellen wat mijn vader in een dorpje midden in Sussex deed. Is daar een station?’

‘Niet in Flagford. Wel een paar kilometer verderop, in Kingsmarkham. Iemand die naar Flagford ging, zou een taxi moeten nemen, of hij moet al een liefhebber van wandelen zijn. Was hij dat?’

‘Het regende de hele dag, meneer Wexford. Ik denk niet dat hij zou gaan lopen.’

Wexford dacht na. ‘Had hij iets meegenomen? Ik neem aan dat een kind niet veel op zulke dingen let.’

‘Vivien en ik waren al naar school toen hij wegging.’ Haar stem trilde een beetje en ze hoestte om haar keel te schrapen. ‘Maar hij had zijn regenjas al aan toen we weggingen. Hij had geen paraplu, die had hij nooit. Ik weet dat hij van plan was zijn aktetas mee te nemen, want een paar minuten eerder had hij hem open staan om erin te kijken. Ik heb daar toen niet zo bij stilgestaan, maar het is nogal vreemd, hè, dat hij een aktetas meenam naar een begrafenis?’

‘Misschien niet zo vreemd. Hij was een lezer en zal een boek hebben meegenomen om in de trein te lezen. Een tijdschrift? Een krant? Misschien iets van meneer Davidson om zijn weduwe als aandenken te geven, iets wat hij sinds de universiteit had gehad?’

‘U hebt gelijk. Het kan een van die dingen zijn geweest. Ik wilde dat ik u meer kon helpen.’

Hij vroeg zich af of ze, na wat hij had gezegd, nu wél wilde dat de moordenaar van haar vader werd gestraft. Misschien. Hij nam afscheid, zei dat hij haar nog eens zou moeten spreken en begon aan zijn eigen wandeling naar het station. Op straat kwam hij Vivien Hexham tegen.

‘Je zus zal je erover vertellen,’ zei hij. ‘Zij kan dat beter dan ik.’

Toen hij met Burden in A Passage to India zat te lunchen, werd hij aangesproken door Matea. Ze kwam nogal verlegen naar hem toe en vertelde hem dat haar ouders met vakantie naar Mogadishu waren gegaan. Ze hadden Adel en Shamis meegenomen.

‘Ik kan het hun niet verbieden,’ zei ze.

Wexford schudde zijn hoofd. ‘Ik jammer genoeg ook niet.’

Toen ze door het kralengordijn verdween, volgde Burden haar met zijn ogen en zei: ‘Is ze niet adembenemend mooi? Gewoon volmaakt.’

Er kwam woede bij Wexford op. ‘Laat me je vertellen dat seks met haar jou of haar niet veel genot zou verschaffen.’

Burden schrok, niet zozeer van de woorden als wel van de bron daarvan. ‘Dat is een beetje onder de gordel, vind je niet?’

‘O, ja? Nou ja, woede heeft voorrechten, zoals iemand in Shakespeare zegt.’

‘Ik neem aan dat je suggereert dat ze besneden is?’

‘Genitaal verminkt. Dat zijn ze allemaal, al die beeldschone vrouwen. Negenennegentig procent van hen in Somalië. En laten we het nu over iets anders hebben.’ Wexford schonk water voor hen beiden in. ‘Het lijkt erop dat Hexham de trein van 14.20 uit Lewes nam. Die kwam om 14.42 in Kingsmarkham aan. We weten dat hij in Grimbles veld is terechtgekomen, de arme kerel, en we mogen wel veronderstellen dat hij een van de stationstaxi’s naar Flagford nam, een plaats waar hij misschien nooit eerder was geweest.’

‘Waarom zeg je dat?’

‘Selina Hexham zegt dat haar ouders alleen in Sussex waren geweest om de Davidsons in Lewes op te zoeken, en één keer toen ze met zijn allen op vakantie waren in Worthing. Nu was Alan Hexham blijkbaar nogal gesloten. Misschien ging hij hier soms heen zonder het zijn vrouw en kinderen te vertellen, maar ik heb het gevoel van niet.’

‘Hij was gesloten in maar één opzicht: wat hij in die studeerkamer deed.’

Matea kwam terug met hun biryani’s, een schaal naan en een schaal kruiden en sauzen. Haar handen waren de langste en slankste die Wexford ooit bij een vrouw had gezien, maar hij liet het aan Burden over om er iets over te zeggen.

‘Haar polsen zijn zo dun als de vingers van sommige andere vrouwen,’ zei Burden.

