De leerling
______________
De telefoon werd niet opgenomen. Was dit nummer wel goed? Ja, J. Lepping, Wielingen 19, dat was Jeanine. Hij had Lenie er wel eens opgehaald. Het was op zo’n woonerf in Overdam waar hij altijd met de auto verdwaalde.
Had hij verkeerd ingetoetst? Een nieuwe poging leverde weer niets op. Misschien waren ze ook niet bij Jeanine. Maar waar dan? Hij liep de mogelijkheden na terwijl hij een vierde flesje bier uit de keuken haalde. Hij had niets kunnen eten en zijn hoofd tolde door de drank. Was ze naar familie gegaan? Haar ouders woonden in Amersfoort, maar kon hij die bellen? Lenie en de kinderen zijn verdwenen, zijn ze soms bij u? Die mensen kregen de schrik van hun leven. Haar zus Inez woonde samen met Ron op een kleine etage in Amsterdam. Die mogelijkheid verviel dus meteen; daar was geen plaats voor een logée met twee kinderen. Maar misschien had Lenie haar gebeld om advies.
Martin draaide het nummer in Amsterdam en kreeg Ron aan de lijn. Of die misschien iets gehoord had over Lenie. Lenie? Ja, er was een soort misverstand ontstaan, en hij wist niet waar Lenie was. Ze hadden iets afgesproken, misschien in Amsterdam, maar dat was onduidelijk, en mogelijk dat Lenie nu naar Inez was gegaan. Ron wist nergens van en Inez was twee dagen naar een cursus in Noordwijkerhout, dus die zou hem ook niet verder kunnen helpen.
Tree voor tree, bedachtzaam, soms even wachtend, liep Martin naar boven om opnieuw de ravage in ogenschouw te nemen. Hij wilde het niet zien, maar het moest. Terwijl hij nog op de vlizotrap stond, keerde zijn maag zich om. Hij moest zich stevig vasthouden om niet te vallen en een grote straal braaksel spoot over de glasscherven en de autootjes.
‘Was de pizza lekker?’
‘Eerlijk gezegd heb ik niet zoveel geproefd. Het is me allemaal te… te…’
‘Stil maar.’ Jeanine ging naast Lenie zitten en sloeg een arm om haar heen. ‘Het is altijd moeilijk, zo in het begin. Dan zie je alleen nog maar de problemen, de conflicten… Ja, jullie mogen nog even tv kijken… Dan lijkt het nog een oceaan van moeilijkheden waarin je verdrinkt, maar na een tijdje gaat het beter, heus waar.’
Lenie zat erbij alsof ze voorgoed door het leven verslagen was. Jeanine herkende de emoties; ze had hetzelfde meegemaakt nadat Richard bij haar was weggegaan. Gek genoeg overheerste toen niet de opluchting, het gevoel van vrijheid, maar de angst voor wat er komen ging, het zwarte gat van een onzekere toekomst. Lenie begon zachtjes te huilen. De kinderen leken niets te merken, die zaten aan de tv gekluisterd. De telefoon ging opnieuw.
‘Ik zal de stekker eruit trekken.’
‘Ik moet toch met hem praten,’ snikte Lenie.
‘Ik doe het wel. Jij kan nu helemaal niet praten. Als je één woord zegt, begin je alweer te huilen. Ik ken dat.’
Lenie knikte.
Jeanine nam de telefoon op. ‘Hallo.’
‘Met wie spreek ik? Ben jij dat Jeanine?’
‘Met wie spreek ik?’ vroeg Jeanine.
‘Martin, met Martin.’ Er viel een korte stilte. ‘Weet jij… eh, weet jij misschien waar Lenie is… enne, de kinderen, Kim en Jason? Ik maak me ongerust.’
‘Ik ken hun naam.’
‘Ik bedoel…’ Martin leek naar woorden te zoeken. ‘Ze zijn niet thuis, nog steeds niet, en het is al over zevenen. Er is niemand, en op zolder… m’n verzameling…’ Hij zweeg weer.
