Het vermoeden

______________

‘Volgende straat rechts, ja, eerst over je rechterschouder kijken. Dan pas je richtinglicht aan, nee, dat is naar links, andere kant is rechts, zo ja, vaart minderen. Pas op, die fietser, die gaat rechtdoor. Als ’t aan jou lag, dan reed je hem zo het trottoir op. Ja, nu kan je naar rechts, denk erom, bocht niet te ruim nemen… Niet te ruim!’

Iris zat krampachtig voorovergebogen over het stuur. Dit was haar achtste les, maar veel vooruitgang was er niet te bespeuren. Dat was misschien maar goed ook, want des te langer duurde het voor ze examen kon doen. Zulke leerlingen had hij nodig. Als het zo nog een paar maanden doorging, was zijn financiële reserve binnenkort uitgeput. Er verdwenen meer leerlingen dan hij erbij kreeg. Straks had hij alleen Sandra nog over. Die zou voor eeuwig bij hem blijven. Met opzet zou ze voor haar examen zakken. Desnoods door rood licht rijden, een stopbord negeren of een voetganger op het zebrapad scheppen.

‘En nu?’ vroeg Iris.

‘Gewoon rechtdoor. Als ik niks zeg, altijd gewoon rechtdoor rijden.’

Ze reden vanaf de verkeerde kant een straat in met eenrichtingsverkeer. ‘Wat doe je nou?’ vroeg Martin toen hij het merkte.

‘U zei rechtdoor.’

‘Oké, dan gaan we nu achteruit.’

‘Dat heb ik nog nooit gedaan.’

‘Stap maar uit.’

Ze keek hem verschrikt aan.

‘Dan rij ik wel even terug.’

Ze stapte uit. Hij nam plaats achter het stuur en reed terug. Op een sukkeldrafje liep ze met de auto mee.

Hij deed het portier open. ‘Nu jij weer en voortaan een beetje beter opletten!’

‘Maar u zei…’

‘Rij nou maar. We hebben nog een kwartier.’

Iris leek zich nog verder over het stuur te buigen. Af en toe keek ze schichtig opzij naar hem. Hij probeerde haar bemoedigend toe te knikken. Plotseling merkte hij dat ze vlak bij de school van Kim en Jason waren.

‘Hier naar links… Ja, voorsorteren, linker richtingaanwijzer uit. Niet op de rem gaan staan, verdomme!’ De motor sloeg af. ‘Ja, dat krijg je nou. Eerst gewoon terugschakelen, dat heb ik je al tien keer verteld. Contact terugdraaien en dan weer aanzettten. Nee, je moet hem eerst in z’n vrij zetten, natuurlijk. Wel de koppeling indrukken, zo ja. Hè, hè, zijn we d’r weer?’ Iris leunde nu weer even achterover in de stoel. Martin zag de donkere haartjes op haar bovenlip. Hij voelde een sterke behoefte om haar pijn te doen, stevig bij haar armen te grijpen, en door elkaar te schudden.

‘Zo ja, en nu langzaam op laten komen. Ja, daar gaan we weer. Zie je wel, je kan ’t wel! En de volgende straat naar rechts.’

Ze reden langs de school. Daar waren zijn kinderen, zijn eigen vlees en bloed. Drie dagen geleden bij de begrafenis had hij hen voor ’t laatst gezien. Hij had gevraagd of ze gauw weer ’s bij hem wilden komen. ‘Misschien wel,’ was het gelijkluidende antwoord. Jeanine had hij het liefst ontweken, maar hij moest met haar over de kinderen praten. ‘Ik zou ze graag weer ’s bij me hebben; misschien een halve dag om het weer ’s te proberen. Kan dat niet?’

Dat zien we nog wel,’ en Jeanine had de hand geschud van iemand die haar condoleerde. ‘Maar kunnen we nu niet wat afspreken?’

‘Dit lijkt me niet de gelegenheid om dit soort problemen af te handelen.’

‘Maar ’t is toch geen probleem?’

‘O nee, dacht je dat? We zien elkaar binnenkort bij de kantonrechter.’ Verder had ze hem geen blik waardig gekeurd.

‘En hier stoppen, ja, eerst in de binnenspiegel kijken of er iemand achter je zit en dan pas remmen. Niet eerst remmen en dan kijken. Zet hem nu maar op de handrem. Ja, stevig aantrekken.’ Er kwam een vrachtwagen langs waar met grote letters op stond WIJ LEVEREN REINIGINGSMETHODIEKEN. Wat waren dat nu weer?

