Het eind

______________

Kim stond al tien minuten te wachten. Alle kinderen uit haar klas waren opgehaald. Ze begreep er niets van. Jeanine was nooit te laat. Jason zag ze ook nergens. Jeanine had toch niet alleen Jason meegenomen en haar hier laten staan? Dacht Jeanine dat ze met Marion zou meegaan? Maar dat was helemaal niet afgesproken, en Jeanine was altijd heel precies als het om afspraken ging. Daarom was ze laatst ook zo kwaad geworden op papa. Ze ging naar binnen en vroeg aan Ruud of ze even naar huis mocht bellen.

‘Heb je een kwartje?’

Nee, dat had ze niet.

‘Dan kan je er een van me lenen, maar morgen teruggeven, hè?’

Ze belde naar huis, maar er werd niet opgenomen. Misschien had Jason de opruimbeurt en was hij daarom zo laat. Met drie treden tegelijk ging ze de trap op naar de klas van Jason. Alleen zijn juf was er nog. Die zei dat Jason naar huis was. Hij voelde zich niet lekker en was vroeger weggegaan. Hij had een kwartje van haar geleend en naar Jeanine gebeld. Die zou hem op komen halen.

‘Maar dat kan niet, want er is niemand thuis en ik heb net gebeld en Jeanine is er niet en ze is me ook niet…’ Toen werden de tranen Kim te machtig.

Een kwartier later zat ze op het puntje van een stoel in het kamertje van de directeur. Die had nog eens naar Jeanine gebeld: niets. Toen voor de zekerheid naar haar werk. Nee, ze was zoals gewoonlijk om één uur weggegaan. Niemand had haar meer gezien.

‘Zou je vader jullie niet ophalen? Had Jeanine niks met hem afgesproken?’

Kim schudde haar hoofd.

‘Ik zal toch voor de zekerheid even bellen. Wat is het nummer van je vader ook alweer?’

Kim kon het zich niet herinneren. De directeur zocht het op in het telefoonboek.

‘Niemand thuis… het antwoordapparaat.’

‘Als ze maar geen ongeluk heeft gehad. Mama is ook al…’ Kims woorden stroomden weer onder in een tranenvloed, die deze keer onstelpbaar leek.

Tegen vier uur was Sandra thuisgekomen. Martin was nergens te bekennen. De hele middag bleef hij weg. Vreemd, want hij was tegenwoordig immers meer thuis dan dat hij rijles gaf. Een vage onrust nam bezit van haar. Ze wist niet precies wat het was of waardoor het veroorzaakt werd, maar ze maakte zich zorgen om Martin. De laatste tijd leek hij zo afwezig. Soms zat hij uren in een stoel voor zich uit te kijken. Een keer had ze over zijn verzameling gevraagd, maar hij zei dat hij daar niet meer over wilde praten. ‘Waarom niet? Juist in zo’n situatie is het goed als je wat afleiding hebt.’

‘Kapot,’ had hij gezegd, ‘alles is kapot.’ Toen had ze het onderwerp laten rusten. Hoe kon ze hem helpen? Misschien moest hij naar een praatgroep van mannen in dezelfde omstandigheden. Het zou goed zijn als hij merkte dat zijn ervaringen niet uniek waren. Sandra had gehoord van een vereniging of een actiegroep die zich ‘Dwaze Vaders’ noemde, mannen die allemaal problemen hadden met hun ex over de omgangsregeling met hun kinderen. Martin was eigenlijk een Dwaze Vader. Ze lachte even, maar sloeg snel een hand voor haar mond alsof iemand haar ongepast gedrag zou kunnen verwijten.

Martin werd steeds somberder en meer in zichzelf gesloten. Daar zou hij uit moeten breken, misschien met therapeutische ondersteuning. Er waren tegenwoordig zoveel mogelijkheden om hulp te zoeken. Maar misschien was hij al te ver heen.

Juf Mieke was met Kim naar haar huis gereden. Ze belden aan, maar er deed niemand open.

‘Laten we achterom eens kijken,’ stelde Mieke voor.

De deur was op slot.

‘Heb je zelf geen sleutel?’ vroeg Mieke.

Kim schudde haar hoofd. Ze dacht even na. ‘Maar mevrouw Koopmans heeft een reservesleutel, voor als er wat is.’

Ze gingen naar de buurvrouw drie huizen verder en haalden daar de sleutel op. Ze liepen het hele huis door, maar er was niemand.

‘Ze zijn alle twee weg,’ snikte Kim.

‘Misschien is Jason weer opgeknapt,’ zei Mieke, ‘en zijn ze samen een boodschap gaan doen. Dan kunnen ze elk moment thuiskomen.’