‘Hou op,’ zei Wexford. ‘Nou, wat je zei voordat je met die belachelijke overdrijving kwam, is waarschijnlijk waar. Hij schijnt in andere opzichten heel open te zijn geweest, een goede vader, een goede leraar en ongetwijfeld een goede echtgenoot. Het zou me erg verbazen als er een andere vrouw in zijn leven was of als hij zelfs naar andere vrouwen kéék.’ Dat laatste met een nadrukkelijke blik op Burden.

‘Wat hij ook in dat kamertje deed, ik ben er vrij zeker van dat het niet iets... oneerbaars was, als dat tegenwoordig niet een te ouderwets woord is.’

‘Ik vraag me af,’ zei Burden peinzend, ‘of hij iets deed, of probeerde te doen, waarvan hij niet wilde dat zijn gezin ervan wist tot hij... nou, tot hij het tot een goed eind had gebracht.’

‘Interessant. Ga verder.’

‘Iets wat hij aan het opzetten was. Misschien iets wat hij had uitgevonden, een klein ding, een apparaatje. Per slot van rekening was hij wetenschapper.’

‘Ja, maar bioloog, geen ingenieur of zo. Dat ding, wat het ook was, moet dan iets zijn geweest waar heel weinig apparatuur voor nodig is en vermoedelijk ook iets waarvoor hij heel weinig kosten hoefde te maken.’

‘Deed hij het om geld te verdienen, denk je?’

‘Ik weet het niet,’ zei Wexford. ‘Natuurlijk hadden ze geld nodig. Ze hadden wel een groter huis kunnen gebruiken. Toch heb ik niet het gevoel dat de behoefte aan meer geld een grote rol in zijn leven speelde. Ik denk dat wat hij deed, wat het ook was, belangrijk voor hem was, of het hem nu geld opleverde of niet.’

Gefixeerd op dat idee van Hexham als uitvinder, zei Burden: ‘Je merkte op dat hij bioloog was, geen ingenieur. Douglas Chadwick was wel ingenieur en hij had in Flagford gewoond. Sterker nog, hij had in Grimbles huis gewoond.’

‘Maar hij was al voor de zomer van 1995 vertrokken, Mike. Evengoed staat je idee me wel aan. Hexham wist misschien niet dat hij daar niet meer woonde of dat de oude Grimble dood was. We weten dat Chadwick twee jaar geleden is omgekomen, maar we weten niet waar hij heen ging toen hij bij Grimble weg was. Misschien hebben Hexham en hij met elkaar gecorrespondeerd. Misschien was hij naar Flagford teruggekomen om Hexham daar te ontmoeten. Maar dat zijn allemaal maar speculaties, hè? Ik heb geen flauw idee hoe we het kunnen bewijzen of wat eruit voort zou komen als we dat konden.’

‘Zoals je zegt, moet Hexham een taxi naar Flagford hebben genomen. Omdat het zo hard regende, kan hij niet hebben gelopen, daar is het veel te ver voor.’

‘Je bedoelt dat we de taxibedrijven kunnen benaderen, of ten minste de firma’s die elf jaar geleden bestonden?’ Wexford kreunde bijna. Hij dacht aan vroegere onderzoeken, taxichauffeurs die waren ondervraagd, tijden die waren nagegaan. ‘Misschien kan Damon dat doen, of de nieuweling. Maar is het waarschijnlijk, of zelfs mogelijk, dat een chauffeur het na al die tijd nog weet? Zou jij je het gezicht herinneren van een taxichauffeur die jou in 1995 van het station van Kingsmarkham had weggebracht?’

‘Waarschijnlijk niet, maar dit ligt een beetje anders. Hoeveel mensen kijken naar het gezicht van een taxichauffeur? Maar zij kijken wel naar ons gezicht. Ik vind dat we het moeten proberen.’

Flagford lag aan de rand van een streek waar fruit werd gekweekt. Die streek, omringd door veeteeltgebieden, was om de een of andere reden bij uitstek geschikt voor appels, peren, pruimen en zacht fruit. Van de twee fruitkwekerijen was die van Morella de grootste, met hectaren boomgaarden en aardbeienvelden en ook een goedlopende eigen winkel en een sapfabriek. De laatste jaren waren de aardbeienvelden bedekt met glinsterende tunnels van polyester, die er midden in de zomer uitzagen als ijsschotsen die in de zon smolten. Nu waren het roodbruine velden waar niets groeide. In de boomgaarden waren alle appels en peren al weken geleden geplukt. De rijen bomen werden juist gesnoeid. Damon reed met Barry over een weggetje dat tussen de rijen elzen naar het gebouw van de bedrijfsleider en de administratie leidde.

