De achtervolging

______________

De huid rond haar oog was gezwollen en blauwig rood. Toen ze haar huis uit kwam had ze een zonnebril op gehad.

‘Waarom een zonnebril?’ vroeg hij. ‘De zon schijnt helemaal niet. Heb je last van je ogen?’

Ze had de zonnebril afgezet.

‘Wat heb jij nou gedaan?’

Ze bleef recht voor zich uit kijken. ‘Peter,’ was het enige wat ze zei.

Hij vermeed de moeilijke kruispunten en lastige invoegstroken. Vandaag ook niet de grote weg op. Sandra was er niet voor in de stemming en hij evenmin. Af en toe kwam die droom weer op. Hij reed op de grote weg, Lenie zat achter het stuur. De weg was oneindig lang en ze reden maar door. De motor bromde gelijkmatig. Plotseling keek hij om zich heen en zag dat er verder geen verkeer was: niets, niemand. Het werd donker en er was geen verlichting langs de weg. De lampen van de auto schenen maar een paar meier vooruit. ‘We moeten stoppen,’ had hij gezegd, maar Lenie drukte als antwoord het gaspedaal nog verder in.

‘Iets meer naar rechts. Je gaat bijna op het midden van de weg rijden… ja, die fietser kan er makkelijk tussen, je hebt nog wel een meter.’

Toen hij weer opzij keek, zat Jeanine achter het stuur. Ze lachte en hij zag het metaal van een binnenbeugel. Toen stonden ze stil. Zij trok hem naar zich toe en zoende hem zo hard op zijn mond dat het metaal in zijn lippen en tandvlees sneed. Hij drukte zijn hand tegen zijn mond en voelde het warme bloed.

Een politieauto kwam hen tegemoet. Zijn hart sloeg een paar slagen over. Moesten ze hem weer hebben? Was hij gisteravond niet genoeg afgegaan? Twee agenten waren het geweest, jonge kerels nog, van onder de dertig. Ze hadden ieder een arm van hem vastgepakt en waren zo met hem naar de voorkant van het huizenblok gelopen. Lenie en Jeanine stonden voor het raam te kijken hoe hij werd weggevoerd. Hij meende Jason en Kim ook te zien. Misschien zou Jason het nog wel interessant vinden: wat hemzelf eerder was overkomen, gebeurde nu met zijn vader.

‘En op de volgende kruising naar links, ja, eerst in de binnenspiegel, dan de buitenspiegel, dan over je schouder voor de dooie hoek, en dan pas je richtinglicht en voorsorteren, ja, gas terugnemen nu.’ Hoe vaak had hij dit lesje al afgedraaid? Het was zo eenvoudig, maar sommige mensen konden het kennelijk niet onthouden.

Hij had zijn eigen auto moeten laten staan. Met de Golf van de politie waren ze naar het bureau gereden. Hij vroeg wie hen gewaarschuwd had, maar ze zeiden dat dat niet ter zake deed. ‘Voor mij wel.’

‘Voor ons niet.’ Op het bureau hadden ze gevraagd wat hij van plan was geweest. ‘Ik wou met mijn vrouw praten… met mijn ex-vrouw. We zijn gescheiden.’ Hij lachte even, maar de twee agenten bleven hem met een strak gezicht aankijken. ‘Het ging over de vakantie… een regeling voor de kinderen.’

‘Doet u dat altijd als u met iemand wilt praten: via het dak door het raam naar binnen klimmen? Een vreemde gewoonte.’

‘Ze wilden de deur niet opendoen. Ik moest wel wat verzinnen.’

‘En u dacht dat ze wel zouden willen praten als u zo binnenkwam?’ Er verscheen nu een minachtend glimlachje op het gezicht van de ene politieman. De ander bleef Martin aanstaren. ‘Ik weet niet. Ik bedoel… eh, dan moesten ze wel.’

‘Als mensen niet wíllen praten, dan dóen ze dat ook niet, mijnheer…?’

‘Van Leeuwen, Martin van Leeuwen.’

‘Dan doen ze dat niet, mijnheer Van Leeuwen. U kunt ze niet dwingen. Als u dat toch probeert, maakt u de problemen alleen maar groter.’

