De begrafenis
______________
‘Bijna tweeduizend gulden gaat dat kosten,’ zei Peter. ‘Tenminste, volgens de prijsopgaaf van de garage en net nou we geen all risk meer hebben. En de dader ligt natuurlijk op het kerkhof.’
‘Ik kan er ook niks aan doen,’ zei Sandra.
‘Nee, jij kan nooit nergens wat aan doen.’
‘Van mij hoeven die deuken er helemaal niet uit.’
Peter zuchtte. Typisch een opmerking voor Sandra. ‘Weet je zeker dat het niet gebeurd is toen jij erin reed?’
‘Dat heb je nou al honderd keer gevraagd.’
‘Dan vraag ik het voor de honderdeneerste keer.’
Ze liep naar de keuken. Voor ze door de deur van de woonkamer verdween, zei ze: ‘Dan zeg ik voor de honderdeneerste keer dat het niet gebeurd is toen ik reed.’ Ze trok de deur met een klap achter zich dicht.
Dit gebeurde tegenwoordig steeds vaker: dat ze gewoon wegliep als hij iets wilde zeggen of vragen. Alsof ze iets te verbergen had. Hij had de periode gereconstrueerd: het was een maand of tien geleden begonnen en het moest wel iets met die rijlessen te maken hebben. Hij moest zelf de lessen betalen en machteloos toezien hoe die instructeur Sandra beïnvloedde, het hoofd op hol bracht, misschien wel tegen hem opzette. Dit was nog nooit gebeurd, bij geen enkele cursus, en ze had er toch al heel wat gevolgd. Had hij eigenlijk zelf wel een vrouw, die instructeur? Of pakte hij gewoon alle vrouwelijke leerlingen?
Peter deed de deur naar de keuken open, maar bleef zelf in de kamer staan. ‘Sandra!’
‘Wat is er?’
‘Kom ’s hier!’
‘Waarom?’
‘Ik moet je wat vragen.’
‘Kom jij dan maar hier.’
Met tegenzin liep hij de keuken in. Sandra stond deeg te kneden. Dat betekende waarschijnlijk morgen zelfgebakken brood.
‘Volgens mij verberg je iets voor me.’
Ze bleef doorgaan met kneden. ‘Verbergen?’
‘Ja, een geheim, iets stiekems.’
Ze haalde haar schouders op. ‘Onzin.’
‘Kijk me eens aan!’
‘Ik ben bezig.’
Hij omklemde haar rechterarm, maar ze hield haar blik gericht op haar handen, die nog steeds in gevecht waren met het deeg. Met grote passen liep hij naar de kamer, pakte een beeldje dat ze op een boetseercursus had gemaakt en dat sindsdien op de schoorsteenmantel stond, en gooide het kapot op de plavuizen.
‘We gaan natuurlijk naar de kantonrechter,’ zei Borghesi, ‘om de voogdij terug te krijgen. Het kan trouwens nog wel een tijdje duren. Ze zijn overbelast. Iedereen gaat tegenwoordig met van alles en nog wat naar de kantonrechter.’
Martin knikte begripvol.
‘U moet er wel rekening mee houden dat u mogelijk niet in het gelijk wordt gesteld, dat de voogdij bij mevrouw Lepping komt. Kijk, dit heb ik uit ons archief opgediept, een kranteartikel van een paar jaar geleden.’ Borghesi las voor: ‘De onzekerheid voor Jan U. duurt voort. Op zijn vroegst over drie maanden zal de 42-jarige man uit Zoetermeer weten of hij zijn zoon Hugo, negen jaar oud, bij zich mag houden of dat hij het kind moet afstaan aan de vrouw die door zijn in januari overleden ex-echtgenote bij testament tot voogdes over zijn twee kinderen werd benoemd. Hugo’s zusje Karin, dertien jaar oud, woont bij de voogdes in Heeze.’ Borghesi reikte hem het kranteknipsel aan. ‘Hier, leest u verder maar.’
Martin liet zijn ogen snel over de regels gaan. ‘Maar dat hou je toch niet voor mogelijk, dat je op die manier je eigen kinderen…’
‘Alles is mogelijk. Als het allemaal goed gelopen was tussen u en uw ex-vrouw, dan had het heel anders gelegen, maar nu, met die ellende die u veroorzaakt heeft…
‘Ellende?’ Martin vroeg zich af of hoe ver Borghesi’s vermoedens reikten.
