De concurrent
______________
‘Ik slaap vanavond beneden.’
‘Waarom?’
‘Daarom.’
‘Wat is dat nou voor een antwoord?’
Lenie ging naar de keuken. Hij liep achter haar aan. Ze spoelde een paar glazen af onder de kraan, en bleef daarna met haar handen op het aanrecht, enigszins gebogen staan. Hij wilde dat hij haar kon bereiken, maar de afstand leek onoverbrugbaar.
Hij schraapte zijn keel. ‘Wat heb ik verkeerd gedaan? Zeg het dan. Zo kan het toch niet doorgaan?’
Ze schudde haar hoofd, maar zei niets.
‘Wat doe ik dan fout?’
‘Daar gaat het niet om. Lag het maar zo simpel.’
‘Je kunt dus nog praten.’
‘Ja.’ Ze draaide zich om, maar keek hem niet aan. ‘Ik kan dus nog praten. Dat ben ik godzijdank niet verleerd.’
‘Hoezo, wat ben je dan wel verleerd?’
‘Weet ik niet… Alles.’ Even ontmoetten haar ogen de zijne, maar ze wendde meteen haar blik af.
‘Alles?’ Hij deed een stap naar voren, en zij week een stap achteruit.
Hij herhaalde zijn vraag, maar ze gaf geen antwoord. ‘Waarom speel je nou weer stommetje? Als er wat moet veranderen, dan moeten we dat samen doen, dan moeten we er met elkaar over praten.’
‘Daar is het te laat voor.’
‘Daar is het nooit te laat voor.’ Hij pakte een flesje bier uit de ijskast, maakte het open en zette het aan zijn mond. ‘Getverdemme, alcoholvrij.’ Hij keek tevergeefs of er echt bier in de ijskast lag. ‘Is er geen bier?’
‘Ik denk ’t niet.’
‘Heb je niet gehaald?’
‘Nee. Het is trouwens veel te vroeg om bier te drinken, nog geen halftwaalf.’
‘Als je de hele dag thuis bent, dan kan je toch wel…’ Hij maakte zijn zin niet af, pakte het flesje malt weer op en schonk het leeg in een glas. ‘We moeten praten. Ik weet niet wat er met je aan de hand is, Lenie.’
Ze liep naar de kamer en liet zich op de bank vallen als een zware, levenloze pop. ‘Ik wil dit niet meer.’
‘Wat wil je niet meer?’
‘Zie je wel, je begrijpt er niks van, dat is juist de pest. Ik kan het net zo goed tegen de schemerlamp vertellen. En ik…’
‘Maar als we nou ’s…’ probeerde hij haar te onderbreken.
‘…ik kan zo niet meer leven, begrijp dat dan ’s een keer. Het is allemaal onecht, een leugen, verraad.’ Er zat een vreemde, onbekende bijklank aan haar stem.
‘Wie verraad je dan?’
‘Mezelf natuurlijk. Ik weet niet meer wat we samen moeten. Zie je dat dan niet? Als ik eraan denk dat we nog maar tien jaar getrouwd zijn en dat er mensen zijn die hun vijftigjarig huwelijk vieren. Vijftig jaar! Dus nog veertig jaar samen!’ Ze balde een vuist en sloeg ermee op de bank. ‘Nog veertig jaar, dat is toch verschrikkelijk. Dat houdt een mens toch niet vol?’
Hij keek op haar neer. Nu was het zaak om tactvol te zijn. Ze was een beetje overspannen, het zou wel weer overgaan. Dit was zo’n bui zoals ze die al vaker had gehad. Misschien moest ze ongesteld worden. Waarschijnlijk had Jeanine haar ook van alles aangepraat, maar het was beter om dat niet te zeggen. Een paar keer had hij een kritische opmerking over Jeanine gemaakt. Het werkte averechts uit: Lenie was een paar dagen helemaal niet meer aanspreekbaar. Als ze nu haar hart maar wilde luchten, als de druk maar van de ketel kon, dan zou het beter gaan.