‘Jeanine vergeet nooit om ons op te halen. En anders zou er wel een briefje liggen. Jeanine laat ons nooit alleen.’

‘Maar als ze nou denkt dat je met een vriendinnetje mee bent om daar te gaan spelen? Weet je zeker dat je voor vanmiddag niks had afgesproken?’

‘Jeanine zou me ophalen. Dat zei ze vanochtend nog.’

Vlak voor de spits hadden ze gelukkig beide rijbanen van de provinciale weg vrij kunnen maken. Mulder stond in de berm bij het wrak. De ambulance was alweer weg. Straks kwam de sleepdienst. In de garage zouden ze het technisch onderzoek doen. Misschien dat dat de oplossing van het raadsel zou geven. Nu was er alleen een serie vraagtekens. Mulder keek nog eens naar het restant van de auto. Vreemd dat het bord niet op de auto had gezeten. Had dat een speciale betekenis?

Mieke belde naar huis en zei dat ze iets later zou komen. ‘Ik heb al grote kinderen,’ legde ze Kim uit. ‘Die kunnen best een tijdje alleen… Vinden ze juist leuk. Mag ik je kamer eens zien?’

Kim liep zwijgend voor haar uit.

‘Wat een mooie kamer! Zo licht en vrolijk.’

Kim ging op het bed zitten, haar rug enigszins gebogen.

‘En wat een leuke knuffels allemaal. Goh, veel beren zeg. Spaar je beren?’

Kim knikte.

‘Madelon, dat is m’n dochter, die had er vroeger ook veel, maar lang niet zoveel als jij. Nu kijkt ze er niet meer naar om, maar ik mag ze nog niet wegdoen. Ze liggen in een kist op zolder. Eigenlijk wel zielig voor die beren, hè, zo weggepropt in een donkere kist.’

‘Ja, wel zielig.’

‘En hier staan je boeken? Even kijken, Annie M.G. Schmidt natuurlijk… Otje, Pluk, Minoes… Roald Dahl… Sjakie en de chocoladefabriek… Sjakie en de grote glazen lift… Die is niet zo leuk als Sjakie en de chocoladefabriek, vind je niet?’

Kim veegde met haar hand over haar neus.

‘En je hebt veel stripboeken, zeg. Lambiek, Kuifje… Goh, wat veel.’

Van beneden klonk een geluid van een deur die openging en weer gesloten werd. Kim veerde op.

‘Dat is Jeanine natuurlijk,’ zei Mieke.

Ze roffelden de trap af, Kim voorop.

Jason stond hen in de woonkamer verbaasd aan te kijken.

‘Het is echt onbegrijpelijk,’ zei Mulder tegen Coumans. ‘Gewoon op een rechte weg in één keer een slinger naar links en ze schuiven zo onder die Scania.’

‘Ja, kan gebeuren,’ zei Coumans.

‘Maar waaróm gebeurt het? Dat wil ik weten.’

‘Waar was het?’

‘Vlak na die brug waarover het fietspad naar Weerloo loopt.’

‘En de weg?’

‘Niks aan de hand.’ Mulder nam een paar slokken koffie. ‘Niet geregend, geen olie op het asfalt, geen scherpe zon die je kan verblinden, helemaal niks. Het was betrekkelijk stil rond die tijd. De auto achter hem zat op zo’n kleine honderd meter. Die kerel is zich rot geschrokken, die heeft een shock.’

‘Geef mij maar de goeie ouderwetse chocomel,’ zei Coumans. ‘Hè?’

‘Nee, niks, laat maar.’

Het was halfelf. Beneden was alleen de wachtcommandant aanwezig. Op de eerste verdieping brandde één lamp: die boven Mulders bureau. Hij schreef vier namen op een vel papier: Martin van Leeuwen, Jim Versteeg, Peter Heuvelmans en Jeanine Lepping. Wonderbaarlijk hoeveel je in zo korte tijd soms te weten kon komen. Coumans had de spot met hem gedreven: ‘Een gewoon verkeersongeluk, en jij moet er weer wat achter zoeken! Alsof we al niet omkomen in het werk!’ Maar hij was doorgegaan, en uiteindelijk had Coumans hem geholpen. Van ‘Martin van Leeuwen’ trok hij lijnen naar de andere drie namen. Mulder wist nog niet waar hij naar zocht, maar er moest iets zijn met die auto. Een hartaanval of iets dergelijks was ook mogelijk. Morgen zou hij uitsluitsel krijgen van de patholoog-anatoom. Het technisch rapport over de auto had hij misschien al eerder.