‘Ja, die toestanden met dat pamflet, de politie die u van het dak moest halen, die problemen op school, uw zoontje die door de politie is opgepakt.’.. Het is me nogal wat. En het resultaat van dat alles is die laatste voorlopige beschikking. Dat is een keihard gegeven.’
‘Hoezo?’
‘Eigenlijk betekent het dat de rechter u als opvoeder niet vertrouwt. U heeft uzelf een brevet van pedagogisch onvermogen gegeven.’
‘Ja, mijnheer Van Leeuwen, nogmaals gecondoleerd.’ Mulder gaf hem een hand, die merkwaardig droog aanvoelde. Als Martin te hard zou schudden, zou hij tot stof uit elkaar vallen. ‘Het is allemaal heel tragisch, vooral voor de kinderen natuurlijk.’
‘Ja, verschrikkelijk,’ zei Martin fluisterend.
‘Pardon?’
‘Ja, verschrikkelijk,’ zei hij weer, nu harder dan hij bedoeld had. Het leek of Mulder even terugdeinsde.
Martin ging de politieman voor naar de woonkamer en wees hem een stoel. Er lag een sneeuwbui van roos op de kraag en de schouders van Mulders colbertje.
‘Ik wou nog ’s met u praten,’ zei de politieman. ‘Ik heb net een onderhoud gehad met mevrouw Lepping en dat heeft een aantal vragen opgeroepen.’
‘Vragen? Hoezo vragen? Waarover dan?’
‘Rustig maar.’ Mulder maakte met zijn rechterhand een sussend gebaar. De politieman keek om zich heen, stond op, liep naar de schoorsteenmantel en pakte het portret van Lenie dat Martin daar die ochtend had neergezet. Het leek of hij het voor altijd in zich wilde opnemen. Ten slotte zette hij het weer neer en ging zitten. ‘Leuke vrouw, zo te zien. Zonde, zo’n ongeluk, zo’n stompzinnig ongeluk.’ Er klonk nu kwaadheid door in zijn stem.
‘Ja, heel erg,’ zei Martin en ondertussen spookte het door zijn hoofd: vragen, vragen, vragen…
‘Ze was nog maar achtendertig?’
Martin knikte. Achtendertig. Lenie was zevenentwintig toen ze trouwden.
‘En twee kinderen?’ vroeg Mulder.
‘Ja, twee kinderen.’
Mulder wreef nadenkend met zijn hand over zijn gezicht. ‘Tsja, ik weet dat ’t vervelend is, maar ik moet toch nog eens terugkomen op die donderdagavond, die fatale donderdagavond, zoals dat dan heet…’ Mulder zweeg een tijdje terwijl hij weer in het rond keek. ‘U verzamelt modelautootjes, is ’t niet?’
‘Heb ik gedaan… alleen maar Ford-modellen, schaal i op 43.’
‘Dus u bent ermee opgehouden?’
Martin knikte.
‘Waarom?’
‘Gewoon geen zin meer. Ik kan ’t niet meer opbrengen. Het kost me trouwens ook te veel geld. En Lenie heeft ook…’
‘Wat heeft Lenie ook?’
‘Nee, niks.’
‘Hoezo niks?’
‘Nou ja, Lenie vond het geen leuke hobby. Ze irriteerde zich eraan als ik met die modellen bezig was.’
Plotseling klonk Mulders stem veel zakelijker, harder bijna. ‘Die donderdagavond, laten we die nog een keer doornemen. Vertelt u ’s, wat er toen gebeurd is.’
‘Maar dat heb ik al verteld.’
‘Als ’t gaat om verhalen is een rechercheur net een kind,’ zei Mulder. ‘Hij heeft geen enkel bezwaar tegen herhaling. Dus gaat uw gang.’
Martin vertelde opnieuw het verhaal van de donderdagavond. Van het eerste telefoontje tot het laatste.
‘En dat was alles?’ vroeg Mulder. ‘Niks vergeten?’
Martin schudde zijn hoofd. Hij keek Mulder aan als om hem te laten merken dat hij werkelijk niets te verbergen had.
‘Mevrouw Leppings verhaal was iets anders,’ zei Mulder.
‘Anders?’
‘Ja… over uw reacties met name. U belde haar op om… even kijken ongeveer kwart over elf, om te vragen waar ze bleef en u schrok toen u haar aan de lijn kreeg en niet uw ex-vrouw, wat u kennelijk verwacht had. Klopt dat?’
