De kinderen

______________

‘Moeten we morgen alweer naar papa?’

‘Dat is nou eenmaal de afspraak.’

‘Maar waarom dan?’

‘Daarom.’

‘Maar ik vind ’t niet zo leuk bij papa. Ik weet nooit wat ik moet doen, en de meeste spelletjes staan ook hier.’

‘Maar jullie doen toch ook wel ’s leuke dingen? Jullie gaan toch vaak ergens naar toe?’ Ze vond zelf dat Martin het overdreef. Alsof hij bezig was met een inhaalrace.

Kim haalde wrokkig haar schouders op. ‘Dan gaan we natuurlijk weer naar de speeltuin, omdat-ie denkt dat we dat leuk vinden, maar ik vind er helemaal niks aan. Jason zit dan ook altijd zo te klieren. Of op zondag naar een pretpark. Toen in de Efteling zei papa steeds maar dat ik in de Python moest, dat-ie daarvoor zoveel entree had betaald, en ik was hartstikke misselijk toen ik eruit kwam. Ik ga veel liever spelen met Marion.’

‘Papa komt jullie vanmiddag ophalen bij de stationsrestauratie. Dat is nou eenmaal de afspraak. En… eh, afspraak is afspraak.’

Kim begon zachtjes te huilen. Lenie trok haar naar zich toe en streelde haar haar.

‘Hij trekt Jason altijd voor, dat stomme joch…’ zei Kim tussen haar tranen door.

‘Zo mag je niet over je broertje praten.’

Kim haalde haar neus op. ‘Maar het is wel zo. Toen in Duinrell moest ik uren wachten omdat-ie steeds maar in de Splash wou. En hij pest me altijd als we bij papa zijn, omdat-ie van papa alles mag.’

‘Alles mag? Wat dan?’

‘’k Weet niet… gewoon alles. En als-ie me pest, dan zegt papa dat ik me d’r niks van aan moet trekken.’

‘Hij is nou eenmaal jonger, dat weet je wel. Jij moet de wijste zijn.’ Lenie wist dat het de eeuwige flauwe smoesjes waren waarmee ouders hun eigen onmacht probeerden toe te dekken.

‘Ik vind ’t niet eerlijk.’ Kim maakte zich onverwacht heftig los van haar moeder en keek haar met grote, rood behuilde ogen aan. ‘Maar jij… jij wil ook niet meer naar papa. Je wil niet eens meer bij hem in huis komen! En dat was ook jouw eigen huis! Waarom moeten wij dan wel? Dat is toch niet eerlijk.’

Lenie zuchtte diep. Ze had Kim het liefst troostend dicht tegen zich aangetrokken en haar gezegd dat ze niet hoefde te gaan. Nooit meer. Laat hem maar, die man, het was een vergissing. We zijn nu veel gelukkiger. Vroeger de angst dat hij een ongeluk zou krijgen, en tegenwoordig, ze durfde het nauwelijks toe te geven, de hoop dat het zou gebeuren. Kim speelde nu het liefst met Marion van twee huizen verderop.

‘Dat is toch niet eerlijk,’ herhaalde Kim.

Lenie zei het lesje nog eens op. Ze had het zo vaak herhaald dat de woorden haar steeds meer tegen begonnen te staan, zoals een bepaald gerecht dat je te vaak at. ‘Maar hij is en blijft jullie vader. Hij heeft er recht op om jullie te zien en het is ook goed voor jullie om af en toe bij jullie vader te zijn.’

‘Maar als ik het nou stom vind, waarom is het dan toch goed voor me?’

Het bekende, grijsgedraaide tweede deel van het lesje: ‘Dat begrijp je nu nog niet, maar later wel, als je ouder bent.’

Kim kreeg weer een ingeving. ‘Dan kan ik toch naar papa gaan als ik ouder ben, als ik het zelf wil!’

‘Zo makkelijk is dat niet,’ zei Lenie. ‘Dan groeien jullie uit elkaar, en dan heb je daar later spijt van, dat weet ik zeker.’

