Het bezoek
______________
‘Dus ik… eh, ik wil er maar mee ophouden.’
‘Helemaal?’ vroeg Martin.
‘Nou ja, voorlopig wel. ’t Wordt me allemaal een beetje te duur en zo, en ik zit wat krap in m’n tijd.’
Martin luisterde naar het geruis over de telefoonlijn. Zou Berend Klashorst nu precies hetzelfde geruis horen? Of hoorde je aan de andere kant van de lijn iets anders?
‘Dus ik eh… nou ja, wat ik al zei, ik eh…’ stamelde Berend.
‘Maar je ging zo goed vooruit,’ zei Martin ten slotte. ‘Nog een maandje en we konden het examen aanvragen. Misschien nog een les of tien tot het examen.’
‘Ja,’ zuchtte Berend.
Stonden nu de zweetdruppeltjes op zijn voorhoofd? Had hij een droge keel? Was hij bang Martin morgen op straat tegen te komen? Misschien zou Martin hem wel zien in de auto van Versteeg. Always success. Ja, natuurlijk als je op zo’n manier iemand probeerde weg te concurreren. Berend was al de zevende leerling die ermee ophield. Van vijf anderen wist hij dat ze naar Versteeg waren gegaan. Ook al had je elders al honderd lessen gehad, bij hem kreeg je de eerste tien lessen voor vijfendertig gulden per uur, zelfs vlak voor je examen.
‘En voor die tien lessen ga je nou naar Versteeg?’ vroeg Martin.
‘Versteeg?’
Always success,’ zei Martin. ‘Altijd succes in het afpikken van klanten zal-ie bedoelen.’
‘Ik… eh, ik weet niet.’ Berend schraapte zijn keel.
‘Ik neem het je niet kwalijk. Alleen heb je jezelf ermee.’ Martin begon harder te praten alsof meer mensen dan Berend Klashorst hem moesten kunnen horen. Heel Plan Noord moest het weten. ‘Goedkoop is duurkoop, dat besef je hopelijk wel. Stel dat je nog tien lessen nodig had voor je examen. Dat is dan tien keer vijftig min vijfendertig… eh, dat is tien keer vijftien gulden… honderdvijftig gulden, dat heb je zomaar verdiend. Zo denk je er zeker over?’
Berend reageerde niet.
‘Maar je moet wel aan een nieuwe instructeur wennen,’ ging Martin door, ‘aan een nieuwe auto, en dat kost tijd. Ais je nou na die tien lessen niet slaagt, dan moet je er weer tien nemen, en hoeveel kost je dat?’
Het duurde even voor Berend zei: ‘Vierhonderd gulden.’
‘Precies, vierhonderd gulden. Dus wat ben je dan uiteindelijk meer kwijt?’
Er kwam geen reactie.
‘Tweehonderdvijftig gulden. Dat is nou precies wat ik bedoel met goedkoop is duurkoop. Je belazert jezelf als je denkt dat je…’
‘Ik zie je nog wel,’ zei Berend. ‘Tot ziens.’
Voor het eerst sinds lange tijd ging hij naar de zolder. Eindelijk, na maanden, durfde hij het aan om de chaos in ogenschouw te nemen. ‘Je heiligdom’ zo had Lenie het kamertje met de schuine wanden genoemd. Je heiligdom. Had ze het zelf willen ontheiligen? Was dat haar wraak? Maar wraak waarop, waarom? Hoe kon je zo lang met iemand in huis wonen, en zo weinig van haar begrijpen? Zoals ze gisteren had gedaan, op het Stationsplein. Ze had hem gewoon uitgescholden. Mensen waren blijven staan om de scène te bekijken. Een goedkoop toneelstuk. Komt dat zien, komt dat zien!