‘Nou ja, schrikken, ik had het inderdaad niet verwacht, dat was alles.’
‘Maar u verbrak dus de verbinding.’ Mulder keek Martin vragend aan.
‘Ja, ik weet ook niet waarom. Zomaar, het gebeurde zomaar.’
‘Dingen gebeuren nooit zomaar.’ Mulder zweeg even.
Martin voelde zweetdruppels over zijn rug naar beneden lopen. Hij drukte zich tegen de leuning van de stoel, maar de jeuk werd alleen maar sterker.
‘Mevrouw Lepping, Jeanine dus, heeft daarna u gebeld, en toen deed u weer vreemd.’
‘Ik? Vreemd? Niet dat ik weet.’
Mulder maakte een aantekening in een notitieboekje. Martin probeerde voorzichtig met zijn rug over de leuning van de stoel te wrijven.
‘Klopt het dat u mevrouw Lepping een paar keer hinderlijk bent gevolgd in uw auto?’
‘Hinderlijk? Ik heb een stukje achter haar aan gereden, dat wel ja.’
‘Waarom?’
‘Zomaar.’
Mulder herhaalde zijn vraag.
Martin vertelde over de scheiding, over de rol die Jeanine daarbij gespeeld had, over de voogdij en de voorlopige omgangsregeling. ‘Als u zelf kinderen heeft, dan begrijpt u wat zoiets betekent.’
‘En u gaf haar overal de schuld van?’
Martin realiseerde zich dat hij te ver was gegaan. Mulder zou denken dat hij haar uit de weg had willen ruimen om zijn kinderen en misschien zelfs zijn vrouw terug te krijgen. ‘Nou ja, niet direct natuurlijk, zo bedoel ik ’t niet, maar ze was niet m’n… eh, m’n beste vriendin.’
‘Nee, dat begrijp ik. Naar uw idee stond ze tussen u en uw ex-vrouw en uw kinderen.’
‘Min of meer.’ Martin had het gevoel dat hij levend werd geroosterd. Alles brandde, gloeide en zweette. Het was alsof hij op de eerste zonnige zomerdag met zijn bleke vel tien uur in de zon had gezeten.
‘Min of meer,’ herhaalde Mulder. Hij maakte weer een notitie. Toen stond hij op en liep door de kamer. Martin volgde hem met zijn ogen.
Mulder ging voor Martin staan. ‘Waarom reed u achter mevrouw Lepping aan op… even kijken…’ Mulder bladerde terug in zijn notitieboekje.
‘…de Populierenweg? Toch niet om haar van de weg te rijden?’
Martin keek omhoog in de grijze ogen van Mulder. ‘Van de weg rijden? Natuurlijk niet. Ik volgde haar gewoon, ik wou haar een beetje bang maken.’
‘Alleen maar bang maken?’
‘Ja,’ zei Martin, ‘dat is toch niet strafbaar?’
‘Nee, strafbaar niet, maar leuk is anders.’ Tussen zijn tanden door zoog Mulder lucht naar binnen. ‘Ik moest maar weer eens gaan. Voorlopig weet ik genoeg.’
Martin liep mee naar de buitendeur.
‘O ja,’ zei Mulder, ‘nog iets wat mevrouw Lepping me vertelde, en wat ze zich nog precies herinnerde. Vlak nadat ze met u die afspraak had gemaakt dat ze die spullen zou komen halen, wilde ze afbellen omdat het bleek te regenen. Maar u nam niet op.’
‘O, nam ik niet op?’ Martin zocht koortsachtig naar een reden.
‘Hoe kwam dat? U zat hier toch thuis op haar te wachten?’
‘Ik weet ’t alweer,’ zei Martin. ‘Ik denk dat ik toen net even naar boven was. Daar hoor je de telefoon niet, dus ik had hem op het antwoordapparaat gezet. Er kan altijd een leerling bellen of iemand die informatie wil over rijlessen.’
Mulder liet zijn blik van Martins hoofd naar zijn voeten gaan en weer terug, alsof hij hem de maat wilde nemen. ‘Ja, even naar boven… Zou kunnen, zou inderdaad kunnen.’
Het leek hem niet gepast om door te werken, dus hij had alle leerlingen afgebeld. Sandra als laatste. Hij had gezegd dat het wegens familieomstandigheden was. ‘Wil je me niet meer zien?’ had ze gevraagd met een snik in haar stem. ‘Natuurlijk wel, maar ik kan echt niet, familieomstandigheden.’
