Het raam
______________
Hij stond al een tijdje te wachten en had een paar keer nadrukkelijk op zijn horloge gekeken, maar ze leek niets in de gaten te hebben. ‘Trek je je jas nog s aan? We gaan weg.’
‘Ik heb niet zoveel zin.’ Sandra hield haar ogen op de krant gericht.
Peter ging vlak voor haar staan. ‘Hoezo “ik heb niet zoveel zin”?’
‘Nou, net wat ik zeg. Jij zei dat je naar je ouders zou gaan, maar ik blijf eigenlijk liever gewoon thuis. Anders moet ik weer een paar uur met je vader en moeder over niks praten. Lekker weer, beter dan gisteren, de tv is de laatste tijd ook niet veel, wanneer halen de buren die troep nou ’s weg uit de tuin, Florien is woensdag nog langsgeweest…’
Hij trok de krant uit haar handen. ‘Wat is dit voor gezeik? Normaal ga je altijd mee, en nou krijgt madam plotseling wat anders in d’r hoofd. Waar komt dat nou weer vandaan?’
‘Kan je niet ’s alleen gaan? Het zijn tenslotte jouw ouders.’
Wat was hier in godsnaam aan de hand? Zo lang als ze met elkaar gingen, ruim acht jaar nu, was hij mee geweest naar haar ouders en zij naar de zijne. Zoiets veranderde je niet zomaar van de ene op de andere dag. Hij kon straks toch niet alleen bij zijn vader en moeder komen aanzetten: Sandra wil niet mee, ze heeft geen zin. Zijn ouders zouden hem vreemd aankijken. Moest hij dan liegen? Sandra is ziek. Wat heeft ze? Aanstelleritis.
‘Nou, doe niet zo lullig.’ Hij pakte haar bij een arm. ‘Kom op, trek je jas aan. Over vijf minuten gaan we.’
‘Ik blijf liever thuis.’
‘En ik heb liever dat je meegaat.’
Nee,’ riep ze plotseling ongewoon hard. Het was of ze nu pas ontdekte hoeveel volume ze kon produceren en ze leek er zelf van te schrikken want ze sloeg een hand voor haar mond.
Hij trok haar van de bank omhoog en schudde haar flink door elkaar.
‘Nee, niet doen,’ riep ze. ‘Niet slaan.’
Dat stookte zijn woede nog meer op. Haar bange, huilende gezicht, het haar voor de ogen, bewoog voor hem heen en weer. Ze was een machteloze, angstige pop in zijn handen. Toen voelde hij haar nagels op zijn wang en de pijn alsof er een scherp mesje over zijn gezicht werd getrokken. Hij liet haar los en veegde met zijn hand over zijn wang. Bloed. Ze staarde hem aan alsof ze nieuwsgierig was. Hij raakte haar hard tegen de zijkant van haar hoofd.
Hij keek in de tv-gids en zag welke programma’s een van de zenders het komende uur voor hem in petto had: Lassen, lijmen en plaatbewerken, Voorlichtingsprogramma, Ontdek de psychologie, 26-delige serie, afl. 18: ‘Ouder worden: een nieuwe uitdaging’, Urineverlies, u kunt er iets aan doen, Voorlichtingsprogramma, Schrijven van gedichten en verhalen, zesdelige cursus, afl. 5: ‘Schrijven is werken’, Aquarelleren, achtdelige cursus, afl. 4: ‘Landschap’. Dit was hét uur van de week voor een schrijvende en aquarellerende bejaarde die af en toe wat laste en lijmde, maar helaas ook incontinent was.
Hij pakte de brief die hij vanochtend gekregen had en las hem voor de vierde keer door. ‘Martin,’ stond erboven. ‘Je bent blijkbaar niet in staat om gewoon te praten over een regeling voor de voorjaarsvakantie. Het lijkt me redelijk als jij de kinderen ook een paar dagen neemt. Namelijk de dagen dat ik werk: dinsdag, woensdag en donderdagochtend. Dat geld voor…’
‘Geldt moet met dt,’ mompelde Martin. ‘… beide weken van de voorjaarsvakantie. Als je het hiermee eens bent, kan je me bellen. Zo niet, dan heb ik liever dat je schrijft. Want anders krijgen we toch alleen maar ruzie. Begrijp me goed. Ik wil het liefst dat alles in goede harmonie verloopt, dat is ook beter voor de kinderen. Groeten, Heleen.’