Nog geen twintig minuten was hij te laat geweest, en Lenie had gereageerd alsof hij een misdaad had gepleegd, haar leven had verkankerd, de kinderen voorgoed had verpest. Nou ja, het was misschien allemaal een kwestie van wennen, ze was waarschijnlijk nog een beetje van de kaart. Wat had ze ook alweer eerder gezegd? Een nieuw evenwicht vinden, de balans zoeken, dat soort dingen. Maar gaf dat haar het recht om zo overspannen te doen?
Hij deed het zolderluik open en staarde naar de resten van de vitrinekasten, het gebroken glas, de modelauto’s, de grote plakken hard geworden kots. Maar ze was wel voogdes en hij slechts toeziend voogd. Voor de omgangsregeling had hij bijna op zijn knieën moeten liggen. Was zíj eigenlijk wel geschikt om kinderen op te voeden? Kon zíj dat wel aan? Maakte zíj de kinderen niet helemaal gek met haar hysterische gedrag? En dan met twee vrouwen in één huis! Nu speelde het misschien nog niet, maar later zouden andere kinderen in hun klas denken dat Lenie en Jeanine lesbisch waren. Lenie kon ontkennen wat ze wilde, maar dat zouden mensen toch denken. Was dat wel goed voor de opvoeding van Kim en Jason?
Hij trok de handschoenen aan die hij van beneden had meegenomen en begon een paar autootjes tussen de glasscherven vandaan te halen. Hij kreeg het benauwd en deed het dakraam open. Het geluid van een wegfladderende vogel klonk van dichtbij. Hij keek naar de chaos op de vloer en wendde toen zijn blik af. Met de nodige omzichtigheid had hij Kim en Jason gevraagd wat zij dachten van de huidige situatie, maar ze hielden zich op de vlakte. ‘Wel leuk.’ Hoe het was om bij Jeanine in huis te wonen. ‘Wel leuk.’ Hoe ze het vonden dat ze niet meer met hem in huis woonden. ‘Weet ik niet.’ Of ze hem niet misten. Ze hadden hun schouders opgehaald, elkaar aangekeken en waren daarna in lachen uitgebarsten. Hij had gevraagd wat er zo grappig aan was. ‘Niks,’ en ze waren helemaal in een lachstuip geschoten.
De bel ging. Hij liep zo snel mogelijk de trap af. In het gangetje bleef hij staan. Kim en Jason, misschien wel met Lenie. Met z’n drieën zouden ze voor de deur staan. Of ze alsjeblieft binnen mochten komen. Het was één grote vergissing. Huilend zou Lenie zich aan hem vastklampen. De kinderen stonden erbij met grote bedroefde ogen waar toch hoop uit sprak, hoop dat alles weer goed zou komen, dat ze weer met z’n vieren bij elkaar zouden gaan wonen. Hij zag dat verschrikkelijke schilderij voor zich dat bij zijn moeder hing, van dat jongetje met die onwaarschijnlijk grote traan in zijn oog, en die even grote tranen op zijn wang.
De bel klonk opnieuw, luider en indringender dan hij hem ooit gehoord had. Hij mocht ze geen seconde langer laten wachten. In een paar stappen was hij bij de deur.
‘Dag,’ zei Sandra. Ze keek bevreemd naar zijn handschoenen.
‘Ben jij het?’ vroeg hij, en hij betreurde meteen wat hij gezegd had. Natuurlijk was zij het. Het ontbrak er nog maar aan dat hij eraan toegevoegd had: ‘Wat moet je?’ Hij deed de handschoenen uit.
‘Ik was hier in de buurt en ik dacht nou ja, vandaag geen rijles, dan kom ik zomaar ’s langs.’
Martin deed een stap opzíj en vroeg haar binnen te komen. ‘Wil je je jas uitdoen?
‘Nee, ik ga zo weer. Ik was hier toch in de buurt, dus…’
‘Wil je wat drinken?’ Als ze maar niet opnieuw zou zeggen dat ze toch in de buurt was.
‘Nee, dank je, ik heb net thee gehad. Ik kom bij een vriendin vandaan, die woont hier vlakbij in de Louise de Colignystraat.’