‘Dit wordt geloof ik je eerste hellingproef. Het is helemaal niet moeilijk, even een trucje, je hebt ’t zo onder de knie.’ Hij vertelde wat ze moest doen. De eerste keer dat ze het probeerde, rolde de auto zeker een meter naar achter en hij moest zelf op de rem trappen. De tweede keer sloeg de motor af.

‘’t Is zo simpel,’ zei Martin. ‘Rustig de koppeling en het gaspedaal late opkomen, terwijl je de handrem loslaat.’ Ook de derde keer sloeg de motor af. ‘Verdomme!’ De woorden ‘stomme trut’ slikte hij nog net in.

Ze stak een sigaret op. Wat ze had opgeschreven, las ze nog eens over. Ja, zo was het gegaan en niet anders. Ze hoefde haar ogen niet eens te sluiten om de bijbehorende beelden te zien. En de geluiden: zelfs de sirene van de ambulance kon ze weer oproepen. Het was goed om het schriftelijk vast te leggen. Ze had twee exemplaren geprint, waarvan ze er één aan Mulder zou sturen.

Het kon niet anders of het moest Martin zijn geweest. Maar hoe? Natuurlijk had ze Mulder over haar verdenking verteld, maar hoe was het dan mogelijk dat er aan zijn auto niets te zien was geweest? ‘Heeft-ie hem dan misschien heel snel laten repareren of zo? Laten uitdeuken, nieuwe lampen, weet ik veel?’

‘Onmogelijk,’ had Mulder geantwoord. ‘Dat zie je. Voor de zekerheid heb ik ’t nog nagevraagd bij bedrijven hier in de stad en in de omgeving die dat soort werk doen, maar een donkerrode Ford Escort had niemand binnen gehad. Dus… uw theorie blijft een theorie en niet meer dan dat.’

‘En andere auto’s met zo’n soort beschadiging? Misschien had-ie wel een auto geleend of gehuurd of gestolen, weet ik veel.’

‘Nee, geen enkele, nergens… Tenminste, voor zover we dat na kunnen gaan, maar er zijn natuurlijk altijd van die illegale bedrijfjes. Die kopen en slopen, die deuken uit, die doen in tweedehands auto’s, maar daar hebben we geen zicht op. Zwart werk, handel in gestolen auto’s, dat soort dingen. Als we daar komen, dan doet niemand z’n mond open.’

Terwijl ze de vaatwasmachine leeghaalde, kwam Kim naar beneden. ‘Ik kan niet slapen.’

‘Maar het is al bijna elf uur en je moet morgen weer naar school. Je mag morgen trouwens met Jennifer mee. Dat vind je toch leuk?’

Kim knikte.

‘Ga nou maar lekker slapen. Ik zal je even instoppen.’

Ze liep met Kim mee naar boven. Boven het bed hing een foto van Heleen toen ze een jaar of zeventien was. Kim had hem zelf uitgekozen.

‘Ik droomde van papa,’ zei Kim.

‘Van Martin? Wat dan?’

‘Ik weet ’t niet meer.’ Plotseling draaide Kim zich op haar zij, haar gezicht naar de muur. ‘Toen mama… toen mama begraven werd, toen deed-ie zo gek. Hij keek zo gek. Net of-ie m’n eigen papa niet meer is.’

‘Hoe keek-ie dan?’

‘Gewoon gek, ik weet het niet. Hij deed ook zo raar, net of-ie… net of-ie…’ Het was of de hindernis voor Kim te hoog was.

‘Net of-ie wat?’

‘Ik weet niet,’ zei Kim. ‘Mag ik dan morgen bij Jennifer blijven eten?’

‘Ik begrijp eerlijk gezegd niet waarom u hier nou alweer over wilt praten. Ik heb wel wat beters te doen dan elke keer hetzelfde verhaal te vertellen.’

‘Tsja,’ zei Mulder. Hij sloeg wat roos van de schouders van zijn colbert.

‘Waarom zoeken jullie die auto niet? Daar hebben jullie tenminste wat aan. De laatste tijd lees je steeds dat de politie het te druk heeft, dat ze meer geld nodig hebben voor meer agenten, en als ze dat krijgen dan kopen ze d’r computers, auto’s, faxen en ik weet niet wat allemaal nog meer voor… Maar goed, jullie hebben het dus te druk. En tegelijk komt u me voortdurend over hetzelfde aan m’n kop zeuren. Ik kan er niet bij.’