Niet eens ‘Beste Martin’ of ‘Vriendelijke groeten’. Ze maakte de afstand maximaal. Alsof hij een gevaarlijk monster was of een besmettelijke ziekte had. Hij bladerde in zijn agenda. Het was puur onmogelijk om tweeëneenhalve dag in een week zomaar weg te strepen, zeker in deze tijd. Koninginnedag viel ook nog in die periode. Dat kostte ruim tien lessen. Die waren op een ander moment wel weer in te halen, maar de leerlingen zouden het niet leuk vinden, die hielden van regelmaat. Wie eenmaal les had op dinsdagochtend, wilde dat normaal gesproken zo houden. Zo’n voorjaarsvakantie was ook een belachelijke uitvinding. Zomaar eind april, begin mei twee weken vrij, waarom deden scholen dat?
Hij haalde een flesje bier uit de keuken. De afwas van de laatste paar dagen stond er nog, maar hij had geen energie om op te ruimen of schoon te maken. Hij tilde het deksel van een pan en snoof de zurige stank op die omhoogkwam uit het restje van de chili con carne die hij twee dagen geleden gemaakt had op basis van het recept uit Koken voor jezelf. Er stond ook een halfvol pannetje macaroni met saus uit een pakje met de opdruk: ‘culinaire saus’. Dan waren de patat en de kroket die hij vandaag bij de snackbar had gehaald ook culinair. Wat er over was van de macaroni had hij eigenlijk in de ijskast moeten doen. Misschien zat het bederf er nu al in, zoals het overal in kroop: onzichtbaar, onhoorbaar. En plotseling was het er, kwam het rottend en stinkend naar buiten, zodat je je afvroeg waarom je het niet eerder had gemerkt.
Hij ging terug naar de woonkamer, zette de tv aan en keek even naar het programma over urineverlies. Hij zapte langs alle zenders tot hij weer terug was op Nederland 1, waar een spelletjesprogramma werd vertoond. Hij zette het geluid uit. Stel dat hij op Lenies voorstel zou ingaan. Natuurlijk was er altijd wat te schuiven en te improviseren met lessen. Als hij ziek werd, vielen er tenslotte ook uren weg. Maar het was wel het begin van het einde.
Dan had ze hem pas echt goed te pakken. Wat mevrouw ook maar verzon – uitstapjes, vakanties, afspraken, feestjes –, hij zou zich moeten aanpassen. Zij was voogdes, zij had de kinderen het vaakst. Afspraken waren prima, maar alleen als het haar uitkwam, zoals laatst die zaterdag dat ze al vanaf elf uur bij hem waren, die ellendig verlopen zaterdag. Hij was volledig afhankelijk van wat er in haar hoofd opkwam. Of van wat Jeanine haar aanpraatte natuurlijk. En de kinderen waren ook al op haar hand, zeker Kim. Die zei dat ze bij hem kwam logeren. Op zaterdag om vijf uur bij het station renden ze niet op hem af, ze vlogen hem niet om de hals. Nee, natuurlijk niet. Lenie stond immers kritisch toe te kijken. Hij zag de geluidloos pratende mensen op het scherm. Een vrouw had kennelijk een prijs gewonnen, want ze stond uitbundig te juichen.
Het was onmogelijk om zonder meer ‘nee’ te zeggen op Lenies voorstel. Hij moest met een tegenvoorstel komen, een aanvaardbaar compromis. Dinsdagmiddag en woensdag bijvoorbeeld. Dat was anderhalve dag. Hij ging aan tafel zitten, pakte pen en papier en begon te schrijven. ‘Lieve Lenie’. Hij streepte ‘Lenie’ door en verving het door ‘Heleen’. ‘Lieve Heleen’, dat stond belachelijk. Hij pakte een nieuw stuk papier en zette er ‘Beste Heleen’ boven. ‘Ik zou graag op je voorstel voor de voorjaarsvakantie ingaan. Maar in verband met afspraken voor lessen is dat niet mogelijk. Je weet dat ik altijd wil meewerken om een oplossing te vinden voor…’ Hij streepte de laatste zin door; het was onzinnig om zo kruiperig te doen, dan kreeg ze helemaal het idee dat ze hem in de tang had. Het was ook beter om niet te schrijven. Moest zij hem dan weer een briefje sturen om te laten weten of ze het ermee eens was? Terwijl ze het direct over de telefoon konden afspreken.