‘Ik vind ’t helemaal niet verschrikkelijk, al die jaren samen met jou. Daarvoor zijn we toch getrouwd? Daar is het toch allemaal om begonnen? Dat wist je toch toen je “ja” zei? Misschien is ’t af en toe moeilijk, maar dat heb je in de beste huwelijken. Er zijn altijd moeilijke momenten, maar als je samen probeert om…’
Ze liet hem niet uitspreken. ‘Nog veertig jaar! Ik heb het uitgerekend. Dat is bijna vijftienduizend dagen en nachten. Stel je dat eens voor, vijftienduizend dagen en nachten.’
Hij knikte. In zijn hoofd rekende hij uit hoeveel uur dat was. Vierentwintig keer vijftien was driehonderdzestig, dus driehonderdzestigduizend uur. Het leek hem beter om de uitkomst van die vermenigvuldiging niet te noemen.
Ze kwam zo plotseling overeind dat hij schrok. ‘Hou je eigenlijk nog van me?’
Haar vraag verbaasde hem. ‘Eh… natuurlijk.’
‘Daar was ik al bang voor.’
‘Hoezo bang? Dat is toch juist goed.’
Ze zuchtte diep. ‘Je begrijpt het weer niet.’
Radeloos vroeg hij zich af wat hij fout had gedaan. Hij was net een tennisser die verkeerd serveerde; achter elkaar dubbele fouten. Wimbledon: Love – forty, maar van dat eerste leek geen sprake meer.
Ruim een kwartier geleden was hij thuisgekomen. Het huis leek leeg. Lenie lag nog in bed. Toen hij op de rand van het bed was gaan zitten, stapte ze er meteen uit.
Hij raapte al zijn moed bij elkaar. Het was onmogelijk om zomaar weg te lopen of over iets anders te beginnen. ‘Maar waarom maakt het je bang als ik zeg dat ik van je hou?’
‘Kijk… daarom passen we nou niet bij elkaar. Jij hebt niks in de gaten, jij leeft gewoon door, je dagelijkse leventje met je rijschool, met die stomme modelautootjes. Voor jou verandert er niks, en daarom zeg je ook dat je natuurlijk nog van me houdt. Natuurlijk! Het is niet iets wat je voelt, niet iets wat je beleeft, nee het ís er gewoon… natuurlijk.’
Ze sprak dat laatste uit alsof het een vies woord was.
‘Maar ik bedoelde alleen maar dat ik nog veel om je geef, dat ik…’
‘Ach, schei toch uit. Je geeft zoveel om me, dat je niet eens ziet wat er aan de hand is, dat het eigenlijk uit is tussen ons, dat er niks meer bestaat tussen ons, geen liefde, geen intimiteit, geen…’ Ze hief haar handen. ‘Gewoon niks meer, behalve de routine, de verdomde routine.’
‘Maar ik geef om je, Lenie, dat meen ik.’
‘Zoals vroeger? Toen we pas met elkaar gingen, toen je een keer zelfs niet kon wachten tot we thuis waren en je me in de auto genomen hebt, gewoon op de achterbank? Nog net zo?’
‘Nee… niet precies zo, natuurlijk niet.’
‘Natuurlijk niet,’ herhaalde ze met een zeurderige stem. ‘Het is allemaal sleur geworden, Martin, een stomme, saaie gewoonte. We zitten samen opgesloten en jij doet net of je vrij bent, of je alle kanten uit kan, terwijl de deuren dicht zijn, en de ramen gesloten. Ik krijg het er benauwd van, weet je dat? Dan heb ik het gevoel dat ik geen zuurstof meer binnen kan krijgen.’
‘Daarom moeten we er ook samen over praten,’ probeerde hij nog eens terwijl hij naast haar op de bank ging zitten. Ze rook nog steeds naar bed en slapen, niet onaangenaam.
‘Mweeh…’
‘Wat zeg je?’
‘Niks… er valt niet meer over te praten.’
Hij legde een arm om haar schouder, waar ze zich niet tegen verzette. Hij kneep zachtjes in haar bovenarm. ‘Verstandige mensen kunnen altijd met elkaar praten, en ik beschouw jou als een verstandig mens.’
‘Moet ik dat als een compliment opvatten?’
‘Voor mijn part. Kijk, misschien zitten we nu een tijdje in een depressie, een lagedrukgebied…’
‘Een tijdje?’