Kim keek haar aan met zoekende, vragende ogen. ‘Uit elkaar groeien?’

‘Ja,’ zei Lenie, ‘uit elkaar groeien, net zoals papa en ik uit elkaar gegroeid zijn.’ Ze wist meteen dat ze iets verkeerds had gezegd.

‘Maar daar heb jij toch ook geen spijt van? Anders zou je… Dan zou je toch wel naar papa teruggaan?’

‘Ik moet nu nog even wat boodschappen doen. Waar is Jason?’

‘Buiten, aan het voetballen, geloof ik. Ik wil morgen niet naar papa. Ik heb geen zin. Ik wil veel liever met Marion…’

‘Je gaat wél naar papa. Dat is nou eenmaal afgesproken.’

‘Dan kunnen we toch een andere afspraak maken?’ Kim keek haar aan alsof ze haar wilde verleiden.

‘Nee, dat kan niet.’

‘Hond’ stond er boven het berichtje. ‘Een hond heeft donderdagavond in Rotterdam de auto van zijn baas tot zinken gebracht. De wagen stond geparkeerd aan de Nieuwe Maas. Terwijl de motor draaide, wilde de baas iets uit de kofferbak halen. De hond stootte de versnellingspook in de stand drive, waarop de auto over de kaderand verdween. Het dier sprong net op tijd uit de wagen.’

‘Het dier sprong net op tijd uit de wagen,’ mompelde Martin. Dat was wat de mensen wilden weten, of die hond gered was. Ja, dat beest wist niet alleen de versnellingspook te bedienen, maar het had ook de tegenwoordigheid van geest om op tijd uit de auto te springen. Alsof het erop getraind was. Sommige mensen zouden zijn verdronken in zo’n situatie. En die auto? Die zou vermoedelijk opgetakeld worden. Wat moest er gebeuren voordat je weer met een auto kon rijden die in het water gelegen had? Hoeveel zou het kosten om hem weer rijklaar te maken?

Als er maar niets met zijn eigen auto gebeurde. Alsjeblieft geen grote reparaties. Dat kon hij nu helemaal niet hebben. Hij had nog maar achtentwintig leerlingen. Achtentwintig! Het waren er wel eens ruim veertig geweest. En dat in deze tijd, met al die extra kosten van de echtscheiding en die alimentatie en zo. Hij zou deze zomer niet eens met vakantie kunnen gaan. Zijn spaargeld was al gehalveerd. Een deel kwam natuurlijk aan Lenie toe. Nog een geluk dat ze verder zo weinig had willen hebben. De meeste meubelen waren bij hem blijven staan, net als de ijskast, de wasmachine, de tv, de video. Allemaal dankzij het feit dat ze bij Jeanine ingetrokken was. Maar dat was dan ook het enige positieve dat aan jeanine te ontdekken was. Met haar was alles begonnen. Zij was de bron van alle ellende. En het hield niet op, het zou nooit ophouden. Hij wist het als hij naar Lenie keek. Ze ontweek zijn blik, ze deed bij voorkeur of hij nooit had bestaan, hij… de grote vergissing uit haar leven. Zoiets had ze al eens gezegd toen duidelijk werd dat ze bij hem vandaan wilde gaan. Ze lepelde de lesjes op die Jeanine haar had ingefluisterd. Soms kwam zijn vermoeden weer op dat ze lesbisch was. Hij had Jason een keer gevraagd of Jeanine en Lenie bij elkaar sliepen. Natuurlijk niet,’ had Jason geantwoord. ‘Het zijn geen potten.’ Daar hoefde hij hem dus ook geen voorlichting meer over te geven.