Hij belde op en kreeg eerst Jeanine aan de lijn. ‘Is het over de voorjaarsvakantie?’ vroeg ze.
‘Ik wou Lenie graag spreken.’
‘Heleen,’ verbeterde Jeanine.
Hij zweeg.
‘Gaat het over de voorjaarsvakantie?’ vroeg Jeanine opnieuw.
‘Dat wil ik graag met de moeder van mijn kinderen bespreken.’
Hij hoorde Jeanine roepen: ‘Heleen! Hier is de man van je kinderen aan de telefoon. Hij wil tegen mij niet zeggen waar het over gaat.’
De hoorn werd met een klap neergegooid. Er klonk alleen geruis en verder niets. Het was onduidelijk of Lenie nog zou komen. Martin hoorde vaag enkele geluiden: een deur die gesloten werd, water dat stroomde, een stem die iets onverstaanbaars riep. Zo was hij in de wereld van Jeanines huis opgenomen, en tegelijkertijd stond hij erbuiten.
Martin schrok, alsof hij ergens op werd betrapt, toen uit de hoorn plotseling klonk: ‘Ja, met Heleen.’
‘Ik ben ’t, Martin.’
‘Je bent het dus eens met mijn voorstel voor de voorjaarsvakantie?’
‘Nou, ik dacht dat… eh…. Kijk, ik zit met lessen een beetje moeilijk. Ik wou voorstellen om…’
Lenie gooide de hoorn op de haak. Hij was stomverbaasd. Hoe konden mensen zo onredelijk zijn om dat te doen? Zo was er geen behoorlijk overleg meer mogelijk. Dit was gewoon krankzinnig. Hij draaide nog een keer haar nummer.
‘Dinsdag, woensdagen donderdagochtend,’ zei Heleen, ‘en anders niks.’
‘Maar dat kan toch niet! Denk je dat ik zomaar kan inschikken als jij iets bedacht hebt wat jou toevallig goed uitkomt?’
‘Dat inschikken heb ik ruim tien jaar gedaan,’ zei Lenie, ‘en nou is het mijn beurt om te zeggen hoe dingen geregeld worden. Dinsdag, woensdag en donderdagochtend.’
‘Maar je kan toch niet zomaar een ultimatum stellen?’
‘O, nee? Nou, dat kan ik wel. Dinsdag, woensdag en donderdagochtend, de twee weken van de voorjaarsvakantie.’
‘Maar als we nou…’
Ze had de hoorn op de haak gegooid. Hij draaide haar nummer opnieuw, maar er werd niet meer opgenomen. Met driftige stappen liep Martin naar de keuken. Tevergeefs tastte hij naar een flesje bier in de koelkast.
Hij stapte in zijn auto en reed naar Overdam. Flink ver van Jeanines huis parkeerde hij. Het was noodzakelijk om Lenie in levenden lijve te spreken. Dat was de enige manier waarop hij haar tot rede kon brengen. Er viel een lichte motregen, die zijn verhitte gezicht verfriste. Hoe laat was het? Kwart over acht. De kinderen zouden nog niet naar bed zijn. Hij belde aan. De deur ging een kiertje open. Hij zag niemand, maar hoorde Jeanine vragen wie er was.
‘Ik ben ’t, Martin.’
Jeanine wilde kennelijk de deur dichtdoen, maar hij zette zijn voet ervoor. Ze duwde, maar hij hield stand.
‘Ga weg, Martin,’ zei Jeanine half fluisterend. ‘Heleen wil je niet spreken.’