Jeanine zag hoe Lenie haar met angstige ogen aankeek. ‘Ze zijn hier, en ze blijven voorlopig hier.’
‘Maar… maar…’ Martin kon kennelijk niet over de barrière van het eerste woord heen komen.
‘Wat maar?’
‘Waarom zijn ze bij jou? Wat wil Lenie dan?’
‘Dat weet je best. Ze wil niet meer bij jou wonen, ze kan niet meer bij jou wonen, dus woont ze vanaf vandaag hier.’
‘Maar dat kan toch zomaar niet? Ze kan toch niet…’
‘Ik ga niet met je in discussie, Martin.’
‘Ik moet met haar praten.’
‘Er móet helemaal niks, begrijp je dat? Je kan ons niet een beetje zitten commanderen. Ik hoop dat je dat in de gaten…’
‘Ik wil Lenie graag spreken,’ onderbrak Martin.
Jeanine legde de hoorn op de haak.
Hij was niet meer goed in staat om te rijden, maar ging toch met de auto naar Overdam. Dan kon hij Lenie en de kinderen meteen mee naar huis nemen. Bijna een kwartier reed hij rond, maar hij kon Wielingen niet vinden. Hij wist bij benadering niet meer hoe hij de vorige keer was gereden. Op een punt waar hij niet meer voor- of achteruit leek te kunnen, ramde hij bijna een lantaarnpaal.
Ten einde raad zette hij de auto op een parkeerplaats en ging te voet verder in de wirwar van straten, doorgangen en pleintjes. Er liep niemand aan wie hij de weg kon vragen. Alle woonerven leken uitgestorven. Bij een donkere doorgang stootte hij zijn scheenbeen tegen een spoorwegbiels.
Als uit het niets verscheen er een kleine man van een jaar of zestig die zijn hond uitliet.
‘Waar is Wielingen?’ vroeg Martin. ‘Ik zoek Wielingen. ’t Is hier gewoon een doolhof.’
‘Wielingen is meer aan de andere kant. U kunt het best hier rechtdoor langs Maas, dan kruist u Ketelmeer en dan het bruggetje linksaf Belterwiede in, en dan… even kijken…’ Het hondje van de man snuffelde aan Martins broekspijp en leek van plan om zijn poot te gaan optillen.
‘… dan de tweede rechts door Haringvliet, en aan het eind daarvan komt u vanzelf in de w-buurt, heel simpel allemaal.’
Martin deed een stap opzij, maar het hondje volgde hem.
‘Niet doen, Topper,’ zei de man, en hij trok het beest naar zich toe.
‘Kan ik er ook met de auto komen?’
‘Even denken, dat is wel lastig. Dan moet u hier omrijden, zo langs de Amazonedreef, en dan… Nee, eerst naar het Rijnplein, en daar gaat u…’
‘Laat maar,’ zei Martin, ‘ik loop wel.’
Nadat hij drie keer was vastgelopen op een erf zonder uitgang, was hij eindelijk in de w-buurt beland. Waal, Westerschelde, Willemskanaal, Wolga, eindelijk Wielingen. Nummer 11, 13, 15, 17… Hier hield het op. Waar was 19? Als hij de hoek omging, stond hij voor huisnummer 2. Via een slecht verlichte doorgang, kwam hij op een ander erf. Ook weer verkeerd, dit was Willemskanaal. Hier begon het met nummer 1. Hij had zin om heel hard te gaan schreeuwen, zomaar wilde kreten zonder inhoud die diep in zijn binnenste leken op te wellen. Moedeloos ging hij op een paaltje zitten. Wielingen 19 leek van de aardbodem verdwenen. Had hij het nummer wel goed? Was het niet 9?