Hij wees in de richting van de bank. ‘Ga zitten.’
‘Eventjes dan.’
Hij ging tegenover haar zitten en tikte met zijn handen zacht op zijn knieën, in een onregelmatig ritme. Hij probeerde er een liedje bij te bedenken, maar kon niet op de goede woorden komen. ‘Zo.’
Ze lachte even. ‘Ja.’
‘Dus je was bij een vriendin?’
Ze knikte.
‘Alles goed verder?’
Ze knikte weer met driftige hoofdbewegingen alsof ze bang was dat hij anders haar bevestiging niet zou opmerken.
‘Wil je echt niks drinken? Ik neem een pilsje.’
‘Nee, ik moet zo weer weg. Peter zit thuis. Die vraagt zich natuurlijk af waar ik blijf. Ik zou maar even naar Nathalie gaan om een rok te passen. Ze maakt een rok voor me.’
Toen hij terugkwam uit de keuken met een flesje bier en een glas vroeg ze hoe het nu ging, zo als man alleen.
Hij wist niet wat hij moest antwoorden. ‘Hoe bedoel je, als man alleen?’
‘Nou gewoon. Lukt het om weer een beetje richting te geven aan je eigen leven?’
Hij dacht onmiddellijk aan rijles. Linksaf, richting aangeven, eerst in de spiegel kijken, dan even over je linkerschouder of er geen auto naast je in de dooie hoek zat. ‘Ik red me wel,’ zei hij. ‘’t Is soms een beetje lastig met boodschappen doen en zo, maar daar kom ik ook wel overheen. En koken… dat moet ik nog helemaal leren natuurlijk. Gisteren heb ik geprobeerd pannekoeken te bakken voor de kinderen, maar het werd een smeerboel.’
‘Zeker het beslag niet goed gemaakt?’ zei ze. ‘Had je een goed recept?’
Hij haalde zijn schouders op.
Ze schoof nog iets verder naar voren op haar stoel. ‘En de kinderen, die mis je zeker wel?’
‘Natuurlijk… elke dag, elk uur.’
‘Het lijkt me gewoon verschrikkelijk moeilijk om zo plotseling alleen te staan, om alles wat je liefhebt kwijt te raken…’
‘Ik ben ze niet echt kwijt,’ onderbrak hij.
‘Nee, gelukkig niet, maar je moet de relatie met je kinderen toch opnieuw opbouwen en je leven een nieuwe inhoud geven.’
Martin dronk van zijn bier. Zonet was het nog richting geven en nu weer inhoud geven. Ze bedoelde er waarschijnlijk hetzelfde mee. Het leek of ze dit soort gesprekken vaker had gevoerd. ‘Echt niets drinken? Sherry? Port? Wijn?’
‘Nee, dank je, ik ben niet zo’n drinker. Ik kan er niet zo goed tegen. Als ik één glaasje drink, begint m’n hoofd soms al te draaien.’
Ze zaten een tijdje zwijgend tegenover elkaar. Als zijn blik haar ogen trof, verscheen er een verontschuldigende glimlach op haar gezicht. Ze veegde een lok haar van haar voorhoofd. Wat wist ze eigenlijk van zijn leven? Dat hij een verzameling had? Waarschijnlijk had hij het wel een keer verteld. Je moest toch ergens over praten gedurende dat hele uur dat je elke week met zo’n leerling in de auto zat. Af en toe moest je ook eens wat terugzeggen als ze vertelden over hun persoonlijk leven. En dat deden ze voortdurend. Blijkbaar lokte de kleine, intieme ruimte van de auto die verhalen uit. Boeken zou hij ermee vol kunnen schrijven. Zoals over die man die hem laatst verteld had dat hij het liefst als vrouw verkleed de straat op ging. En dat zijn eigen buurman toen geprobeerd had hem te versieren. Hij wist nog steeds niet of die buurman hem had herkend.