‘Nee, als het aan jou ligt niet, natuurlijk. Jij hebt haar liever helemaal voor jezelf.’
‘Wat een onzin.’
‘Lenie!’ riep Martin, ‘Heleen!’
‘Ze wil je niet zien,’ zei Jeanine. ‘Luister nou toch.’
‘Ik ga niet weg voordat ik met haar gepraat heb. We moeten even overleggen. Er is een misverstand.’
Plotseling hoorde hij Lenies stem. ‘Een misverstand? Laat me niet lachen. Denk nog maar ’s na over mijn voorstel, en als je het ermee eens bent, kan je dat schrijven. Er valt niks te praten of uit te leggen. Je kan je de moeite besparen.’
‘Maar ik heb…’ De vrouwen duwden nu kennelijk beide met volle kracht tegen de deur, zodat hij zijn voet moest terugtrekken. Toen de deur in het slot viel, meende hij hen te horen lachen. Hij bleef een tijdje staan, de deur opnemend alsof het een tegenstander was die hij te lijf wilde gaan. Stonden ze nog steeds in de hal? Moesten ze elkaar vasthouden van het lachen? Speelde ze een spelletje met hem, dat als enig doel had hem dieper t vernederen? De gordijnen werden dichtgetrokken. Hij liep om het blok huizen heen tot hij via een poortje bij een binnenterrein kwam, waar een voetbalveldje met twee doelen was. Het derde huis van links, dat moest van Jeanine zijn. De gordijnen waren dicht terwijl het nog lang niet donker was. Hij ging door het tuinhekje en voelde aan de deur van het vastgebouwde schuurtje. Op slot. Hij trok stevig aan de klink, maar de deur bleef hermetisch gesloten. Aan de achterkant van het huis was ook een deur. Hij voelde voorzichtig, maar ook deze was op slot gedraaid. Zagen ze van binnen de klink op- en neergaan?
Er kwamen een paar jongetjes het voetbalveldje op gerend, die tegen een bal begonnen te trappen. Zou Jason wel eens met ze spelen? Hij had zin om naar hen toe te lopen en het te vragen. Maar ze zouden hem alleen maar een lastige oude kerel vinden, die hen van hun spel afhield. Martin probeerde te luisteren naar de dof klinkende stemmen uit het huis, maar kon er geen wijs uit worden. Hij tikte met zijn trouwring tegen het raam. Lenie had haar trouwring achtergelaten. Die lag nog in het laatje van het kastje naast het bed. Er kwam geen reactie. Hij tikte weer, nu harder. Het gordijn werd opzijgeschoven. Jeanine gebaarde dat hij weg moest gaan.
‘Ik moet Lenie even spreken.’
Jeanine schudde haar hoofd en bleef gebaren in de richting van het tuinhek. Hij tikte opnieuw tegen het raam, krachtiger. Straks zou hij een ster in het glas slaan. Jeanine deed het gordijn dicht. Hij wachtte tot Lenie zou verschijnen of tot de deur zou opengaan, maar er gebeurde niets. De jongetjes waren nog steeds aan het voetballen. ‘Vijf-drie,’ hoorde hij de één zeggen. ‘Niet waar, vijf-vier,’ riep de ander. ‘Vijf-drie, echt wel.’
Martin liep naar de voorkant van het huis en belde aan. Er deed niemand open. Hij drukte weer op de bel, maar hoorde deze keer geen geluid. Ze moesten hem hebben afgezet. Hij bonsde tegen de deur en riep door de brievenbus: ‘Lenie… Heleen! Doe niet zo onredelijk! Kim en Jason, zeg dat mama ’s een beetje gewoon gaat doen en de deur openmaakt voor papa!’ Zo, nu moest ze wel. Hij ging voor het huis op een van de bielzen zitten die om een perk met heesters waren gelegd. Er kwam een man langs die zijn hond uitliet. De man groette hem met een knikje van zijn hoofd.
Martin ging staan. ‘Mag ik u wat vragen?’
‘Tuurlijk.’
‘Die twee vrouwen die daar wonen…’ Martin wees naar het huis van Jeanine. ‘Kent u die?’