Om acht uur had hij Versteeg laten komen. Die deed nogal gepikeerd. ‘Wat hebben jullie nou weer? Is er soms weer ingebroken bij Van Leeuwen?’

‘Nee,’ had Mulder gezegd. ‘Van Leeuwen is dood.’ Versteeg was bleek weggetrokken, maar toen verscheen het begin van een glimlachje om zijn mondhoeken, een glimlachje dat hij kennelijk probeerde te onderdrukken. Mulder vroeg of hij het leuk vond. ‘Leuk? Nee, natuurlijk niet.’

‘U bent weer een lastige concurrent kwijt.’

‘Zijn zaak liep toch al helemaal niet meer. Hij had nog maar een paar leerlingen.’

‘U had hem weggeconcurreerd, dacht ik?’

‘Is dat soms verboden?’

‘Natuurlijk niet.’

Versteeg vroeg wat er gebeurd was met Van Leeuwen en Mulder vertelde over het raadselachtige ongeluk. Hij had Versteeg verder nog een tijdje laten zweten door hem zwijgend te observeren. ‘Is er iets, mijnheer Versteeg?’

‘Nee, maar mag ik misschien gaan? Ik heb vanavond nog meer te doen.’ Mulder had het idee dat Versteeg iets verborg, maar er was geen enkele aanwijzing in welke richting hij moest zoeken. ‘Weet u zeker dat er niets is wat van belang kan zijn bij het onderzoek naar de dood van Van Leeuwen? Iets wat u toevallig weet?’ had hij gevraagd. ‘Maar het was toch een ongeluk?’

‘Ongelukken hebben vaak een oorzaak.’ Versteeg had zijn schouders opgehaald.

Om negen uur had hij Heuvelmans ontboden. Toen Mulder hem vertelde dat Van Leeuwen bij een ongeluk om het leven was gekomen, staarde hij hem met ogen vol ongeloof aan. ‘Dood, is-ie dood?’ vroeg Heuvelmans. ‘Als je d’r van uitgaat dat iemand dood is als zijn hart niet meer klopt, dan is-ie inderdaad dood.’ Mulder had aan Heuvelmans gevraagd hoe hij Van Leeuwen kende. Heuvelmans begon een ellenlang en-toen-en-toen-verhaal dat eindigde met een knietje in zijn kruis, toegediend door Van Leeuwen. ‘En u zocht wraak,’ zei Mulder. ‘Ik?’

‘Ja, wie anders.’ Heuvelmans schudde zijn hoofd. Mulder deed nog een gokje: ‘Het zou voor u prettig zijn als Van Leeuwen voorgoed verdween, dan zou uw vrouw misschien weer bij u terugkomen.’ Heuvelmans keek hem geschrokken aan. Zijn mond hing een beetje open, waardoor hij er dommig uitzag. ‘U denkt toch niet dat ik…

Het was toch een ongeluk,’ bracht hij moeizaam uit.

Mulder had Heuvelmans ten slotte weer naar huis gestuurd. Hij was benieuwd of hij nog meer verklaarde tegenstanders van Van Leeuwen zou kunnen opdiepen, nog meer mensen met een prachtige reden om Van Leeuwen uit de weg te ruimen. Maar dan nog! Voorlopig bleef het een ongeluk, een stompzinnig ongeluk. Ook al had hij honderd mensen die ruzie hadden me Van Leeuwen, honderd mensen met een achttien-karaats motief, dan nog bleef de vraag hoe ze het gedaan konden hebben.

Hij zou naar het ziekenhuis kunnen bellen, maar ging er liever naar toe. De dienstdoende verpleegster zei dat er een lichte verbetering was opgetreden in de toestand van mevrouw Lepping. Ze lag nu niet meer aan de beademing. Maar de situatie was nog steeds kritiek.

Mulder haalde een bekertje koffie uit de automaat en ging op een stoel in het wachtkamertje zitten. De koffie smaakte vaag naar koffie. Hij pakte een oude Libelle en bladerde erdoorheen zonder iets te zien. Hij wachtte, maar wist niet op wie of wat. ‘Quo Vadis Scania Vabis,’ fluisterde hij voor zich uit. Het was een liedje dat hij een aantal jaren geleden eens had gehoord, maar van de rest van de tekst kon hij zich niets meer herinneren.

Het rapport van de patholoog-anatoom was er het eerst. Het was een waar slagveld geweest in het lichaam van Van Leeuwen. Wat er bij een ongeluk kapot kon gaan, was ook zo’n beetje kapot: van een gebroken middenvoetsbeentje via inwendige bloedingen tot een zware hersenbeschadiging. Maar geen hartaanval of iets dergelijks. Vanwege een zieke monteur in de garage van de Technische Dienst was het wrak nog niet onderzocht.