Voor de zekerheid liep hij naar nummer 9. Hubers stond er op het naambordje, H.B.D. Hubers. Misschien nog het oude bordje met de naam van Jeanines ex. Martin belde aan. Het leek eeuwen te duren voor er iemand naar de deur kwam. Hij hoorde de slepende voetstappen in de gang. Er moesten drie sloten worden opengemaakt. Toen ging de deur zo’n tien centimeter open. Martin zag het kettinkje. Er was vaag een gezicht te zien, een onbekend gezicht. ‘Wie is dat?’ vroeg een vreemd hoge mannenstem.
‘Is dit het huis van Jeanine Lepping?’ vroeg Martin.
‘Lepping?’ vroeg de man. ‘Kunt u niet lezen? Wat staat er op het naamplaatje bij de bel?’
‘Hubers,’ stamelde Martin.
‘Is Hubers hetzelfde als Lepping?’
‘Nee, maar ik dacht…’
De man wilde de deur weer dichtdoen. Martin duwde terug. ‘Ik zoek eigenlijk nummer 19,’ zei hij. ‘Wielingen 19.’
‘Waarom belt u dan op 9?’
‘Ik dacht dat ’t een vergissing was of zo. Dit rijtje eindigt op 17, en ik wist niet of…’
‘De straat loopt door na de doorgang naar Willemskanaal. U moet gewoon het pad volgen.’
‘Dank u wel,’ zei Martin tegen de dichte deur.
Het was tien voor negen toen hij bij Jeanine aanbelde. Zij had ook een deurkettinkje.
‘Ben jij het?’ vroeg ze. ‘Wat kom je doen?’
‘Met Lenie praten.’
‘Ze is bezig de kinderen naar bed te brengen, en ze wil niet met je praten. Daar is ze nog niet aan toe.’
‘Kan ik niet even binnenkomen?’
Jeanine schudde haar hoofd.
‘Je kan me hier toch niet op de stoep laten staan, alsof ik een halve misdadiger ben? Terwijl notabene mijn eigen vrouw en mijn eigen kinderen hier binnen zitten! Laat me nou alstjeblieft in huis.’
‘Dat gaat niet, dat is onmogelijk. Over een paar dagen, over een week misschien als ze eraan toe is, zal ze wel contact met je zoeken om de scheiding te regelen.’
Jeanine wilde de deur dichtdoen, maar Martin zette nog net zijn voet tussen de drempel en de deur. ‘Ik wil helemaal geen scheiding. Dat is nergens voor nodig. We zitten misschien in een kleine crisis, maar dat is tijdelijk. Als ik maar even met Lenie kan praten, dan ga ik weer weg. Dat beloof ik. Ik zal haar niks doen, echt waar. En de kinderen, ik wil mijn kinderen even zien. Ik heb toch wel recht om…’ Hij hoorde Lenies stem, maar kon niet verstaan wat ze zei.
‘Hij gaat zo weg,’ riep Jeanine naar binnen. ‘Maak je maar niet ongerust.’ Ze wendde zich weer tot Martin. ‘Haal je voet weg, want ik doe de deur dicht.’
‘Ik moet met Lenie praten.’
Onverwachts wierp Jeanine zich met haar volle gewicht tegen de deur, zodat zijn voet bekneld raakte. Hij schreeuwde het uit van de pijn.
‘Het gaat al beter, vind je niet?’
‘Hè?’
‘Ik heb het idee dat het al een stuk beter gaat.’ Sandra keek hem glimlachend aan.
‘Op de weg blijven letten. Voordat je ’t weet, zit je op een auto die voor je rijdt of schamp je een geparkeerde auto. Of nog erger: je knalt op een tegenligger.’
‘Maar ik begin het toch echt te leren? Het schakelen gaat al bijna vanzelf.’
‘Natuurlijk ga je vooruit,’ zei Martin. ‘Dat heb ik toch altijd al gezegd. Ook jij zult succes hebben. Dat is niet voor niks de naam van deze rijschool.’ Hij klopte even met zijn vuist op het dashboard. ‘Hier naar rechts…’ Hij remde bij, omdat ze te snel de bocht wilde nemen, en voelde meteen de pijn in zijn rechtervoet.