Vanavond was hij weer naar de zolder gegaan, maar het lukte hem niet om met opruimen te beginnen. Als hij keek naar de scherven en de auto-tjes die daar beschadigd tussen lagen, voelde hij zich machteloos. Het was een monument geworden ter herdenking van zijn huwelijk. Hij stelde zich een plaquette voor: 1984-1994 Lenie van Leeuwen-Zondervan en Martin van Leeuwen, ter nagedachtenis aan hun huwelijk. Hij sloeg met zijn vuist op tafel en keek om zich heen of iemand die belachelijke daad had gezien. Nee, niemand natuurlijk. De kamer was leeg. Geen mens, geen levende ziel te bekennen. Zelfs Boris hadden ze meegenomen. Het had hem nooit zoveel gezegd, een kat, maar nu miste hij Boris, dat klaaglijke gemiauw dat plotseling klonk alsof het dier ernstig onder iets leed, zonder dat duidelijk werd waaronder. Hulpeloos stond hij dan midden in de kamer te miauwen. Hij was al jaren geleden gecastreerd, dus de geslachtsdrift kon het niet zijn. Misschien werd hij wel gekweld door een vage herinnering aan die door de dierenarts weggesneden lusten.

Niemand, geen levende ziel, behalve hijzelf. Toen hij een jaar of vijftien was had hij een vriendje – hoe heette hij ook alweer? Harry… ja, Harry Kordes – die had hem verteld dat de doden op aarde bleven, dat ze onzichtbaar waren, maar hier nog steeds ronddoolden. Hun lichamen werden begraven, maar hun geesten zweefden rond, en zagen en hoorden alles. Als hij zich liggend op zijn bed aftrok, dacht hij altijd aan die onzichtbare schimmen. Ze zagen dat hij deze schande bedreef. Ze stonden om hem heen te kijken hoe hij schokkend zijn zaad op het klaarliggende wc-papier spoot.

Hij schrok op toen de telefoon ging. Wie belde vrijdagavond om bijna elf uur?

Hij nam de hoorn van de haak. ‘Met Martin van Leeuwen, Rijschool Succes.’

Stilte. Martin zei nog eens zijn naam. Er kwam geen reactie.

‘Ben jij dat Lenie?’ vroeg hij ten slotte.

Hij meende te horen hoe aan de andere kant iemand half onderdrukt lachte. Of huilde die ander met een zakdoek voor de mond? Was er iets met de kinderen gebeurd? Had Lenie spijt?

‘Lenie… Jeanine… wat is er?’

Aan de andere kant werd de telefoon neergelegd.

Hij zette de tv aan en zapte vreugdeloos langs een aantal zenders. De keuze was tussen spelletjes en series. Verveeld volgde hij twee Amerikaanse politieagenten die in een groot uitgewoond flatgebouw op zoek waren naar een drugshandelaar.

Martin schakelde het toestel uit toen hij merkte dat hij de beelden wel zag, maar niet meer wist waar het over ging. Hij trok zijn jas aan, ging naar buiten en stapte in zijn auto. Het was een beetje nevelig weer. Hij reed naar het centrum. Verderop kwam een meisje aanlopen. Hij minderde vaart. Ze leek niet op hem te letten. Toen hij zo’n vijf meter van haar vandaan was, kon hij zien dat ze een bril droeg en lang, in een paardestaart gebonden haar had. Ze zag er onschuldig uit, alsof alle ellende van de wereld tot nu toe aan haar voorbij was gegaan. Hij stopte. Ze keek even in de richting van zijn auto en liep verder. Martin had het gevoel dat hij hier was namens iemand anders, dat hij de plichten van een ander vervulde, een onbekende man met een onbekend verleden.