Ze naderden een zebrapad. Een vrouw met een boodschappenwagentje maakte aanstalten de weg over te steken. Sandra leek het niet te merken. Martin trapte op de rem en het koppelingspedaal. ‘Altijd stoppen voor een zebrapad,’ probeerde hij zo vriendelijk mogelijk te zeggen.

‘Maar ik dacht dat ze gewoon bleef staan.’

‘Beter het zekere voor het onzekere nemen. Op het examen is dit een ingreep, en dan kan je fluiten naar je rijbewijs.’

‘Ik weet niet,’ zei ze met een vreemde trilling in haar stem. ‘Het lukt vandaag gewoon niet. Ik ben zo zenuwachtig. Het is net of ik niet meer weet hoe ’t moet.’

‘Rij nog maar even door, dan parkeren we en dan kan je een beetje tot rust komen. Of wil je een kop koffie drinken of zo? Straks verderop bij de Groene Herberg?’

Sandra knikte.

‘En mag ik nu gaan?’ had Martin ten slotte aan de politieagenten gevraagd. ‘Als u belooft dat u geen domme dingen meer doet.’

‘Maar ik mag mijn kinderen toch wel zien? Dat is notabene afgesproken bij de rechter. Die kinderen zijn net zo goed van mij als van haar. Ik sta in m’n recht. Jullie zouden verdomme voor mij op moeten komen en niet voor haar.’

‘Wie wederrechtelijk een huis betreedt, is in overtreding. We zouden u ook kunnen vasthouden. Begrijpt u dat?’

‘Wederrechtelijk een huis betreden,’ mompelde Martin voor zich uit.

‘Wat zeg je?’ vroeg Sandra.

‘O, niks… Hier rechts heb je het parkeerterrein.’

Met een wijde boog draaide Sandra het terrein op. Het was of alle lessen van het laatste halfjaar voor niets waren geweest. Ze reed als een beginneling en hield het stuur zo krampachtig vast dat de huid wit over de knokkels trok.

Voor ze uitstapten, legde ze even een hand op zijn arm. ‘Jij begrijpt me tenminste.’

Om kwart over vier was hij thuis. Er lag een witte envelop op de deurmat met daarop alleen zijn naam in het handschrift van Lenie. Ze moest hem zelf door de brievenbus hebben gegooid. Hij bleef een tijdje op de bank zitten met zijn jas nog aan, de envelop in zijn handen. Het speet haar natuurlijk, die scène met de politie. Ze was te ver gegaan. Hij zag de woorden al voor zich: Ik wist niet dat het zo uit de hand zou lopen. Voor Kim en Jason was liet ook heel erg. Ik wil proberen om het weer goed te maken, dat is voor ons allemaal het beste.

Hij liep naar de keuken, schonk een glas melk in en dronk het staande bij het aanrecht leeg. Dat deed hij vroeger ook wel. ‘Waarom ga je er niet gewoon rustig bij zitten? Het maakt zo’n gehaaste indruk, net of je meteen weer weg moet,’ zei Lenie. Om een onverklaarbare reden smaakte de melk zo beter. Met een mes maakte hij de envelop open. Drie keer moest hij opnieuw beginnen te lezen omdat de tekst niet verder kwam dan zijn ogen; het was of de verbinding met zijn hersens niet kon worden gelegd. Eindelijk drong het tot hem door. ‘Martin,’ stond er. ‘Je begrijpt misschien wel dat ik na gisteravond gedwongen ben om de regelingen te herzien. Door je gedrag moet ik alle afspraken afzeggen. Ik wil niet dat Kim en Jason contact hebben met hun vader als hij dit soort streken uithaalt. Kim lag vannacht om drie uur nog wakker. Als je over een aantal maanden een beetje bent afgekoeld, kunnen we misschien weer wat afspreken. Heleen.’

Hij las de brief keer op keer over. Geen wonder dat Kim ’s nachts om drie uur nog wakker lag. Dat was natuurlijk omdat ze haar eigen vader niet eens mocht zien. Jeanine werd niet genoemd. Die bleef achter de coulissen als regisseur van het spel. Hij kneep de brief samen tot een prop en wierp hem vloekend in een hoek van de keuken. Daar bleef hij hatelijk en verwijtend liggen. Martin haalde een paar keer diep adem. Morgen, wat zou er dan gebeuren? Hij zou Kim en Jason gewoon van school halen. Daar kon ze niets aan veranderen. Misschien moest hij met zijn advocaat praten. In elk geval zou hij geen alimentatie betalen tot Lenie zich weer aan de afgesproken regelingen hield.