Coumans had nog een man weten op te sporen, die net de fietsersbrug op kwam rijden toen het ongeluk gebeurde. De man had een paar jongetjes hard zien weglopen. ‘Waarom?’ had Mulder gevraagd. Daar kon Coumans niets over zeggen. De man had alleen maar gerapporteerd wat hij gezien had.

Eigenlijk moest hij nu naar een inbraak met Coumans, maar die kon dat ook wel alleen. De dief had een ruitje ingeslagen, een raam opengedraaid, was naar binnen gestapt en weer naar buiten met een stel creditcards die in een portefeuille in een bureau lagen, een paar honderd gulden, een computer en een videorecorder. Zo makkelijk ging dat. Veel kans op sporen was er niet. De laatste maanden hadden ze plotseling een overvloed van dit soort zaken gehad. De enige mogelijkheid was een heterdaadje. Dan waren er meteen met terugwerkende kracht zo’n twintig vergelijkbare inbraken opgelost.

Mulder ging bij Versteeg langs. Hij parkeerde zijn auto vlak bij een plek op het asfalt waar waarschijnlijk een brandje had gewoed. Misschien wel van een nieuwjaarsnacht, een kerstbomenbrand. Nee, daar was de plek te regelmatig, te rechthoekig voor. Het was eerder of er een auto in brand was gevlogen. Of in brand gestoken?

Hij had zichzelf aangekondigd, maar Versteeg had toch een verbaasde uitdrukking op zijn gezicht toen hij in de open deur stond.

‘Mag ik binnenkomen?’ vroeg Mulder.

‘Ja, natuurlijk.’

In de woonkamer zaten ze ongemakkelijke tegenover elkaar. Mulder was gek op dit soort troebele momenten. ‘Niet aan het werk?’ vroeg hij ten slotte.

‘Nee… eh, ik heb een beetje problemen met mijn auto.’

‘O… problemen.’

De mannen zwegen beiden.

‘Wat voor soort problemen?’ vroeg Mulder ten slotte.

‘Hij is… eh, afgebrand… uitgebrand.’

‘Dus die plek daarbuiten…’ Mulder wees vaag in de richting van het parkeerterrein, ‘dat was uw auto.’

Versteeg knikte.

‘En daar heeft u… wanneer was het… eergisteravond niks van verteld?’

‘Nee.’

‘Wat nee?’ vroeg Mulder met stemverheffing. ‘Waarom nee?’

‘Ik wist niet dat het belangrijk was.’

‘Ik wist niet dat het belangrijk was,’ herhaalde Mulder. Hij schudde zijn hoofd. ‘Hoe naïef bent u eigenlijk?’

‘Wilt u koffie?’ vroeg Versteeg.

‘Ik dacht al: wanneer vraagt-ie dat nou? Zwart met suiker graag, twee klontjes.’

Na een paar minuten kwam Versteeg met twee mokken koffie.

‘Het was echt een vete, hè?’ zei Mulder nadat hij een paar slokken had genomen. ‘Tussen u en Van Leeuwen. Dat ging wel verder dan gewone kleine pesterijtjes.’

‘We zaten elkaar een beetje dwars, dat wel ja,’ gaf Versteeg toe.

‘Een beetje dwars… Kent u die film van Laurel en Hardy? Ik geloof dat ze kerstbomen verkopen, en dan komen ze bij die man aan de deur die zo scheel kan kijken, hij treedt wel meer in hun films op.’

Versteeg schudde ontkennend zijn hoofd.

‘Ik weet niet meer hoe het precies gaat, maar dat begint ook heel klein e het wordt steeds erger. Er vallen nog net geen doden bij, maar daar is dan ook alles mee gezegd.’

‘Ik had alleen een zakelijk geschil met Van Leeuwen,’ zei Versteeg stijfjes.

‘En waar was u dinsdag?’

‘Dinsdag? Thuis natuurlijk, toen zat ik hier met die uitgebrande auto. Ik moest wachten tot ze hem kwamen ophalen. En dat gebeurde pas tegen vijven.’

‘Dus u was de hele tijd thuis?’

‘Ja, natuurlijk. Wat moest ik anders?’

‘Naar de auto van uw concurrent misschien.’

‘De auto van Van Leeuwen? Ik wist niet eens waar die stond. Hij parkeerde al een paar weken niet meer bij hem in de buurt.’

Mulder nam nog een slok koffie. ‘O, dus u heeft hem wel gezocht, die auto?’

‘Waar wilt u eigenlijk naar toe?’

‘We moeten overal rekening mee houden. Misschien is er met Van Leeuwens auto geknoeid… je kan nooit weten.’