Plotseling moest hij denken aan die keer dat hij een man van een jaar of vijftig een harde stomp in zijn gezicht had gegeven. Zelf was hij een jaar of achttien geweest. Als hij destijds op de fiets langs het trottoir reed en iemand tegenkwam die daar liep, groeide de neiging om in het voorbijrijden een harde klap of stomp te geven. Zomaar, om te kijken wat er zou gebeuren, wat hij zelf zou voelen. Hoe meer hij erover dacht, des te krachtiger moest hij zijn rechterhand om het stuur klemmen. Tot die ene keer, het was ’s avonds rond halfzeven. Er waren bijna geen mensen op straat. Hij fietste langs de stoep. Van verre zag hij de man, die betrekkelijk dicht langs de weg liep, al aankomen. Nu, nu moest het gebeuren. Hij probeerde het nog te onderdrukken, maar zijn rechterarm ging iets naar achter en zwaaide naar voren net op het moment dat hij langs de man reed. Er klonk een kreet. Hij fietste slingerend verder. Zijn hand was flink gekneusd; ruim een week kon hij niet schrijven.

Hij reed naar Overdam, naar het huis van Jeanine. Inmiddels kon hij het vinden zonder hopeloos te verdwalen op woonerven, tussenstraatjes en weggetjes die doodliepen op een fietspad. Het licht was nog aan. Vanaf het allereerste begin was dit misschien wel het moeilijkste geweest: dat hij niet wist wat Lenie deed, wat haar plannen waren, welke kleren ze droeg, waar ze over praatte.

Hij stapte uit en liep voor het huis heen en weer. Zaten ze te lezen? Tv te kijken? Praatten ze met elkaar? Hadden ze het over hem, de domme, overbodige, belachelijke ex-echtgenoot? Waren ze nieuwe plannen aan het beramen om hem verder buiten te sluiten?

Hij ging weer in de auto zitten, startte, maar draaide het contactsleuteltje weer terug. Het zoemde in zijn hoofd. Hij sloot zijn ogen. Morgen Kim en Jason afhalen van het station. Het deed denken aan wat hij wel eens in een oude spionagefilm had gezien. Overdracht van ontmaskerde, gevangen genomen spionnen bij de Berlijnse Muur. Een paar schijnwerpers, soldaten met geweren op wachttorens, prikkeldraad, wegversperringen. Er werd zo weinig mogelijk gezegd. Met je vijand hoefde je immers niet te praten. Maar misschien hadden de mensen van die spionagediensten nog respect voor elkaar. Martin huilde niet, maar hij voelde de tranen over zijn wangen lopen.

Toen hij weer in Plan Noord was, kwam hij langs de auto van Always Success. Iedereen moest het meevoelen, de pijn van deze eenzame, verspilde avond. Hij parkeerde een straat verder om de hoek en haalde uit de gereedschapstas in zijn achterbak een priem.

Jim keek in zijn agenda. Vandaag zes leerlingen. Dat ging de goede kant op. Om negen uur nummer één. Hoeveel had hij er al van Van Leeuwen overgenomen? Bijna tien. Misschien nog een half jaar en dan was het gebeurd met Rijschool Succes. Die naam werd steeds meer een lachertje. Over een tijdje werd het Rijschool Tragedie, dan Rijschool De Ondergang. Dat waren nu eenmaal de harde wetten van de concurrentie, zo werkten de principes van de vrije markt. Als Van Leeuwen daar niet tegen kon, dan moest hij maar ergens anders werk zoeken. Misschien kon hij zelf uitbreiden met een tweede wagen en Van Leeuwen als instructeur in dienst nemen. Nee, dat zou Van Leeuwen nooit doen. De man was een tijdje geleden ook al gescheiden, had hij van een leerling gehoord die vroeger bij hem had gereden. ‘Hij deed af en toe zo vreemd,’ had die leerling gezegd. ‘Soms gaf-ie nauwelijks aanwijzingen. Ik kreeg bijna geen les meer. “Rechtdoor,” zei-ie dan, “steeds maar rechtdoor”. Net of-ie er niet meer helemaal bij was. En hij vertelde wel eens over z’n vrouw, zomaar… Ik vroeg nergens naar… Dat-ie niet begreep dat ze bij hem weg was gegaan. Dat ze het zo goed had bij hem.’