‘Maar ik weet zeker dat het overgaat, dat het weer mooi weer wordt, ook voor ons, voor ons samen.’ Hij vroeg zich af waar hij dit onlangs gelezen had, waarschijnlijk in een horoscooprubriek in een krant. ‘Als we er maar samen aan werken. Misschien moeten we weer eens uitgaan of zo, iets leuks doen zonder de kinderen. Een weekend met z’n tweeën, ergens in een hotel, ja, laten we dat doen.’ Hij kneep nog eens in haar bovenarm, en dacht ondertussen aan de zaterdagse lessen die hij zou moeten verplaatsen, wegens familieomstandigheden of zoiets. Die reden klopte in elk geval.
‘Waarom vraag jij het niet aan mij?’ vroeg ze.
‘Wat? Wat moet ik je vragen?’
‘Of ik nog van je hou. Ben je daar niet benieuwd naar? Of denk je dat ik ook natuurlijk nog van je hou?’
Hij haalde zijn schouders op.
‘’k Weet niet.’
‘Nou, ik zal je dit vertellen: het is over, Martin, het is voorbij.’ Ze bonsde een paar keer met een vuist op haar borst. ‘Daar zit niks meer, helemaal niks, absoluut geen gevoel meer voor jou. Het is weg, verdwenen, spoorloos. Net of het er nooit is geweest. Gewoon een lege plek. En schei nou ’s uit met in m’n arm te kneden alsof het een deegbal is.’
Geschrokken haalde hij zijn hand terug.
‘Ik heb ook lang gedacht dat dit maar tijdelijk was,’ ging ze door, ‘dat het vanzelf weer over zou gaan, dat het gevoel er nog wel was, noem het wat mij betreft liefde, maar dat het bedekt was of zo, onder een laag van allerlei dingen, beslommeringen, toestanden, zodat ik niet meer wist dat het er nog was. Begrijp je me?’
Hij knikte.
‘Gelukkig, dan begrijp je tenminste iets.’ Ze veegde een sliert haar van haar voorhoofd. ‘Maar weet je wat de test was, de proef op de som? Ik vroeg me af hoe ik zou reageren als je doodging, als je bijvoorbeeld een ongeluk kreeg, en ik probeerde het echt te voelen… hier, heel diep binnen in me…’ Weer bonsde ze met een vuist op haar borst. ‘En het is misschien lullig om te zeggen, maar het deed me niks. Ik vond het zielig voor jou, en voor Kim en Jason, maar ik was niet echt verdrietig, het deed me geen pijn. Het was of ik een rouwkaartje van een kennis kreeg, iemand die ik betrekkelijk oppervlakkig ken. Terwijl vroeger, toen we pas met elkaar gingen… Je weet wel, dat heb ik je vaak genoeg verteld. Dan zag ik je altijd verongelukken met een stomme leerling die op de provinciale weg de macht over het stuur kwijtraakte en boven op een tegenligger knalde. Allemaal onzin, maar goed, dan zat ik hier thuis te janken, dan was ik kapot. Het idee alleen al was bijna te veel voor me. En nu… voorbij, over en sluiten.’
Plotseling dacht hij aan die droom van een paar weken geleden. Lenie, die met de bijl in haar hoofd naar de deur wankelde, de gele smurrie die uit de wond kwam. Hoe zou hij reageren als ze doodging?
Ze ging staan. ‘Verdomme, al tien voor twaalf. Ik moet de kinderen van school halen. Of doe jij het?’
‘Het komt slecht uit, maar goed…’
Kijk, daar reed Van Leeuwen, in zijn treurige Ford Escortje, ‘Rijschool Succes’. Jim was hem een paar keer gevolgd, gewoon voor de lol. Van Leeuwen had zijn meeste klanten in deze buurt. Hij was misschien populair onder de huisvrouwen: rustig, beschaafd en betrouwbaar. Je ging nou eenmaal naar Van Leeuwen voor rijles, het sprak vanzelf.