Hij belegde twee boterhammen met kaas en ging naar de woonkamer. Het was koud voor de tijd van het jaar. Hij zette de thermostaat hoger. Het brood bleef als een kleffe deegbal in zijn mond hangen. Terwijl hij bleef kauwen, wreef hij onwillekeurig langs zijn wang. Toen hij Sandra bij haar thuis voor de deur had afgezet, had ze hem een vluchtige kus op die wang gegeven. Het was of er nog een merkteken zat. Hij was in de auto blijven zitten en had gekeken hoe zij het paadje naar haar huis opliep en de deur opendeed. Ze had zich omgedraaid om naar hem te zwaaien voor het huis haar opslokte. Als Lenie eens met Sandra zou praten, dan begreep ze hem misschien beter. Die Peter, dat was pas een klootzak. Om het minste of geringste sloeg hij zijn vrouw in elkaar. Vergeleken met hem was hij zelf een halve heilige.

De telefoon ging.

‘Martin van Leeuwen, Rijschool Succes.’

‘Met Robert Meijer. Ik… eh…’

‘We hebben…’ Martin bladerde snel door de agenda die naast de telefoon lag. ‘We hebben donderdag toch les? Om zeven uur, heb ik hier staan.’

‘Klopt, maar ik wou ’t afzeggen.’

‘Nou, dat kan. Even kijken… volgende week dinsdagavond dan, zelfde tijd?’

‘Nee, helemaal,’ zei Robert. Daarna slaakte hij een diepe zucht.

‘Helemaal?’ vroeg Martin. ‘Waarom?’

‘Het wordt me te duur, en ’t schiet niet op. Eerlijk gezegd, is het net of je d’r de laatste tijd niet meer zo goed bij bent, ik leer niks meer. Op zo’n manier kan het nog wel honderd lessen duren voor ik op kan.’

‘Maar als je nou…’ Martin wist niet hoe hij verder moest.

‘Dus ik zie het eigenlijk niet meer zo zitten.’

Dat hij nog geen examen had gedaan, lag helemaal aan hemzelf. Af en toe had hij om de twee weken gereden, dan was hij weer een maand weg, en bovendien had hij nauwelijks gevoel voor autorijden.

‘Ik ga het voor de verandering maar eens ergens anders proberen,’ zei Robert. ‘Misschien dat het dan beter gaat.’

‘Always Success?’ vroeg Martin.

‘Hoe raad je het.’

Hij was vanochtend om zes uur wakker geworden en kon niet meer slapen. Tegen halfacht stond hij op terwijl hij pas om twee uur vanmiddag de eerste les had. Nog even en al zijn leerlingen waren weggelopen. Behalve Sandra natuurlijk. Die zou expres haar rijbewijs niet halen om eeuwig lessen te kunnen volgen.

Plotseling kreeg hij een idee. Hij schroefde het bord met rijschool succes en de l van het dak van de auto, reed naar Overdam en parkeerde zo dicht mogelijk bij het huis van Jeanine. Niemand kon hem beletten om hier te komen. Als hij alleen maar rondliep en keek, was hij niet in overtreding. Elke eerzame burger mocht hier een ochtendwandelingetje maken.

Aan de voorkant van het huis was niets te merken. Hij liep achterom. Vanaf het binnenterrein kon hij zien dat ze zaten te ontbijten, met z’n vieren om een tafel in de achterkamer. Niemand had hem in de gaten. Hij was uit hun levens weggeknipt. Zelfs terwijl hij hier was, zo dichtbij, bestond hij niet, zelfs niet voor Kim en Jason.

Martin liep weer naar de voorkant van het huis en probeerde te bedenken welke weg Lenie en de kinderen met de fiets zouden volgen naar school. Hij zette de auto op een strategische plek neer, zodat hij hen makkelijk zou kunnen narijden als zijn voorspelling klopte. Het was nu kwart over acht. Tegen halfnegen zouden ze op z’n laatst de deur uit moeten gaan. Hij trommelde ongeduldig met zijn vingers op het stuur, startte de auto en zette hem weer uit. Hector kwam langs met zijn baasje. Het begon te regenen. De man begon met onhandige oude-mensenpassen hard te lopen, maar de hond wilde niet mee. Met zijn achterpoot omhoog werd het dier meegetrokken.