Jim kamde zijn haar en keek nog eens in de spiegel naar de man met wie hij het zo goed getroffen had. Een vrouw, een echtgenote, daar was hij voorlopig nog niet aan toe. Vanavond zou hij naar Tony’s Place gaan. Daar waren voldoende aardige vrouwen die wel in waren voor een avontuurtje. Geen verplichtingen, geen nieuwe afspraken, dat beviel hem wel. Voordat je het wist, wilden ze samenwonen of trouwen. En misschien wilde zo’n vrouw zelfs wel gauw een kind. Hij moest er niet aan denken.

Toen hij om tien voor negen bij zijn auto stond, zag hij het meteen. Alle vier lek! En hij had verdomme zes leerlingen, die hij allemaal zou moeten afbellen. Hoe was dat in godsnaam mogelijk? Wie haalde zoiets in zijn stomme kop? Een stelletje achterlijke vandalen of zo? Zo te zien waren van geen enkele andere auto in de buurt de banden lek gestoken. Waarom moesten ze hem juist hebben? Ja, hij had laatst in de hal van de flat ruzie gemaakt met wat opgeschoten jongens die daar sigaretten rokend de trap versperden. Hadden die misschien wraak genomen? Een tijdje geleden waren hier in de buurt ook de lampen van een stel lantaarnpalen kapotgegooid en vuilniscontainers omgekieperd.

Wat kon hij nu nog doen? Natuurlijk was er vandaag geen garage open. Zes afspraken de mist in, een leuk begin van het weekend.

Ze waren deze keer vanaf zaterdagochtend elf uur bij Martin. Jason was de hele middag al weg. Hij zou even naar het speelterreintje bij de Van Beuningenflat, maar toen Martin om vier uur ging kijken, was Jason nergens te zien. Martin doorkruiste de straten in de buurt, maar Jason bleef spoorloos. Hij had hem op het hart gedrukt om op te bellen als hij met een ander kind mee naar huis ging en in elk geval niet met Maikel mee te gaan. ‘Natuurlijk niet,’ had Jason gezegd, terwijl hij hem met zijn sprankelende blauwe ogen aankeek.

Martin ging weer terug naar huis, in de hoop dat Jason daar inmiddels ook was. Kim zat in haar eentje naar De Kleine Zeemeermin te kijken. De boterham die hij naast haar had neergezet, was onaangeroerd. Nee, Jason was niet thuis geweest en hij had ook niet gebeld.

Hij vroeg Kim wat ze vanavond wilde eten. ‘Jij mag kiezen. Zeg maar wat je het liefst heb.’

Kim haalde haar schouders op. Martin had het idee dat ze op minstens de helft van zijn vragen zo reageerde. Als dat zo doorging, zou ze ooit in zijn aanwezigheid haar mond helemaal niet meer opendoen.

‘Weet jij ook niet waar Jason naar toe is?’

‘Heb je al gevraagd.’

‘Heeft-ie niks tegen je gezegd?’

Ze schudde haar hoofd.

Een half uur later ging de telefoon. De politie. Ze hadden een jongetje op het bureau dat Jason van Leeuwen heette. Martin vroeg hoe hij bij de politie terechtkwam. Was hij soms verdwaald? De politieman lachte schamper. Nee, verdwaald niet. Hij was samen met een vriendje betrapt bij Intertoys, toen ze met een stapeltje computerspelletjes onder hun jas de winkel wilden verlaten. Of Martin had geweten waar zijn zoon uithing? Nee, dat niet direct. ‘Acht jaar nog maar,’ zei de politieman een paar keer, ‘een snotjochie van acht jaar; wat moet dat worden?’

Tien minuten later was Martin bij het politiebureau. Kim bleef in de auto wachten. Jason zat samen met Maikel bij een wachtcommandant. Ze leken het allebei vooral spannend te vinden.

‘U mag hem meenemen,’ zei de wachtcommandant, ‘maar de volgende keer houden we hem wat langer vast.’

Hij zat op de rand van Kims bed. Ze lag een oude Donald Duck door te bladeren.

‘Zegt mama wel eens iets over me?’