Jim las de tekst op de folder nog eens over. ‘Rijschool Always Success. Nieuw Nieuw — Nieuw. Ga nu rijles volgen bij Rijschool Always Success. De naam garandeert kwaliteit. Les in een luxe bmw. Scherpe prijzen: ƒ 35,-per uur voor de eerste tien lessen, ƒ 40,- per uur voor de volgende tien, tot een maximum van ƒ 50,-.’ Van Leeuwen zat gewoon op het standaardtarief van vijftig gulden, die wist niet beter dan het standaardtarief. Tot nu toe had hij het alleen maar gered omdat hij hier geen echte concurrent had. Jim las verder: ‘Dus snel examen doen betekent goedkope rijles.’ Die zin, daar was hij niet helemaal tevreden over. Begrepen de mensen dat ze het in eigen hand hadden of ze goedkoop uit waren?
Vanochtend had de eerste belangstellende gebeld. Nog geen cursist van Van Leeuwen, maar dat zou zeker komen. In het centrum en De Baaider had Van Dorp het monopolie, hij reed er met twee wagens, en in Overdam waren vrijwel alle leerlingen voor ‘Safety First’. Hier, in Plan Noord, was ook maar ruimte voor één school, en die ene… het was duidelijk wie er over zou blijven.
‘Heb je deze week eigenlijk nog rijles?’
‘Ja, vanmiddag, om twee uur.’
‘En gaat ’t een beetje?’
Ze haalde haar schouders op. Hij vroeg het nog eens.
‘Ja hoor, ’t gaat wel.’
‘Kan je al gauw examen doen?’
‘Dat weet ik niet.’
Ze wist het weer niet. Toen ze verloofd waren, had hij gedacht dat ze eroverheen zou groeien, over die onzekerheid, maar dat was niet gebeurd. Wat kon hij meer doen dan haar stimuleren? Ze had nu al bijna twintig lessen gehad, en het leek erop dat het examen nog ver achter de horizon lag. ‘Heb je nog koffie?’
‘Even zetten,’ zei ze.
Hij ging voor het raam staan en keek naar het flatgebouw aan de overkant. In het buurtkrantje had gestaan dat de lege flats bestemd waren voor asielzoekers. Ruim een jaar geleden hadden ze deze duplexwoning gekocht en toen hadden ze dat niet kunnen voorzien. De waarde van hun huis zou dalen. Misschien moesten ze een soort actiegroep in de buurt oprichten. Andere mensen zouden er ook wel tegen zijn. Zat je hier plotseling met allemaal Somaliërs, Bosniërs en Ghanezen. In het artikel werd de burgemeester geciteerd: ‘Het zal een positieve bijdrage leveren aan de culturele verscheidenheid van onze stad.’ Peter had de zin in zijn hoofd geprent. Als die huichelaar zo gek was op culturele verscheidenheid, dan moest hij zelf maar een paar asielzoekers in huis nemen. In die kapitale villa van hem was ruimte genoeg voor een paar gezinnen met zo’n interessante andere cultuur. Die waren toch maar kleine kamertjes gewend, die konden best met z’n allen op de zolderverdieping.
Hij ging zitten, pakte de krant en legde hem weer neer. Waar bleef die koffie? Straks zou Sandra naar rijles gaan, dan had hij het huis voor zichzelf. Vreemd, zo’n onverwachte vrije dag omdat de baas van het bedrijf werd begraven. Peter werd niet bij de plechtigheid verwacht; die was alleen voor de familie en de andere leden van de directie. Zo voelde je weer wat je plaats was.
Hij ging naar de keuken. Sandra zat bij de keukentafel te lezen terwijl het water in het koffiezetapparaat al was doorgelopen.
‘Wat doe jij nou? Waarom zit je hier te lezen terwijl ik op m’n koffie wacht?’
Ze kreeg een kleur en probeerde een folder weg te moffelen. Hij griste het papier uit haar handen. ‘Praktische filosofie,’ las hij voor met luide stem. ‘Introductiecursus over wijsheid, over het leven, over uzelf. Gebaseerd op oosterse en westerse tradities. Gericht op de dagelijkse praktijk.’
Ze probeerde tevergeefs de folder terug te pakken. ‘Geef nou. Dit lag gewoon in de bus vanochtend.’
‘Niet bij de post.’
Ze kleurde nog meer. ‘Ik bedoel gisteren.’
‘Goh, straks woon ik met een echte filosoof in huis. Dat is niet gering, zeg. Sandra de filosoof, en ook nog gebaseerd op oosterse én westerse tradities.’
‘Hier, je koffie.’
‘Hoeveel gaat dat nou weer kosten?’