‘Ik neem er nog één.’
In de keuken bleef hij even dralen. Wat moest hij verder met haar? Drong zij zich aan hem op of was haar belangstelling alleen ingegeven door nieuwsgierigheid?
Als versteend zat Sandra nog steeds in dezelfde houding. ‘Ik wou dat ik je kon helpen.’
‘Helpen? Ik heb echt geen hulp nodig.’
Het leek of ze hem niet had gehoord. ‘Je hebt mij ook zo goed geholpen, weet je. Ik stond toen echt op instorten. Het werd me allemaal te veel. En door de manier waarop jij…’ Ze keek hem met een dankbare blik aan. ‘Je hebt me echt zelfvertrouwen gegeven. Ik heb het idee dat ik het leven weer beter aankan, dat ik niet meer alles aan Peter hoef te vragen, dat ik niet meer bang voor hem hoef te zijn. Daarom durfde ik je ook op te zoeken. Ik was i de buurt en… Je hebt een snor van schuim.’
Hij veegde met de rug van zijn hand over zijn bovenlip. ‘En hoe is het nou tussen jou en Peter?’ Waarom stelde hij deze vraag eigenlijk, wat ging het hem aan?
Ze leunde achterover op de bank. ‘Nou, je weet wel, die keer dat je bij ons was, toen deed-ie nogal moeilijk. Ik denk dat-ie er op de één of andere manier niet mee om kon gaan.’ Dit had ze hem al een paar keer in de auto verteld. Hij schaamde zich nu nog voor zijn tranen van destijds, en kon er ook niet tegen dat ze het weer oprakelde. Ze hield ervan om pijnlijke situaties elke keer weer naar boven te halen. Wegens Enorm Succes Geprolongeerd. Zoals vroeger op het bord bij bioscoop Tivoli op de Paardenmarkt stond als een film een enkele keer voor een tweede week draaide. Een jaar of tien geleden werd de bioscoop gesloten. De banken waar hij nog met Lenie op had gezeten werden eruit gesloopt en er kwam een grote meubelzaak in het gebouw. Die ging na een paar jaar failliet, en er werd een bloemen- en plantenhal gevestigd, die het ook niet had gered. Hij meende dat het pand nu was dichtgetimmerd. Je kon nog steeds zien dat het een bioscoop was geweest. Het zou wel gesloopt worden zodat er een nieuw kantoor kon worden gebouwd. Op die manier werd zijn hele verleden afgebroken. Zijn oude lagere school in het dorp was al jaren geleden met de grond gelijkgemaakt.
‘Ik denk eigenlijk dat Peter er nog niet mee klaar is,’ zei Sandra.
Martin besefte dat hij een paar tussenliggende zinnen moest hebben gemist. Waar was Peter nog niet klaar mee?
‘Hij is gewoon nog niet zover,’ zei ze.
Martin dronk van zijn bier. ‘Maar het gaat dus goed met je. Wanneer rijden we ook alweer?’
‘Volgende week maandag, drie uur,’ zei ze.
‘Natuurlijk.’
Het leek of ze zijn hint niet begreep of niet wilde begrijpen.
‘Ik moet weer ’s aan de slag,’ zei Martin. ‘Mijn administratie een beetje op orde brengen. Dat deed Lenie altijd, maar nou moet ik…’
‘Ik kan je helpen, als je wilt. Ik heb jaren op een kantoor gewerkt.’
‘Dank je, maar dat is echt niet nodig. En trouwens, ik denk niet dat Peter dat erg op prijs zal stellen.’
‘Nee… Peter, dat is waar ook,’ zei ze.
‘Ik wil je niet wegjagen, hoor, maar…’
Ze stond op en liep naar de deur. Voor de foto van Kim en Jason bleef ze staan. ‘Hij lijkt op je,’ zei ze.
‘Dat zeggen mensen wel meer.’
‘Een leuke jongen.’
‘Maar soms wel ’s lastig… geen makkelijk produkt.’