Kim leek hem niet te horen. Dit is mijn kind, dacht hij. Ze is net zoveel van mij als van Lenie, altijd geweest en het zal altijd zo blijven. Ik heb alles voor haar over, alles. Hij herhaalde zijn vraag.

‘’k Weet niet,’ zei Kim.

‘En Jeanine, zegt die wel ’s wat?’

Kim bladerde verder in het blad.

‘Mag je soms niks zeggen van mama of van Jeanine?’

‘Ik wil er gewoon niet over praten.’

‘Waarom niet? Je moet het me vertellen, Kim. Ik ben tenslotte je vader. Ik moet weten wat mama over me zegt, wat voor rare verhalen ze vertelt.’

‘Ze vertelt helemaal geen rare verhalen.’

Hij legde een hand op haar arm. ‘Echt niet? Zegt ze dan wel aardige dingen? Dat ik toch een lieve vader ben of zo?’ Hij wist dat hij dit soort dingen niet moest vragen, maar kon het niet laten.

Kim schudde haar hoofd. ‘Ze zegt dat ze… dat ze blij is dat ze bij je vandaan is.’

‘En waarom is ze dan blij?’

‘Gewoon, ik weet niet.’

Hij streelde haar pols en de bovenkant van haar hand. ‘Waarom is ze blij? Wat heb ik allemaal verkeerd gedaan?’

Kim ging plotseling recht overeind zitten. ‘Ik weet het niet! Ik weet het niet! Wat zit je toch te zeuren?’ Ze begon te huilen. Hij gaf haar zijn zakdoek, maar ze draaide zich om en wierp haar hoofd op het kussen.

‘Ik wil alleen maar het beste voor je, Kim. Ik hou van je, dat weet je toch?’ Hij legde een hand op haar hoofd, zo zachtjes dat hij haar nauwelijks aanraakte.

‘Ik wil weer naar mama toe,’ zei Kim met een door tranen verstikte stem. ‘Ik heb helemaal geen zin om morgen naar de Verkeerstuin te gaan. Daar zijn we al ’s geweest en ik vond er niks aan.’

Tot tien uur had hij naast het bed van Kim gezeten. ‘Ga nou maar weg,’ had ze een paar keer gezegd. ‘Het gaat heus wel.’

Tegen elf uur stond ze plotseling beneden.

‘Wat is er?’ vroeg hij. ‘Kan je niet slapen?’

‘Ik werd weer wakker.’

‘Eng gedroomd?’

Ze schudde haar hoofd.

‘Wat is er dan?’

Ze zei niets, draaide zich om en ging de kamer uit. Hij hoorde haar de trap op gaan. Een paar minuten later vroeg hij zich af of ze daadwerkelijk in de kamer had gestaan. Was ze hier wel geweest of had hij het zich verbeeld? Als hij nu zijn ogen een paar seconden dichtdeed en weer opende, zou ze dan weer hier staan? Hij probeerde het, maar Kim bleef afwezig. Jason dan misschien? Nee, ook niet.

Op zijn tenen liep Martin naar boven naar Jasons kamertje. Hij had zich zoals gewoonlijk helemaal onder zijn dekbed vandaan gewerkt. De Gameboy lag naast zijn kussen. Martin ging op een stoel zitten en bleef naar Jason kijken. ‘Waarom heb je het gedaan?’ had hij aan Jason gevraagd, toen ze eenmaal terug waren van het politiebureau. ‘Gewoon, voor de lol.’

‘Was het een idee van Maikel?’

‘’k Weet niet.’

‘Ik wil niet meer dat je met Maikel omgaat.’ Jason had de tv aangezet. ‘Luister je nog? Ik wil niet meer dat je met Maikel omgaat, die is al elf en die…’ Jason had mtv gevonden en schroefde het volume op. Voor het eerst van zijn leven had hij Jason een klap gegeven. Niet hard, maar toch. Hij keek nu naar zijn rechterhand, alsof díe de schuldige was.