Er bleek bij Morella veel veranderd te zijn sinds de dag dat Bill Runge hier met zijn vrouw en dochter was geweest. De bedrijfsleider, een zekere Graham Bailey, zei dat ze tegenwoordig van juni tot oktober mensen uit Oost-Europa in dienst hadden, vooral Roemenen en Bulgaren. Die werden gehuisvest in wat hij ‘pensions’ noemde. Hij wees uit het raam. Er stonden nu zes keurige gebouwen op het veld waar eens fruitplukkers hadden gekampeerd, met betonnen paadjes tussen die gebouwen en het voorplein en de winkel. Bailey zei trots dat elk gebouw voorzien was van ‘badkamerfaciliteiten’, douches en een wasserette.

‘Hebt u ooit trekarbeiders in dienst gehad?’

‘Zigeuners?’ zei Graham Bailey. ‘Niet in mijn tijd. Ik ben hier nog maar drie jaar. Er waren wel van die lui die hierheen kwamen en daar kampeerden. Dat was voordat we de pensions bouwden.’ Hij bracht Barry en Damon naar de winkel van de kwekerij en riep een assistent die, zei hij, daar al vijftien jaar werkte, eerst op het land en later in de winkel, toen die in het klein was begonnen.

In de winkel verkochten ze niet alleen fruit en groente, maar ook vruchtentaarten, diepvriesvoedsel, ijs en allerlei desserts. Alles was goed onderhouden en maagdelijk schoon. Damon, die altijd honger had, vroeg of hij een zwartebessentaartje mocht kopen, waarop Barry hem met gefronste wenkbrauwen aankeek en op scherpe toon zei dat ze verder moesten. Ze werden naar een kantoor gebracht. Bailey vertelde hun met begrijpelijke trots dat de namen van iedereen die ooit voor hen had gewerkt waren bijgehouden, namen en adressen, zelfs wanneer dat adressen in Sofia of Krakow of aan de kust van de Zwarte Zee waren, zoals de laatste tijd vaak het geval was.

Een van de vrouwen die achter hun computer zaten, bood aan een uitdraai te maken van de namen en adressen in september 1998. Ze gaf Barry een papier met een ontzagwekkende lijst van arbeiders. Met een snelle blik zag hij dat geen van deze mensen afkomstig was uit Oost-Europa. Er was in die tussenliggende acht jaar veel gebeurd.

‘Veel van deze mensen hier hebben geen thuisadres,’ zei hij.

‘Nou, dat was ook te verwachten, hè? Niet als het trekarbeiders zijn.’

Barry telde tweeëntwintig namen, waaronder twaalf van vrouwen. Voor zover hij kon zien, was niet na te gaan wie de man was die ze zochten, gesteld dat hij voor Morella had gewerkt.

‘Ik weet dat dit een vraag is waarop ik geen antwoord mag verwachten,’ zei Damon, ‘maar herinnert iemand van u zich een man in een T-shirt met een zwarte schorpioen en daaronder in rood de naam “Sam”?’

‘Vreemd soort huisdier,’ zei de vrouw die de uitdraai had gemaakt, ‘maar ja, je hebt allerlei mensen.’

Toen ze waren uitgelachen, legde Damon uit dat de schorpioen niet echt was maar op de stof was gedrukt. Hij liet hun de foto zien. Ze keken er allemaal naar, Bailey wat aandachtiger dan de anderen. Maar: ‘Nee,’ zei hij namens hen allen. ‘Nee, dat zegt ons niets.’

Een telefoontje van zijn dochter Sheila bepaalde wat Wexford die avond ging doen. ‘Heb je dat boek al gelezen dat ik je heb gegeven, pa?’

De eerste hemel ? Nee.’ Als het kleine jongetje dat hij ooit was geweest, voegde hij eraan toe: ‘Moet het?’

‘Nou, ik denk dat je het wel wilt lezen. Ik speel een hoofdrol in de film.’

‘Ik zal het proberen,’ zei hij een beetje mismoedig. Het was vreemd; op een dag praatten je kinderen tegen je zoals vroeger je ouders hadden gedaan. Vroeger hield je je aan de regels van pa en ma en nu wilde je je kinderen tevredenstellen. Er was maar weinig verschil. Hij had gehoopt deze zeldzame vrije avond samen met Dora door te brengen. Ze hadden naar een dvd van Don’t Look Now kunnen kijken. In plaats daarvan nam hij zijn verplichte glas bordeaux en sloeg De eerste hemel open.