‘Wat is er dan gebeurd?’ Ze hield net zo lang aan tot hij vertelde dat Lenie overleden was. ‘Wat erg, Martin. Zal ik naar je toe komen?’
‘Nee, dat hoeft niet.’
‘Maar je hebt toch steun nodig, juist nu.’ ‘’t Gaat echt wel. Ik ben al over de ergste schok heen.’
‘Ik wil graag bij je zijn, Martin.’
Ze stond nu tegenover hem in het gangetje en wilde hem omhelzen, maar hij duwde haar voorzichtig van zich af.
‘Ik begrijp het wel,’ zei ze.
Ze gingen naar de kamer en zaten zwijgend tegenover elkaar.
‘Wat is er gebeurd?’ vroeg Sandra.
Martin antwoordde niet meteen. In gedachten bracht hij alles nog eens in kaart.
Vrijdag had in de krant gestaan dat op de Kontikidreef een vrouw was aangereden door een auto die daarna was doorgereden. De vrouw – haar naam had er gelukkig niet bij gestaan – was levensgevaarlijk gewond naar het Streekziekenhuis gebracht. Maandag bevatte de krant een klein berichtje over de vrouw die donderdagavond was aangereden. Ze was overleden. Weer geen naam. Vanavond zou er in elk geval van hem en de kinderen een rouwadvertentie in de krant staan. Sandra legde haar hand op zijn arm, en kneep even met haar vingers. Hij had lang over de tekst nagedacht. Het was ten slotte geworden: ‘Tot ons groot verdriet is volkomen onverwachts van ons weggenomen onze lieve Heleen Zondervan. Martin van Leeuwen, Kim, Jason.’ Waarschijnlijk zou er ook een advertentie bij staan van Jeanine, en die zou zeker de woorden ‘wegens een noodlottig ongeval’ of iets dergelijks bevatten. Met Jeanines naam en die van Jason en Kim. Zo zou Sandra er achter kunnen komen. Ze leek hem wel iemand die de familieberichten spelde. Als hij het nu verzweeg, zou dat later verdenkingen op kunnen roepen.
‘Een ongeluk,’ zei Martin.
‘Een ongeluk? Hoe dan? Wat is er dan gebeurd?’
‘Een auto, ze is met haar fiets tegen een auto gereden.’
‘Gaf ze geen voorrang of zo?’
‘Ik weet niet hoe het precies gebeurd is. Dat maakt toch ook niks uit.’ Hij probeerde het ongeduld in zijn stem te beteugelen.
Sandra ging naast hem zitten en drukte een zoen op zijn wang. Hij voelde de afdruk van haar vochtige lippen.
‘Maar zoiets wil je toch weten?’
‘Ik niet… Alles blijft hetzelfde, er verandert niks als ik ’t weet.’
‘En was ze… was ze meteen dood?’
Hij stond plotseling op en begon heen en weer te lopen.
‘Zwaar gewond?’ vroeg Sandra.
Hij leunde op de schoorsteenmantel. Zijn gezicht een decimeter van de foto van Lenie. ‘Ja, zwaar gewond.’ Zijn stem brak bijna. ‘Ze is naar de intensive care gebracht. Na ruim een dag is ze overleden.’
Hij hoorde hoe Sandra overeind kwam en op hem toe liep. ‘Wat verschrikkelijk, Martin.’ Ze probeerde hem gelukkig niet te omhelzen. Minutenlang bleef ze achter hem staan. Hij kreeg kramp in zijn arm, maar durfde zich niet te bewegen. Als hij zijn ogen focuste, kreeg hij het gezicht van Lenie scherp. Het was net of ze lachte, een gemeen, hatelijk lachje: je dacht zeker dat je van me af was, maar nu begint het pas, Martin; je hebt jezelf in de nesten gewerkt, en niet zo’n beetje ook; echt wat voor zo’n schlemiel als jij; nou zit je aan die Sandra vast; heb je haar al eens goed bekeken met haar afhangende schouders, die bange, fletse ogen, die rare, hoge heupen?
‘Kan ik je helpen?’ vroeg Sandra.
Ja, ja, ja, schreeuwde het in zijn hoofd: door weg te gaan en nooit meer terug te komen. ‘Ik weet ’t niet,’ zei Martin. ‘Ik moet me er toch in m’n eentje doorheen zien te slaan.’