In zijn binnenspiegel zag hij dat er een vrouw op een fiets aan kwam rijden. Was dat Lenie in haar eentje? Had ze de kinderen thuisgelaten? Nee, toen ze dichterbij kwam, zag hij dat het Jeanine was, in een grote hardgele regencape. Zonder er verder bij na te denken, startte hij de auto en reed achter haar aan. Met leerlingen was hij gewend om langzaam te rijden, zeker bij hun eerste lessen, maar dit was heel anders. Een paar keer moest hij langs de kant van de weg stil gaan staan om de afstand tussen hem en Jeanine te laten groeien. Ook dan bleef de grote gele vlek makkelijk zichtbaar. Toen ze op een kruispunt linksaf wilde slaan, keek ze eerst om, maar ze leek hem niet op te merken.

Hij wist niet waar ze werkte, maar deze weg liep naar industriegebied ‘Vrouwenakker’. Het was een stille, kronkelige binnenweg waaraan vroeger een paar boerderijen hadden gelegen die nu allang waren weggesaneerd. Plotseling voelde Martin de macht die hij met zijn auto had, de kracht die erin schuilde, het gevaar dat hij kon sturen en richten. Vijftig meter voor hem reed de vrouw die zijn leven kapot had gemaakt. Ze reed daar alleen, op een kwetsbare fiets, een beetje voorovergebogen. Er kwam geen auto aan. Net waren ze nog door een bromfietser gepasseerd, maar nu zag Martin niets in zijn binnenspiegel.

Alles had ze vernietigd: zijn gezin, zijn werk, zijn leven. En met welk recht? Waarom? Wat had hij haar misdaan? Nam ze op deze manier misschien ook wraak op de man die haar verlaten had? Een tijdje geleden had hij iets in de krant gelezen over een vrouwelijke burgemeester. Die had bij een of andere officiële gelegenheid gezegd dat de man als soort niet deugde. Dus alsof mannen inderdaad tot een schadelijke diersoort behoorden. Zo zou Jeanine er ook over denken, en met die ideeën had ze Lenie geïnfecteerd.

Aan de rechterkant van de weg lag een oude, verlaten boerderij waarvan het dak helemaal kapot was. elke morgen nieuwe zorgen stond er op een bord aan de gevel, wist Martin. Naast het huis was een schuur waar de vroegere knecht nog steeds in woonde. Martin keek en inderdaad scharrelde de man over het erf tussen een stel kippen.

Jeanine fietste door alsof er niets aan de hand was, alsof hij haar niet tot op dertig meter was genaderd. Hij keek in de binnenspiegel: niets te zien. Precies op het moment dat hij gas gaf, kwam er een tegenligger aan, een donkere bmw met bovenop een bord met always success en een grote l.

Ik weet niet wat-ie gaat doen,’ zei Heleen, ‘maar volgens mij gaat-ie binnenkort helemaal door het lint. Ik voel het gewoon.’

‘Daar kunnen wij niks aan doen. Wil jij nog een glaasje?’

‘Ja, doe maar. Over een tijdje minder ik wel weer. Nu heb ik het nog nodig.’

Jeanine stond op en schonk beide wijnglazen vol. ‘Het gaat vanzelf over. De tijd werkt in je voordeel. Hij kan niks doen, echt niet.’ Ze had Heleen niets verteld over de auto die vanochtend achter haar had gereden. Het leek precies zo’n auto als waarin Martin rijles gaf, maar dan zonder dat opzichtige bord op het dak. Bij het kruispunt met de Ingenieur Polslaan had ze hem voor het eerst gezien. Op de Populierenweg, waarlangs al jaren geen populieren meer stonden, had ze nog een keer omgekeken: de auto was er nog steeds. Ze hoorde ook het gelijkmatige geronk van de motor. Ze was blij geweest dat het haar niet in het donker was overkomen. Toen ze de zaak tot op een paar honderd meter was genaderd, was hij haar plotseling gepasseerd. Ze had niet kunnen zien of Martin inderdaad achter het stuur zat. Het kenteken had ze onmiddellijk genoteerd, maar het leek niet handig om aan Heleen te vragen of dat het nummer van Martins auto was.

Ze proostten.