Versteeg kwam overeind. ‘Maar u denkt toch niet dat ik…’

‘Ik denk nog niks. Ik onderzoek alleen de mogelijkheden.’

De vrouw lag nog steeds op de intensive care. Haar toestand was nu stabiel, maar eigenlijk betekende dat niet veel goeds. Zou zij iets meer weten? Kende zij de oplossing van het raadsel? Door het glas kon hij zien hoe vredig ze erbij lag. Dit was wel een heel macabere herhaling. Eerst de moeder van die twee kinderen en nu zij, op dezelfde afdeling, misschien wel in hetzelfde bed.

Mulder haalde koffie uit de automaat, en dronk die in de wachtkamer op. Hij werd onmiddellijk aangesproken door een man die erover begon te klagen dat hij zo’n last had van zijn ‘rikketik’. ‘U bent nog jong en gezond,’ zei hij tegen Mulder, ‘maar een koppie koffie zit er voor mij niet meer in.’

‘Dit is ook mijn laatste,’ zei Mulder.

De man mompelde iets onverstaanbaars.

‘Voor vandaag.’

‘Ik heb er niks mee te maken,’ zei Heuvelmans, ‘echt niet.’

‘Maar u koesterde toch weinig vriendschappelijke gevoelens voor mijnheer Van Leeuwen, om het zachtjes uit te drukken.’

‘Natuurlijk, wat zou u zeggen als uw vrouw…’

‘Ik ben niet getrouwd,’ onderbrak Mulder. ‘Ik heb te veel huwelijken de mist in zien gaan. Mannen en vrouwen die elkaar de tent uit knokken. Niks voor mij.’

‘Wat denkt u?’ vroeg Heuvelmans, ‘Zou Sandra weer bij me terugkomen?’

‘Daar ga ik niet over.’

‘Maar ze kan toch niet in dat huis blijven wonen? Is het een huurhuis of een koophuis?’

‘Nu Van Leeuwen van het toneel verdwenen is, begint u wel meteen aan uw eigenbelang te denken, hè?’

Heuvelmans keek betrapt. ‘Nou ja…’

‘Het komt u zeker wel goed uit dat-ie dat ongeluk heeft gehad?’

Heuvelmans haalde zijn schouders op.

‘Waarom was uw vrouw eigenlijk bij u weggelopen?’

‘Ik weet niet. Ze had het gevoel dat ze… Ze wilde vrij zijn… zoiets, zichzelf ontplooien. Ik zat haar in de weg.’

‘O, vrijheid, ging het daar om? Tegen mij zei ze gisteren dat ze het nog wel had uitgehouden, maar dat u haar een paar keer… Wat zal ik zeggen… Nogal hardhandig had bejegend. Op de details zal ik maar niet ingaan.’

Heuvelmans wreef met zijn handen over zijn gezicht voor hij antwoordde. ‘Ze haalde het bloed onder mijn nagels vandaan.’

‘En dat gaf u het recht om haar een paar flinke klappen te verkopen?’

‘Nou nee, niet het recht natuurlijk, maar ik had…’ Heuvelmans maakte zijn zin niet af.

‘U had wat?’

‘Niks… Ik had ’t niet moeten doen. Zulke problemen moet je altijd met praten oplossen. Slaan helpt niet.’

Mulder probeerde het nog een keer. ‘Maar u bent nogal gewelddadig aangelegd, geloof ik.’

‘Is dit soms een beschuldiging?’ vroeg Heuvelmans. ‘Ik heb niks met dat ongeluk van Van Leeuwen te maken, ik zweer ’t.’

‘Wat mensen allemaal niet zweren tegenwoordig, je houdt ’t niet voor mogelijk.’

Haar toestand is nog steeds hetzelfde. Hartslag, ademhaling… maar ze zou nu moeten bijkomen. Het wordt hoog tijd.’

Onderweg naar het bureau was hij bij het ziekenhuis langsgegaan. Door de gang kwamen twee kinderen aanlopen, vergezeld door Sandra.

‘Ze wilden haar graag zien,’ zei ze, ‘al is ’t maar even.’

Mulder stond tussen de verpleegster, de twee kinderen en Sandra. Dit waren dus Kim en Jason. Ze hadden alle twee roodbehuilde ogen. Zouden zulke kinderen hier ooit nog overheen komen? En verbleven ze nu tijdelijk bij Sandra, in het huis van hun vader? Deze situatie werd met de dag waanzinniger. Wie weet wat er allemaal nog meer zou gebeuren. Niets was onmogelijk. Komt dat zien, spanning en sensatie!