‘Een beetje,’ zei de man, terwijl hij zijn hond probeerde in te tomen. De halsband sneed in de nek van het dier.
‘Vindt u dat nou niet een beetje gek, zomaar twee vrouwen bij elkaar, met kinderen van een man die daar niet eens binnen mag komen om z’n eigen kinderen te zien?’
De man haalde zijn schouders op. ‘Ik moet weer ’s verder.’
‘Het zijn mijn kinderen,’ zei Martin.
‘Ik heb er niks mee te maken. Ik bedoel… eh, Hector, niet doen!’ De man liep door.
Martin ging weer op een biels zitten en keek om zich heen. Misschien moest hij zelf wat harder optreden, gewoon laten zien dat hij zich niet zomaar aan de kant liet schuiven. Hij liep weer naar Jeanines voordeur en probeerde de bel: geen geluid. Hij bonsde met zijn vuisten tegen de deur tot hij een doffe pijn in zijn handen voelde. ‘Heleen!’ schreeuwde hij door de brievenbus. Hij kon horen dat binnen het geluid van de televisie harder werd gezet.
Hij liep nog eens om het huis heen. De jongetjes waren niet meer aan het voetballen. Nergens was een mens te bekennen. Het was of iedereen zich had teruggetrokken en zijn adem inhield om te zien hoe hij zich hieruit zou redden. Hij liep naar het midden van het voetbalveldje en deed of hij een bal in beide doelen schoot. Juichend hief hij zijn armen. Het publiek applaudisseerde en joelde. Martin van Leeuwen, topscorer.
Hij liep naar de achterkant van Jeanines huis. Aan de binnenkant van de deur van het schuurtje stak een sleutel. Als hij het glas insloeg, kon hij de sleutel omdraaien, en stond hij zo in hun huis. Daar zouden ze niet van terug hebben. Hij drukte zijn vuist tegen het glas, maar durfde niet te stoten. Toen viel zijn oog op het raam boven het schuurtje dat een stukje open stond. Het raam van een slaapkamer of van de badkamer? Als hij daar naar binnen klom, stond hij meteen in huis. Wat zouden ze schrikken!
Er stond een oude tuinstoel tegen de muur. Hij ging erop staan, trok zich omhoog en klom op het dak. Spiedend keek hij om zich heen. Niemand te zien. Het was bijna donker en er vertoonde zich nog steeds niemand op het binnenterrein. Voor een raam aan de achterkant van een huis iets verderop Mond een man druk te gesticuleren. Martin kon niet zien tegen wie hij het had.
Plotseling klonk er geblaf en Hector en zijn baasje verschenen. Martin liet zich neer op handen en knieën en volgde met zijn blik de man en de hond. Het beest wilde steeds naar het voetbalveldje, maar de man trok hem zo hard aan de lijn terug dat hij een schor, piepend geluid maakte alsof hij werd gekeeld. Het grind begon pijn aan zijn knieën te doen. Er lag een dood vogeltje naast zijn rechterhand. De veren zagen er rafelig uit. De pootjes waren belachelijk fragiel. Er kwam een andere man een van de huizen uit lopen en hij maakte een praatje met de hondebezitter. Keken ze zijn kant uit? De man met de hond wees en leek de andere man ergens van te willen overtuigen. Die schudde zijn hoofd. Hij haalde een pakje sigaretten uit zijn zak en presenteerde de andere man ook een sigaret. Samen stonden ze te roken.
‘Sodemieter op,’ fluisterde Martin. ‘Sta daar niet zo stom te ouwehoeren.’
Omdat hij kramp in zijn rechterbeen kreeg, probeerde hij van houding te veranderen. Het geluid van grind tegen grind klonk over het binnenterrein. Alsof dat een sein was geweest, verdwenen de twee mannen. Het was nu weer doodstil. Martin stond op en sloeg het vuil van zijn kleren. Voorzichtig liep hij naar het raam dat een stukje open stond. Hij maakte het haakje los en deed het raam verder open. Vaag waren de contouren van een bed te zien. Net toen hij naar binnen wilde stappen, klonk er een gebiedende stem. ‘Politie… wilt u naar beneden komen?’