‘Ik vertrouw hem niet,’ zei Heleen weer. ‘Hij is tot alles in staat. Ik ben in ieder geval blij dat we naar de notaris zijn geweest.’ Ze stond op, trok de gordijnen een klein stukje van elkaar en keek naar buiten.

‘Niet aldoor gaan kijken, daar heb je niks aan. Je wordt er alleen zelf maar zenuwachtig van, en ik ook trouwens. Waarom ga je niet wat lezen? Je bent toch net begonnen aan Jung Chang?’

‘Ik kan m’n gedachten er niet bij houden. Elke keer vergeet ik die namen en die plaatsen. Dan denk ik weer dat de grootmoeder de moeder is of de tante. Ik kan er af en toe geen touw aan vastknopen.’ Ze tuurde opnieuw tussen de kier in de gordijnen. ‘Niks te zien.’

‘Natuurlijk is er niks te zien. Die toestand met de politie, dat heeft heus wel geholpen.’

Heleen lachte zenuwachtig. ‘Denk je echt?’

‘Natuurlijk.’

‘Ik ben benieuwd wat-ie morgen doet.’ Heleen nam een slokje wijn. ‘Of-ie nog naar school komt om Jason en Kim op te halen.’

‘Ik denk ’t wel.’ Natuurlijk zou Martin er zijn. Mannen liepen in zo’n situatie met een bord van plaatijzer voor hun kop. Van een afkoelingsperiode hadden ze nog nooit gehoord. Ze stookten het vuurtje alleen maar hoger op tot de brand niet meer te blussen was.

‘Maar wat moet ik dan doen? Ik heb geen zin in een soort gevecht. Ik zie ons alle twee al aan de kinderen trekken daar voor de school met andere ouders en kinderen erbij. Verschrikkelijk gewoon, zo’n scène. Jason en Kim zouden zich kapot schamen.’

‘Ik weet wel wat,’ zei Jeanine.

Hij keek voor de vierde keer op zijn horloge. Om kwart over twaalf was hij de eerste ouder geweest. Lenie was er nog steeds niet. Hij voelde zich ongemakkelijk, alsof iedereen aan hem kon zien dat hij voorbereid was om strijd te leveren met Lenie. Hij speurde de straat af, maar ze was nog niet te bekennen. Voor vanmiddag had hij al een heel programma samengesteld. Eerst met de auto naar A. Daar zouden ze naar Jurassic Park gaan. In de pauze een ijsje. Dan terug naar huis. Hij had twee dozen gekocht met spullen waarmee je zelf dinosaurussen kon maken. Leuk knutselen, dat zouden ze met z’n drieën gaan doen, gezellig om de tafel, met limonade en koek. Daarna even tv kijken en ten slotte zou hij kip met gebakken aardappelen en appelmoes serveren.

‘Gaat het een beetje, zo alleen?’ vroeg de moeder van een jongetje dat bij Jason in de klas zat.

‘Tsja… in het begin is ’t een beetje moeilijk natuurlijk, maar ach, alles went.’

‘En met de kinderen, lukt dat?’

‘Redelijk.’

‘Alles goed geregeld met Lenie?’

Hij knikte. De deuren van de school zwaaiden nu open. Hij keek om zich heen, maar Lenie was nergens te zien.

‘Nou, je hoort ’t wel ’s anders,’ zei de moeder. ‘Laatst nog de vader en moeder van Bas, je weet wel, die zit ook bij Jason en Patrick in de klas, nou… Vanaf het begin was het pure ellende. De één verweet de ander dat-ie de afspraken niet nakwam…’

Martin zocht Jason en Kim tussen de kinderen die joelend en duwend het gebouw uit stroomden.

‘… dus dat was voortdurend ruzie, knokken, vechten om dat kind. Dan zei z’n moeder weer dat z’n vader hem te veel verwende en te laat naar bed liet gaan, en dan kreeg je weer verwijten van de andere kant…’ De vrouw keek erbij alsof ze het heerlijk vond, al die huwelijksconflicten en scheidingsellende. ‘… dat zij niet meewerkte als-ie een keer verhinderd was door z’n baan, dat-ie een stoot alimentatie moest betalen en als vuilnis werd behandeld…’

De stroom kinderen werd dunner. Patrick kwam op z’n moeder aflopen. ‘Mama, mag er iemand met me mee?’