Iemand die hij heel goed kende zonder hem echt een vriend te kunnen noemen, was Burdens zwager, die uitgever was. Of beter gezegd, redacteur bij een uitgeverij. Dat had Wexford vaak saai werk geleken, en soms ook ronduit vervelend, want zulke mensen konden niet lezen wat ze wilden, zoals het geval was met hem als hij de tijd had, maar moesten altijd de manuscripten lezen van auteurs wier boeken ze publiceerden. Amyas, Burdens zwager, had hem verteld dat hij alleen maar de kans kreeg om Anthony Powell, zijn favoriete schrijver, te lezen als hij op vakantie was.

Wexford dacht aan Spoorloos verdwenen van Selina Hexham, dat verplichte lectuur voor hem was geweest, en realiseerde zich dat hijzelf ook hard die kant op ging. Hij begon te lezen. Toen hij onder aan de eerste bladzijde was gekomen, herinnerde hij zich nog iets wat Amyas had gezegd, namelijk dat een ervaren redacteur al op de eerste bladzijde kon zien of een roman goed was of niet. Nou, hij was geen ervaren redacteur, helemaal geen redacteur, en hij kon het niet zien. Misschien kwam het alleen maar doordat hij niet van fantasy hield. De fantasie kwam hier al op de helft van de eerste bladzijde naar voren. En toen hij aan het eind van het eerste hoofdstuk was, had Tredown al blijk gegeven van zijn voorkeur voor Bijbelse taal en personages uit Genesis en Koningen. Je kwam steeds ‘hebt gij’ en ‘vanwaar komt gij’ tegen, en in hoofdstuk twee spraken zelfs de dieren elkaar op die manier aan.

Hij kon sommige beschrijvingen van de prehistorische wereld wel op prijs stellen. Die waren uitgebreid en lieten zien dat hier een uitzonderlijk vruchtbare verbeeldingskracht aan het werk was geweest. Maar het ging eindeloos door, tot in de kleinste details, en onwillekeurig sloeg hij hele alinea’s over. Toen Tredown de verschijning van Baäl, Asjtarot en Dagon beschreef, sloot Wexford het boek. Hij haalde nog een glas wijn en ging bij Dora zitten. Hij had nog maar een kwartier van Don’t Look Now gemist, en dat was niet zo erg want hij had die film al eerder gezien.

Om ongeveer twee uur ’s nachts werd hij wakker. Er was een idee bij hem opgekomen en dat was gaan groeien en bloeien. Als Hexham op die regenachtige middag nu eens op weg naar Athelstan House was geweest? Als hij nu eens met Tredown was komen praten om research voor hem te doen? Tredown had iemand nodig die hem op twee gebieden kon adviseren, mythische godheden en prehistorische wezens. Misschien was dat nog niet alles. Het kon ook om elementaire biologie en de oorsprong van het leven gaan.

Wexford had die notitie in Hexhams handschrift zo vaak gelezen dat hij hem nu uit zijn hoofd kende. ‘Research? Proeflezen? Redigeren?’ En daarboven een lijst van namen en uitgevers en schrijvers. Tredown had daar niet bij gestaan, maar dat hoefde niets te betekenen. Toen Hexham die lijst maakte, had hij misschien nog niets van Tredown gelezen. Maar stel nu eens dat hij een boek van hem had gelezen en daarin allerlei onnauwkeurigheden en anachronismen had ontdekt? Misschien dacht hij dat die auteur behoefte had aan advies en had hij zijn diensten aangeboden. Aan die theorie was wel het nadeel verbonden dat Hexham weliswaar de ideale adviseur op de terreinen van prehistorische fauna en de godheden in De eerste hemel was, maar voor zover Wexford wist geen expert op het gebied van Bijbelse geschiedenis. Het beeld dat zijn dochter van hem had geschetst, maakte dat erg onwaarschijnlijk.

Toch zou het er allemaal anders uitzien als Hexham inderdaad een brief aan Tredown had geschreven waarin hij Tredown op onnauwkeurigheden in diens beschrijving van de Baäl-aanbidding of de Dagon-rituelen had gewezen, twee dingen die een rol speelden in De koningin van Babylon , en had voorgesteld hem op die terreinen te helpen. En misschien had Tredown op die brief geantwoord, misschien had hij Hexham geschreven dat hij van plan was een ambitieuze roman te schrijven en de diensten van een researcher heel erg op prijs zou stellen. Er zaten gaten in die reconstructie, maar toch stond hij Wexford wel aan. Als Hexham research deed, zou dat verklaren waarom hij altijd in dat kleine kamertje zat, zij het niet waarom hij zoveel geheimhouding in acht nam. Maar ja, sommige mensen waren gewoon erg gesloten, al was het moeilijk om zulke onschuldige werkzaamheden verborgen te houden voor een dierbare echtgenote.

Misschien had Selina of Vivien de antwoorden.