‘Dat hoeft ook niet,’ zei Mulder minzaam glimlachend.

‘En me dan ook nog op het bureau laten komen, alsof ik een crimineel ben, een verdachte. Jullie kunnen beter de echte boeven gaan vangen…’

‘… in plaats van een oppassende burger lastig te vallen,’ vulde Mulder aan.

‘Ja, precies.’

‘Koffie, mijnheer Van Leeuwen?’

‘Nee,’ zei Martin zo scherp mogelijk.

Mulder ging de kamer uit en kwam terug met twee bekertjes koffie, die hij beide voor zich neerzette. ‘Goed, u rijdt dus in een Ford Escort, een donkerrode Ford Escort.’

‘Klopt.’

‘Nooit in een andere auto?’

‘Eén lijkt me genoeg, behalve wanneer er wat mee is, maar dat is gelukkig al jaren niet meer gebeurd. Mag ik wel afkloppen. Goeie wagens, die Escorts, betrouwbaar.’

‘Verder nooit in een andere auto?’

‘Nee, waarom zou ik?’

Mulder keek hem peinzend aan. ‘Ja, waarom zou u?’ Daarna zweeg hij een tijdje, terwijl hij afwisselend in een dossier bladerde en naar Martin keek.

‘Op donderdag de zestiende beschikte u ook niet over een andere auto?’

‘Wat is dit?’ vroeg Martin ‘Waar wil je nou naar toe?’

Mulder herhaalde zijn vraag.

‘Natuurlijk niet. Wat zou ik ermee moeten als ik zelf een goeie wagen voor de deur heb staan?’

Mulder dronk in een paar slokken zijn eerste bekertje koffie leeg. Over de rand van het bekertje bleef hij Martin aankijken. Daarna dronk hij het tweede bekertje leeg, nog steeds Martin fixerend. Martin begreep dat dit een spel was. Hij zou zelf niet als eerste zijn ogen neerslaan. Daar hoefde Mulder niet op te rekenen.

‘Zo, de cafeïne kan zijn gezegende werk weer gaan doen. U kent misschien die uitdrukking nog wel “Melk de witte motor”. Nou, koffie is eerder de bruine motor. Zou er in Nederlandse bedrijven nog gewerkt worden als er geen koffie was? Wat denkt u?’

‘Ik weet niet,’ zei Martin. ‘Als we toch uitgepraat zijn, kan ik dan gaan?’

‘We zijn nog niet uitgepraat.’ Mulder kneep de twee bekertjes samen en liet ze in de prullenbak naast zijn bureau vallen. ‘Nog een keer over die donderdag de zestiende. U weet zeker dat u toen niet tijdelijk van een andere auto gebruik kon maken? Van een kennis of van een vriend of zo?’

‘Waarom zou ik?’

‘Bijvoorbeeld om naar de Kontikidreef te gaan.’

Martin probeerde schamper te lachen, maar was niet onder de indruk van zijn eigen poging. ‘Wat zou ik bij de Kontikidreef moeten?’

‘Ik weet niet… Misschien om daar op mevrouw Lepping te wachten en vervolgens hinderlijk achter haar aan te rijden. Dat had u tenslotte al eerder gedaan.’

Martin keek naar buiten. Op een blinde muur zat een affiche geplakt waarvan de tekst gedeeltelijk was weggescheurd: aatroof …ken we toch niet stond er te lezen. Martin vervloekte de keren dat hij achter Jeanine aan was gereden. Dat leek toen een leuk spelletje om haar te pesten, maar nu greep Mulder het aan om hem onder druk te zetten. ‘Maar waarom zou ik dan een andere auto nemen?’ zei Martin ten slotte. ‘Terwijl m’n eigen wagen hier voor de deur staat?’

‘Domme vraag, want dat lijkt me nogal vanzelfsprekend. Waarom zou u een andere auto nemen? U krijgt dertig seconden voor het antwoord.’ Mulder keek op zijn horloge.

‘Omdat ik… Als ik dat zou doen, ik bedoel, als ik dat gedaan zou hebben, wat natuurlijk niet het geval is…’

‘Natuurlijk niet.’

‘Dat ik dan niet herkend zou worden,’ zei Martin.

‘Goed geantwoord. U mag door naar de volgende ronde! Applaus voor deze kandidaat, dames en heren! Volgende vraag: waarom zou u niet herkend willen worden?’