Zijn intuïtie vertelde Mulder dat hij in de gang moest blijven wachten. Na een paar minuten was Sandra met de kinderen terug.

‘Zou ik even met ze kunnen praten?’ vroeg Mulder.

‘Ze zijn helemaal van de kaart,’ zei Sandra, die er zelf ook uitzag alsof ze geestelijk flink tussen de deur had gezeten. ‘Vooral Jason.’

‘Het is maar voor even.’

Hij ging met de kinderen naar een leeg wachtkamertje.

‘Ik ben van de politie en we proberen uit te zoeken wat er gebeurd is.’

De kinderen hielden hun ogen neergeslagen.

‘Het is allemaal heel erg voor jullie. Mevrouw Lepping… Jeanine, jullie noemen haar toch Jeanine?… die wordt vast wel weer beter.’

Kim wiebelde op haar stoel. Jason snoot zijn neus.

‘Kunnen jullie misschien iets vertellen over afgelopen dinsdag? Jeanine bracht jullie ’s morgens toch naar school?’

Kim knikte. Jason staarde bewegingloos naar de muur. Zijn handen lagen op zijn knieën, de pinken over de ringvingers getrokken. Mulder probeerde dat zelf ook te doen, maar zijn pinken waren te stijf.

‘Was er toen iets bijzonders, iets geks?’

Kim schudde haar hoofd.

‘Was er iets geks, Jason? Iets opvallends?’

‘Nee,’ zei Jason.

‘Dus het was net zoals elke andere ochtend?’ Hij keek de kinderen vragend aan.

Ze knikten beiden.

‘En tussen de middag? Gingen jullie naar huis of bleven jullie over?’

‘We bleven altijd over,’ zei Kim. ‘Maar dinsdag toen ben jij naar huis gegaan, hè Jason?’

Het jongetje knikte bijna onmerkbaar, zijn ogen nog steeds op de muur gericht.

‘Waarom?’ vroeg Mulder.

Er kwam geen antwoord.

‘Waarom Jason?’

‘Ik was ziek.’

Dit was zo’n hopeloze zoektocht naar niets, naar helemaal niets, naar een antwoord terwijl er niet eens een vraag was. ‘Waarom kan jij je nooit ’s ergens bij neerleggen?’ had Coumans gevraagd. ‘Waarom altijd dat graven en wroeten? Het was een ongeluk, een doodgewoon stompzinnig ongeluk. Er is vannacht ingebroken bij Van Bree in de Kanaalstraat, je weet wel, die electronicazaak. Ze hebben voor duizenden guldens videorecorders weggehaald. Alleen maar videorecorders. Zijn ze zeker in gespecialiseerd.’

‘Het was geen gewoon ongeluk. Dat kan eenvoudigweg niet.’

‘Je luistert niet eens naar wat ik zeg,’ zei Coumans.

Het rapport van de Technische Dienst lag op zijn bureau. Niets wees erop dat er met het stuur of de remmen geknoeid was. Dit was wat Mulder had willen horen, maar nu het zwart op wit stond, had hij er de pest over in. Wel was er merkwaardig genoeg een baksteen in de auto gevonden. Hij lag nu, keurig in een plastic zakje met een labeltje eraan, op zijn bureau. Een doodgewone rode baksteen. Hoe kwam die in de auto? Wie legde er een baksteen in zijn auto? Of had Jeanine de steen meegenomen en er Van Leeuwen mee op zijn hoofd geslagen, zodat hij de macht over het stuur verloor? Nee, dat kon eigenlijk niet; zo had ze net zo’n grote kans als Van Leeuwen om de dood te vinden in een ongeluk. Toch mocht hij niets uitsluiten. Hij zou ervoor zorgen dat de steen vanmiddag nog naar het Gerechtelijk Laboratorium ging, met het tasje van Jeanine. Dan konden ze onderzoeken of daar steengruis in zat. Met het blote oog had hij daarvan niets kunnen zien.

Hij zuchtte diep en nam een slokje van zijn koud geworden koffie. Het gesprek met de kinderen had hem niet vrolijker gemaakt. Hij hoefde zijn ogen niet eens te sluiten om ze zo weer weg te zien lopen door de oneindig lange gang van het ziekenhuis, de hoofden licht gebogen.