Ze bleef naar de foto kijken. Het was nu kwart voor elf. Zou Peter zich afvragen waar ze was? Hij probeerde zich een voorstelling te maken van Peter, hoe hij ongerust door het huis liep. Hij had die vriendin waarschijnlijk al opgebeld. Daar was ze al zo’n drie kwartier geleden weggegaan. Een ongeluk? Zou Peter opbellen? Naar de politie, het ziekenhuis?
Sandra stond nog steeds voor de foto. Plotseling hoorde hij een zacht sniffend geluid; haar schouders schokten licht, bijna onmerkbaar. Ze wilde tegelijkertijd dat hij wist hoe zij zich voelde, maar eigenlijk mocht hij het ook niet opmerken. Of hij moest misschien alleen maar denken dat ze het niet wilde laten merken. Verdomme, wat was dat ingewikkeld, wat deden vrouwen toch altijd moeilijk. Waarom zei ze niet gewoon dat ze zich ellendig voelde om die of die reden? Waarom moest het altijd zo half verborgen? Lenie had daar ook een handje van, en als hij dan geen sjoege gaf, dan was hij zogenaamd ongevoelig, zoals mannen nou eenmaal zijn. En als hij wel vroeg of er wat was, dan zei ze iets als: ‘Nee niks, met mij is alles goed, je hoeft je van mij niks aan te trekken.’
‘Maar waarom doe je dan zo moeilijk?’
‘Laat mij nou maar, dan gaat het vanzelf wel weer over.’
Sandra snoot haar neus.
‘Is er wat?’ vroeg hij bijna fluisterend.
Ze schudde haar hoofd, en ging nog iets dichter bij de foto staan, alsof ze alle details in zich wilde opnemen. Vorig jaar tijdens de vakantie was hij genomen, bij het huisje in de Ardennen, vlak bij Stavelot. Jason lachte breeduit, maar Kim leek somber te kijken. Dat kwam vooral doordat ze haar ogen bijna dichtkneep tegen de zon. Hun haar was zomerblond.
Sandra draaide zich om. ‘Ik kan geen kinderen krijgen.’
Hij keek langs haar naar de foto.
‘Ik kan nooit kinderen krijgen.’
Ze zwegen beiden. Na een tijdje verbrak Martin de stilte. ‘En je wilt wel? Je wilt wel graag kinderen?’
Ze knikte. ‘Heel graag. Het lijkt me zoiets moois, kinderen, zoiets bijzonders.’
‘Ja, dat is het ook, heel bijzonder.’
Ze keek hem verwachtingsvol aan, alsof ze dacht dat hij haar nu, op dit moment een kind kon schenken. ‘Het zijn mijn eierstokken,’ zei ze. ‘Er is iets mis met mijn eierstokken.’ Martin wilde er niets over horen. Het was allemaal te intiem, een soort biologieles over het menselijk lichaam, haar lichaam. Ze ging maar door over eierstokken, eitjes en haar baarmoeder.
‘Een kind adopteren,’ onderbrak Martin haar ten slotte. ‘Is dat niks voor jullie?’
‘Nee, ik wil een kind van mezelf. Zo’n kind uit Sri Lanka of Brazilië geeft later ook vaak een hoop problemen. Laatst heb ik daar nog iets over gelezen. Peter wil dat trouwens ook niet.’
‘En van die moderne, nieuwe technieken? Je weet wel, een paar weken geleden was het op tv, over die dokter in Italië, die ervoor kan zorgen dat zelfs vrouwen boven de vijftig nog een kind kunnen krijgen…’
‘Dan is het eitje van een andere vrouw. Dat wil ik niet.’
Nou, dan maar geen kinderen, had hij willen zeggen, maar hij keek haar aan met een blik die troostend bedoeld was. Te troostend misschien, want plotseling greep ze zich aan hem vast. Ze sloeg haar handen om hem heen en perste haar lichaam tegen het zijne.