Martin had het gevoel dat Mulder hem een straat induwde die zich steeds meer versmalde. ‘Ik weet ’t niet.’

Onverwacht snel kwam Mulder overeind. Hij ging vlak voor Martin staan en boog zich naar hem over. ‘Stel dat het iemand anders was, waarom zou hij dan niet herkend willen worden?’ Martin rook de koffiegeur in de adem van Mulder.

‘Omdat-ie… omdat-ie haar misschien wel zou aanrijden of zo.’

‘Precies, mijnheer Van Leeuwen, u weet het wel, omdat u haar misschien wel zou aanrijden. Een ongeluk zit in een klein hoekje, nietwaar?’

‘Maar ik…’

Mulder drukte Martins woorden weg. ‘En dan zou uw eigen auto beschadigd zijn. Nou, dan kon u zich net zo goed meteen aangeven bij de politie.’

‘Maar ik had ’t…’ probeerde Martin nog eens.

‘Dat soort dingen is altijd zo duidelijk. Dat zien we meteen.’

‘Verdomme!’ Martin schreeuwde nu. ‘Ik had ’t helemaal niet over m’n eigen auto. Wat is dit voor gelul, wat is dit voor een stomme valstrik?’

‘Rustig maar,’ zei Mulder, ‘rustig maar.’ Hij ging weer terug naar zijn bureaustoel. ‘Bedaart u toch een beetje. Er is helemaal niks aan de hand, mijnheer Van Leeuwen. U bent geloof ik een beetje over uw toeren.’

‘Dat ben ik helemaal niet. Maar jullie maken iemand gek met al die stomme vragen.’

‘We zoeken de waarheid, mijnheer Van Leeuwen, alleen maar de waarheid.’

Ze zaten een tijdje zwijgend tegenover elkaar.

Martin stond op. ‘Mag ik nu gaan?’

‘Nog één vraag. Ik zou graag namen, adressen en telefoonnummers van kennissen en vrienden van u hebben.’

‘Waarom?’

‘Je kan nooit weten,’ zei Mulder.

Mulder belde nog eens naar de garagebedrijven in de stad en in de regio, maar ving opnieuw bot. Daarna probeerde hij voor de vorm de nummers van het korte lijstje van vrienden en kennissen dat Van Leeuwen had opgegeven. Natuurlijk zou het niets opleveren, maar als Van Leeuwen met dat ongeluk te maken had, dan zou hij zich toch verder in het nauw gedreven voelen. De mensen zouden vragen wat er aan de hand was, waarom de politie hen gebeld had.

Hij ging naar de automaat om koffie te halen. Afwezig dronk hij het bekertje leeg. Coumans kwam bij hem staan. Hij wapperde met een paar vellen papier. ‘Moet je kijken wat we nou weer hebben. Vanaf het spoorwegviaduct boven de Burgemeester Ten Thijestraat hebben een paar jongens een baksteen naar beneden laten vallen boven op een auto. Die man is zich rot geschrokken. Hij zag nog bleek toen-ie hier kwam.’

‘Zijn ze gepakt, die jongens?’

‘Natuurlijk niet. Die waren al verdwenen voor-ie uit zijn auto was gestapt.’

‘En, hoe gaat ’t?’

‘Ach… Kijk uit voor die vrachtwagen, die gaat linksaf.’

Sandra richtte haar aandacht weer op de weg. Hij keek afwisselend naar het verkeer en naar haar profiel.

Toen ze voor het stoplicht op de Ostendorflaan stonden, begon Sandra weer over Lenie, hoe verschrikkelijk dat ongeluk toch was geweest, hoe erg dat iemand zomaar werd doodgereden.

‘Het is weer groen,’ waarschuwde Martin.

Sandra trok met een wat hortende motor op.

‘Gas geven en doorschakelen.’

‘En die automobilist, hebben ze die nou al?’

‘Niet dat ik weet. Op de rotonde rechtsaf.’

‘Dat iemand zomaar doorrijdt, dat kan je je toch niet…’

‘Jij heb voorrang… gas geven!’

‘Maar die auto die moet natuurlijk wel…’ Sandra maakte haar zin niet af. Ze trok een ernstig, nadenkend gezicht.

‘Je moet niet zoveel praten, maar meer op het verkeer letten.’

‘Ben je boos?’

Hij zag de schrik in haar ogen. ‘Natuurlijk niet.’ Hij wachtte even om zijn woorden hun volle gewicht te kunnen geven. ‘Hoe kan ik nou boos zijn op jou?’