Ze leek hem niet te horen…en die jongen, Bas dus, die ging er helemaal aan onderdoor. Dat beseffen veel mensen niet, hè, dat zo’n kind tussen de ouders in staat en de klappen op moet vangen. Over de rug van zo’n kind vechten ze het uit, dan komt alle haat naar boven…’

‘Mama,’ teemde Patrick nu iets luider, ‘mag er vanmiddag iemand met me mee?’

‘… en het schijnt dat Bas nu ook bij een psycholoog loopt, bij een riaggergens, ik weet niet precies.’

Patrick trok hard aan de mouw van zijn moeders jas. Hij schreeuwde nu. ‘Mag er vanmiddag iemand met me mee om te spelen?’

‘Kan je dat niet gewoon vragen?’

‘Maar ik…’

‘We moeten vanmiddag de stad in… een nieuwe spijkerbroek en een nieuwe jas kopen.’

‘Heb ik helemaal geen zin in. Ik wil…’

‘Je hebt niks te willen, meneertje.’

Er kwam nu nog een enkel kind uit de school. Vrijwel alle ouders waren verdwenen. Martin wilde het gebouw binnengaan om te kijken waar Kim en Jason gebleven waren, toen hij de stem van Patrick achter zich hoorde. Jason is er niet meer, hoor! Die mocht een half uur eerder weg.’

Martin draaide zich om. ‘Eerder weg, hoezo? Met wie?’

‘Met z’n moeder, geloof ik.’

Het was gelukkig mooi weer. Martin stond op het pad tussen twee huizenblokken. Tussen enkele heesters door zag hij aan de overkant van het speelterrein het huis van Jeanine. Drie jongetjes waren bij een van de doelen aan het voetballen. Hoe groot was de kans dat Jason straks zou verschijnen? Martin voelde nog eens in zijn binnenzak naar het pakje. Omdat hij hier niet te lang kon blijven staan, liep hij weer naar de voorkant van de huizen. Hij keek naar het naambordje. Dit was Wolga. In een paar huizen zaten gezinnen nog om de tafel.

Toen hij terug was op zijn uitkijkpost, hoorde hij de soms hoog uitschietende stem van Jason al. Er waren nu een stuk of zes jongetjes aan het voetballen. Hoe zou hij Jasons aandacht kunnen trekken? Zou Jason inderdaad met hem mee willen gaan? Of zou hij onmiddellijk naar Lenie rennen? Er kwamen een paar jongens bij en ze gingen een partijtje doen. De verdeling over twee teams gaf kennelijk aanleiding tot ruzie, maar eindelijk begonnen ze.

Martin kreeg het gevoel dat er iemand achter hem stond. Hij draaide zich om en keek in het gezicht van een man die opvallend bruin zag. De man droeg een trainingspak. ‘Zo, lekker in de bosjes naar kleine jongetjes kijken?’

‘Ikke… ik kijk naar mijn zoontje, dat is die met dat rooie t-shirt. Hij heeft nou de bal.’ Jason probeerde tevergeefs een tegenstander te omspelen. Hij was nooit een groot voetballer geweest.

‘Mag-ie dat soms niet weten? Staat u daarom hier zo stiekem?’

‘Hij wordt zenuwachtig als-ie weet dat ik kijk.’

De man knikte even en liep toen dwars het veld over, tussen de voetballertjes door. Hij tikte Jason op zijn schouder en wees in de richting van de plek waar Martin stond. Jason rende verder achter de bal aan alsof er niets aan de hand was.

Martin liep weer naar Wolga. Nergens zat nog iemand te eten. In één huis werd de tafel afgeruimd door een man. Zijn vrouw stond in een hoek van de kamer toe te kijken. Ze zei iets en de man zette de pannen die hij in zijn handen had weer op de tafel. Hij begon met expressieve gebaren tegen haar te praten, maar ze ging de kamer uit. Martin liep weer naar het binnenterrein. Hij stond er nog maar net toen de bal na een volstrekt mislukt schot op doel bijna voor zijn voeten rolde. Jason rende erachteraan.

‘Jason,’ zei Martin.

‘Hallo.’ Jason pakte de bal op en wilde ermee terug lopen.

‘Ik heb wat voor je.’ Martin haalde het pakje uit zijn binnenzak.

Jason schopte de bal terug naar het voetbalveldje, nam het cadeau aan, en scheurde het papier eraf.