‘Ik weet helemaal niet of ik het wil doen,’ zei Sandra. ‘Ik zat er zomaar wat in te lezen. ’t Leek me gewoon wel interessant.’
‘Ik vraag me af hoe ze een introductiecursus kunnen geven over jezelf. Ze kennen je nog niet eens. Hoe weten ze dat die cursus over jou gaat?’
‘Ze bedoelen dat je jezelf beter leert kennen, een beter inzicht in jezelf krijgt, dat soort dingen.’
Staande dronk hij van zijn koffie. ‘En wat kan je daar dan verder mee?’
‘Nou, dat staat hier verderop in de folder.’ Ze bladerde haastig. ‘Eh… je leven meer inhoud geven, meer greep op de werkelijkheid krijgen, beter in staat om je eigen ambities te realiseren.’
‘Welke ambities zijn dat dan?’
‘Die moet ik juist nog ontdekken,’ zei ze met een dun stemmetje. ‘En jij hoeft… jij hoeft niet altijd…’ Ze bleef op het laatste woord hangen.
‘Wat hoef ik?’
‘… niet altijd zo vervelend te doen als ik iets nieuws zoek. Je bent zo kritisch, zo negatief.’
‘O, nu ligt het zeker weer aan mij. Ik ben weer de grote boeman, terwijl ik je juist…’
De bel ging.
‘Dat is Martin waarschijnlijk,’ zei Sandra.
‘Martin?’
‘Ik bedoel… eh, de rijles, de rij-instructeur.’
Een meisje van een jaar of twintig stapte uit. Sandra ging op de bestuurdersplaats zitten en het meisje achterin. Peter kon alleen een onduidelijk profiel van de instructeur zien. Peter griste zijn jas met de autosleuteltjes van de kapstok en rende naar buiten. De Ford Escort van Rijschool Succes verdween juist om de hoek van de straat. Hij startte zijn eigen Fiat Ritmo, keerde en nam dezelfde route als de lesauto. Hij zat er al snel achter. Het was zaak om niet te dichtbij te komen. Een achtervolging, hij had het al vaak op tv gezien, maar nog nooit zelf gedaan. Jammer dat hij in de haast zijn sigaretten vergeten was.
De lesauto stopte en hij trapte ook zelf op de rem. De andere leerling stapte uit. Peter herkende het ritueel uit de tijd dat hij zelf rijles had gehad: je wordt opgehaald door de cursist voor jou en jij brengt hem of haar weer weg. Hortend en stotend kwam de Ford Escort op gang. Het leek of ze voor de eerste keer rijles kreeg. Toch was hij niet zozeer geïnteresseerd in Sandra’s rijvaardigheid of gebrek daaraan, maar meer in die instructeur. De manier waarop ze ‘Martin’ had gezegd, de klank in haar stem, het bloed dat naar haar wangen was getrokken, dat alles had een speciale betekenis. Terwijl hij met een matig gangetje de lesauto bleef volgen, vroeg hij zich af of het jaloezie was wat hij voelde. Ze zat één keer per week met die man in de auto. Intiem, samen in die kleine ruimte. Wie weet wat ze hem allemaal vertelde over haar leven, over haar huwelijk. Terwijl ze schakelde, zou hij even met zijn hand over de hare strijken. Hij legde achteloos een arm op de leuning van de stoel van de bestuurder, raakte haar schouder.
Een andere auto voegde zich tussen hem en de Ford Escort. Straks zouden ze waarschijnlijk gaan inparkeren, de hellingproef doen, keren, dat soort dingen. Dan moest hij voldoende afstand bewaren. Afstand, daar ging het om. Plotseling stopte de lesauto. Peter ging ook langs de kant staan, zo’n kleine honderd meter achter de lesauto. Er gebeurde verder niets, geen oefeningen, geen moeilijke manoeuvres, niets. Er gingen minuten voorbij. Peter draaide het raampje open voor frisse lucht. Wat deden ze in godsnaam? De Ford Escort kwam nog steeds niet in beweging. Van een afstand meende Peter twee naar elkaar toe gekeerde hoofden te zien. Praatten ze alleen maar met elkaar? Hadden ze een goed gesprek? En waar ging dat dan over? Over hem? En mocht hij daar ook nog zelf voor betalen?