De rest van de les praatte Sandra niet meer over het ongeluk, maar toen ze bij haar in de straat stonden, begon ze er weer over. Het was of de handeling van het parkeren, hier bij haar in de straat, het onderwerp opriep. ‘Die auto die je ex-vrouw heeft aangereden, was natuurlijk zwaar beschadigd.’

‘Ik denk ’t wel.’

Hij legde een hand op haar bovenbeen, maar ze leek het niet te merken, alsof ze plotseling een nieuw, verhelderend inzicht kreeg.

‘En het was dezelfde donderdag dat onze auto… dus die van Peter en mij, dat die zo’n deuk had aan de voorkant, met allemaal krassen en zo, en de lamp kapot.’

Hij liet zijn hand strelend over haar bovenbeen gaan. De stof van haar broek voelde ruw aan.

‘Dat is toch wel heel toevallig,’ ging Sandra door. ‘Wat vind jij?’

‘Ach, er gebeuren zoveel ongelukken en ongelukjes. Er is altijd veel blikschade, allemaal van die kleine aanrijdinkjes.’

Ze legde haar hand op zijn hand. ‘Maar iemand moet in onze auto hebben gereden, iemand moet er een ongeluk mee hebben gehad, als nou die man…’

‘Of vrouw,’ vulde Martin aan.

‘Als die man of vrouw de dader is geweest, als die je ex-vrouw heeft aangereden?’ Ze keek hem aan alsof ze blij was met haar ontdekking. Haar hand kneep even in de zijne.

‘Dat is… dat is…’ Een stalen riem om zijn borst werd stevig aangetrokken.

‘Wat is dat?’

Het was of hij naar lucht moest happen. ‘Nou ja… belachelijk, zo’n toevalligheid: jullie auto en mijn ex… nee, dat lijkt me onzin.’ Hij draaide het raampje open en zoog de frisse lucht op.

‘Waarom zie je zo bleek, Martin, wat is er? Voel je je wel goed?’

‘Ik voel me prima. Niks aan de hand,’ zei hij met schorre stem.

Sandra keek hem onderzoekend aan. ‘Weet je ’t zeker?’

‘Natuurlijk.’ Zijn stem schoot hoog en hard uit.

Ze kneep weer even in zijn hand als om hem gerust te stellen. ‘Natuurlijk is het allemaal heel pijnlijk voor je, wat er met je ex-vrouw is gebeurd, maar dat rare toeval van onze auto en het ongeluk… Denk je niet dat ik naar de politie moet gaan om het te vertellen? Misschien zoeken ze wel een auto die zo is beschadigd.’

Nu gebeurde het. Voor zijn ogen. Het liep helemaal uit de hand. Sandra had plotseling een idee gekregen. Wat kon hij nog doen?

‘Denk je niet dat ik naar de politie moet gaan?’ vroeg Sandra. ‘Dat is toch eigenlijk ook m’n plicht.’

Die pet past ons allemaal, dacht Martin.

‘Wat vind jij?’ vroeg Sandra.

‘Ik denk dat je spoken ziet. ’t is gewoon toeval.’ Hij herinnerde zich een grapje dat Lenie hem ooit verteld had. ‘Na de Tweede Wereldoorlog is het aantal ooievaars in Nederland sterk afgenomen. Er werden ook veel minder kinderen geboren. Maar het had niks met elkaar te maken. Gewoon twee dingen die tegelijk gebeurden.’

‘Ik weet niet,’ zei Sandra. ‘Ik heb gewoon zo’n gevoel…’

Haar hand kneep weer in de zijne. Dat lichaamsdeel werd steeds minder van hem. Het lag daar maar op haar bovenbeen om gekneed te worden. Als ze straks uitstapte, zou ze het meenemen.

‘Ach, gevoel…’ zei hij. ‘Misschien heeft een andere auto die van jullie wel geramd of zo.’

‘Dat kan niet, nee, dat kan absoluut niet. Er lag helemaal geen glas van de koplamp op straat. Er was niks te zien, dat heeft Peter zelf nog gezegd.’

‘Nou ja, dan is ’t gewoon een raadsel.’ Hij trok voorzichtig zijn hand terug.

‘Jij had toch…’ Ze maakte haar zin niet af, maar keek hem vragend aan.

Hij deed zijn veiligheidsriem los en omhelsde haar.