Eigenlijk had hij nu niets meer te doen. Op z’n vroegst morgenmiddag zouden ze de uitslag hebben van het onderzoek. Sommige collega’s hadden er geen probleem mee om dan tussendoor een andere zaak te nemen, maar dat lukte hem niet. Het was of er in zijn hoofd geen ruimte meer was voor andere mensen en andere verwikkelingen. Hij reed naar de provinciale weg en stopte op de plaats van het ongeluk. Het vergeefse remspoor van de Scania was duidelijk zichtbaar. Die chauffeur scheen ook nog thuis te zitten, stijf van de zenuwen. Langs de kant van de weg lagen een paar stukjes verchroomd metaal, waarschijnlijk afkomstig van de Ford Escort. In het gras glinsterden stukjes glas. Mulder draaide zich om en keek naar de brug waarover het fietspad naar Weerloo liep. Er stond een vrouw met een klein kind in het zitje voor op haar fiets. Het kind zwaaide. Mulder zwaaide terug.

Om zijn tijd te vullen ging hij naar het huis van Van Leeuwen. Het kon geen kwaad om nog een keer met die Sandra te praten.

‘Ik zou ’t niet weten,’ zei ze, terwijl ze hem met grote ogen aankeek.

‘Dus u heeft niets bijzonders aan hem gemerkt?’

Ze schudde haar hoofd.

‘Was hij misschien somber of depressief.’

‘Ja, dat wel,’ zei ze. ‘Hij kon er niet tegen dat z’n kinderen niet bij hem woonden. En hij had al zoveel moeten verwerken. Eerst de echtscheiding, toen de dood van zijn ex-vrouw.’

‘Had hij het er wel eens over dat hij er misschien beter een einde aan kon maken?’

‘Nee, dat was niks voor Martin, absoluut niet.’ Ze leek bijna verontwaardigd, maar toch zat er een spoor van twijfel in haar ogen.

Mulder keek haar zwijgend aan. Hij trok de lijn verder door. Van Leeuwen was er niet meer tegen opgewassen. Hij zag nog maar één uitweg. En de vrouw die hem dit allemaal had aangedaan, zou hij meenemen de dood in. Dat was zijn wraak. Misschien had hij ergens een briefje achtergelaten waarin stond dat Sandra voor de kinderen moest zorgen.

‘Dat was echt niks voor Martin,’ herhaalde Sandra. ‘Hij wilde de kinderen hebben. Die waren alles voor hem. Dan zou hij toch nooit…’ Ze liet haar stem tot fluistertoon dalen.’… een eind aan zijn leven maken.’

‘You never can tell,’ zei Mulder. ‘Ik heb gekkere dingen meegemaakt. Het is dan net of de wanhoop in één keer toeslaat en of mensen geen andere uitweg zien.’

‘Het kan niet. Het is gewoon onmogelijk.’

‘Dus ook geen briefje gevonden of zo? Nee? Mag ik misschien even rondkijken? Geen bezwaar?’

Mulder liep door de kamers van het huis, trok laadjes open, keek in kasten, maar hij vond geen enkele persoonlijke notitie. Het enige wat op schrift stond, was de boekhouding van de rijschool. Vanmiddag had Van Leeuwen t wee leerlingen. Zouden ze zijn afgebeld?

Hij trok het luik en de vlizotrap naar beneden. Er hing een bedwelmende stank op het zoldertje. Hij bleef op de trap staan en liet zijn ogen over de troep gaan. Glasscherven met daartussen allemaal autootjes en een paar vieze bruinige plakken, die er uitzagen als uitgedroogd braaksel.

Sandra zat nog in dezelfde stoel in dezelfde houding. ‘Iets gevonden?’

‘Nee, niets, behalve op zolder, een enorme rotzooi.’

‘Ja, dat was z’n hobby. Daar had-ie twee grote vitrinekasten staan met z’n modelautootjes. Maar Lenie, z’n ex-vrouw heeft alles vernield voor ze wegging. Hij kon het niet meer opbrengen om het weer opnieuw in te richten. Hij keek er niet meer naar om.’

‘Dus toch depressief,’ zei Mulder.

‘Maar niet zo erg dat-ie… O, het is al bijna halfvier. Ik moet zo de kinderen van school halen.’ Ze lachte verontschuldigend. ‘Ik heb met de directeur van de school gesproken en haar leek het ook het beste dat ze toch naar school gingen, dus… eh…’

Mulder stond op.

‘Wat denkt u?’ vroeg ze, terwijl ze haar jas aantrok. ‘Het is misschien een gekke gedachte, maar zouden de kinderen ook bij mij kunnen blijven? Gewoon in dit huis, dat kennen ze tenminste. Ik vind ’t ontzettend leuk om voor ze te zorgen, en Kim is ook zo lief.’

Mulder trok de deur open en liet haar voorgaan. ‘Met dit soort vragen is al het gedonder begonnen.’

Ze keek hem verbaasd aan.

‘Tot ziens. Misschien dat ik binnenkort nog eens langskom.’