‘En de kinderen? Die komen natuurlijk weer bij jou.’
Hij reageerde niet.
‘Het zal allemaal heel anders worden,’ zei Sandra.
‘Ja, heel anders.’ Martin drukte zijn nagels in zijn handpalmen.
Ze stonden bij elkaar en toch ook weer niet: Lenies vader en moeder, zijn eigen moeder, Jeanine, Jason en Kim en hijzelf. Ze vormden afzonderlijke eenheden die door de gebeurtenis naar elkaar toe werden getrokken, maar zodra ze elkaar te dicht naderden, werden ze weer afgestoten. Lenies zus Inez en haar vriend Ron stonden iets verderop, tussen andere familieleden en kennissen. Ron had hem verteld over een merkwaardig project voor energiebesparing: in sportscholen en fitnessclubs zouden alle apparaten en instrumenten moeten worden voorzien van een dynamo of iets dergelijks, zodat de opgewekte energie kon worden omgezet in elektriciteit. Inez was altijd al een beetje de outsider van de familie geweest; geen wonder dat ze met zo’n mafkees als Ron samenwoonde.
Jason kwam even naar Martin toe, keek hem afwachtend aan, maar liep toen weer naar Jeanine. Een man in het zwart voegde zich bij hen. Hij vroeg wie er straks wilde spreken. Martin wilde iets zeggen, maar kon geen woord uitbrengen. Iedereen keek hem aan, hij wist het zeker. Jeanine deed een stap naar voren en meldde zich.
De deuren van de aula gingen open en ze liepen naar binnen. Martin liep stram van de spanning. Wie ging naast wie zitten? Hij botste tegen Jeanine en fluisterde een verontschuldiging. Jeanine negeerde hem. Uiteindelijk zaten Kim en Jason tussen hem en Jeanine: een lief gezinnetje als je niet beter zou weten. De kist, overdekt met bloemen, stond op een stellage zo’n drie meter van hen af. Een man van de begrafenisonderneming had nog gevraagd of ze de overledene wilden zien voor de kist dichtging. Martin was niet gaan kijken. Vannacht had hij al gedroomd dat Lenie plotseling in de kist omhoogkwam, het bloed nog aan haar hoofd, en dat ze met een priemende vinger naar hem wees. Martin pakte Kims hand, die vertrouwenwekkend klein en smal was.
Jeanine kwam naar voren en ging achter een lessenaar staan. Ze keek eerst de zaal rond, vouwde toen een stuk papier open en begon te vertellen over Lenie, dat haar leven niet altijd makkelijk was geweest, dat ze twee kinderen had opgevoed, dat ze haar leven net een nieuwe, veelbelovende wending had gegeven. ‘Maar die belofte zal helaas nooit meer worden ingelost.’ Jeanine keek de aula rond, leek alle gezichten af te willen tasten, om uiteindelijk bij hem uit te komen. ‘Want door een onzinnig, wreed ongeval is ze uit ons midden weggerukt.’ Martin keek opzij naar Kim. Hij wilde zijn handen voor zijn oren doen, zijn gehoorgangen afsluiten, maar stuk voor stuk kwamen de woorden bij hem binnen, onontkoombaar.
‘Ik noem het een ongeval,’ ging Jeanine door, ‘maar eigenlijk was het een moord, een brute moord, dat weten we allemaal. En dus was er ook een dader, iemand die verantwoordelijk is voor de dood…’ Jeanine stokte even, ze veegde met een hand vlak onder haar ogen waarschijnlijk enkele tranen weg. Een paar seconden keek ze naar het plafond. Martin zag dat sommige aanwezigen hetzelfde deden. Daarna richtte Jeanine haar blik weer op Martin.
‘…iemand die verantwoordelijk is voor de dood van deze vrouw die nog een leven vol uitdagingen voor zich had liggen, die nog zoveel had willen geven, vooral ook aan haar kinderen Kim en Jason, maar dat niet meer zal kunnen omdat iemand haar het leven heeft afgenomen.’
Martin kneep zachtjes in de hand van Kim. Ze keek hem aan. De tranen liepen over haar wangen. Hij had haar in zijn armen willen sluiten, wegdragen van deze plek, samen met Jason. Waarom moesten ze deze beproeving doorstaan? Wat was het nut ervan? Jeanine nam haar plaats weer in. Er klonk klassieke muziek. Nu zag Martin pas dat Mulder aan de zijkant van de aula stond.