Geen haren, geen bloed, niets te zien op de baksteen. Ook geen duidelijke vingerafdrukken. Iemand had de steen wel vastgehouden, maar het oppervlak was te onregelmatig, zodat er geen goede vingerafdruk te maken was.

‘En het tasje?’ vroeg Mulder.

De telefoon kraakte even.

‘Hallo, bent u daar nog?’ vroeg Mulder.

‘Ja, ik moest het even opzoeken,’ zei de man van het laboratorium. ‘Er zat van alles in dat tasje, zelfs een pakje condooms, maar geen gruis van een baksteen. Niets, geen korreltje.’

‘Bedankt voor de moeite.’

Hij belde op naar het ziekenhuis om te vragen naar de conditie van Jeanine Lepping. Misschien dat zij ondertussen voldoende was hersteld om opheldering te kunnen verschaffen.

‘Nee, er is geen verandering opgetreden. Ze is nog altijd niet bij bewustzijn.’

‘En de prognoses?’

‘Moeilijk, heel moeilijk. Het kan nog alle kanten uit.’

Mulder gaf zichzelf nog een dag, dan ging het dossier in het archief. Voorlopig tenminste, tot hij Jeanine Lepping eventueel kon horen. Hij haalde koffie uit de automaat, ging achter zijn bureau zitten en bladerde in het dossier. Gek, dat die jongen, die Jason, net op die dinsdagmiddag naar huis was gegaan. Mulder dronk een paar slokken koffie. Maar… Hij las nog eens in de stukken. Verdomme, hij had dat laatste duwtje nodig. Was dit het misschien? Volgens de leerkracht die met Kim naar huis was gegaan, was er niemand thuis toen ze daar aankwamen. Dus ook Jason niet. Coumans had met die leerkracht gepraat. Mulder belde zijn nummer om te vragen of hij nog meer wist, maar hij was er niet. Was dat jongetje plotseling beter geworden? Waarom had niemand hem hierop geattendeerd? Hij groef in zijn geheugen, verbond een aantal feiten met elkaar en er kwam een absurde oplossing tevoorschijn. Het kon niet waar zijn, maar de werkelijkheid was soms krankzinniger dan je je voor kon stellen.

Hij belde naar het huis van Van Leeuwen en kreeg Sandra aan de lijn. Of hij nog even met Jason kon praten. Over de telefoon? Nee, hij wou graag langskomen.

Een kwartier later zat hij tegenover een stuurs kijkende Jason. Er hingen twee grote dinosaurusposters in het kamertje.

‘Heb je Jurassic Park gezien?’ vroeg Mulder. Hij was blij dat hij de naam van de film wist.

‘Drie keer.’

‘Ik niet één keer.’

Het leek Jason niet te interesseren.

‘Ik wou het nog even met je over die dinsdag hebben,’ zei Mulder, ‘die dag van het ongeluk.’

Het was of Jason in elkaar kromp.

‘Jij bent toen ziek naar huis gegaan.’

Een kort knikje.

‘Maar toen Kim met haar juf thuiskwam, was er niemand. Was je ondertussen weer beter geworden?’

Weer een kort knikje.

‘Of was je helemaal niet ziek? Ben je helemaal niet thuis geweest?’

Jason, die op zijn bed zat, bleef naar de grond kijken.

‘Heb je misschien gespijbeld?’

Geen reactie.

‘Heb je misschien gespijbeld? Dat is helemaal niet erg, hoor. Heb ik vroeger ook wel gedaan. Was je alleen?’

‘Met Maikel,’ zei Jason met een schorre fluisterstem. Plotseling keek hij Mulder aan. Zijn ogen vulden zich zo snel met tranen dat ze er bijna uit leken te spuiten.

Mulder ging naast Jason zitten en sloeg een arm om het schokkende jongenslichaam heen. Toen hij uitgehuild leek, liet Mulder hem los. Jason liet zich op het bed vallen en begon, gedempt door het kussen, zijn verhaal van de dinsdagmiddag te vertellen. Het was een idee van Maikel. Die had het al eens eerder gedaan, bij het spoorwegviaduct. Nu waren ze naar de fietsersbrug over de provinciale weg gegaan. Als Jason een vriend van Maikel wilde blijven, moest hij het ook doen. Ze hadden een paar stenen meegenomen. De eerste had hij expres achter een auto laten vallen. De tweede ook. Toen was Maikel kwaad geworden.

‘Ik was echt bang voor Maikel… die durft alles. En toen de derde steen die was raak en toen…’ Jason drukte zijn hoofd in het kussen. Hij begon weer te huilen.

Mulder streelde hem over zijn magere rug. ‘Stil maar…’ Hij kon de ribben voelen. ‘Het was een ongeluk.’