Hij wist niet meer hoe hij gisteravond naar zijn auto was gestrompeld. Ruim een half uur had hij erover gedaan. Het was een martelende tocht geweest. En allemaal vanwege Jeanine. Ze vond het zeker niet voldoende om alleen zijn huwelijk kapot te maken. Nee, hij moest er zelf ook aan geloven.
Waarom haatte ze hem zo? Had ze de pest aan alle mannen? Lenie had bij hoog en bij laag volgehouden dat Jeanine niet lesbisch was. Een half jaar geleden had ze nog een verhouding met een man gehad. Martin ademde in tussen gesloten tanden om de pijn te bezweren.
‘Is er wat?’ vroeg Sandra.
‘Nee, niks… hier maar langs de kant gaan staan. We kunnen wel weer ’s gaan keren. Ja, duidelijk in het spiegeltje kijken. Nu in z’n vrij.’
‘Je liep al zo moeilijk. Is er wat met je been of zo?’
‘Ik heb me een beetje verstapt. Niks aan de hand. Gaat wel weer over voordat ik een meisje word.’
Sandra giechelde even.
‘Zo en nu gaan we keren.’ Hij probeerde een komische klank in zijn stem te leggen. ‘Ben je d’r klaar voor?’
‘Ik geloof het wel.’
Ze reed aan de achterkant een stukje de stoep op, hij moest nog even helpen met sturen, waarbij hun handen elkaar raakten, maar ze had de auto gekeerd. Haar gezicht straalde.
Martin gaf haar een paar klopjes op haar schouder. ‘Je kan al bijna het examen aanvragen.’
‘Doe niet zo gek. Ik heb misschien nog wel dertig lessen nodig.’
‘Daar geloof ik niks van. O, het is al bijna vier uur. Eind van de les.’ Hij pakte zijn boekje. ‘Nee, vanmiddag geen andere leerling meer. Dus rij maar naar je eigen huis. Je weet de weg, dus ik zeg niks meer.’
‘Helemaal alleen?’ vroeg ze.
‘Helemaal alleen. Dat kan je best.’
Eén keer sloeg ze een straat in waar ze niet in mocht rijden. ‘Op de fiets mag dat wel. Daarom vergis ik me.’
‘Natuurlijk, we vergissen ons allemaal wel ’s.’
Verder reed ze supervoorzichtig naar huis. Soms kroop de auto door een bocht, maar Martin zei er niets van. Het ging tenslotte om haar zelfvertrouwen. Toen ze voor haar huis stonden, vroeg ze of hij binnen wilde komen. |e hebt toch geen nieuwe leerling. Of moet je naar huis? Naar je vrouw en je kinderen? Je hebt toch kinderen?’
‘Ja, twee, een jongen en een meisje.’
Sandra boog iets naar hem toe, alsof ze een intieme mededeling wilde doen, maar ze vroeg hoe ze heetten.
‘Kim en Jason.’
‘Leuke namen. Ga je mee, binnen wat drinken misschien? Peter is er nog niet. Die komt pas tegen zessen thuis.’
Om tijd te winnen snoot hij zijn neus. Het alternatief was om nu al terug te gaan naar zijn eigen huis, een beetje rond te blijven rijden of misschien naar een café te gaan.
Ze deed aan haar kant het portier open. ‘Kom je? Of zit je vrouw op je te wachten?’
Het was eruit voordat hij het wist. Alsof de woorden achter in zijn keel al lagen te wachten om uitgesproken te mogen worden. ‘Mijn vrouw is niet thuis, mijn vrouw komt helemaal niet meer thuis, en de kinderen ook niet. Ze zijn weg, ze wil een scheiding, ze wil…’ Plotseling begon hij gierend te huilen. Hij ging vooroverzitten met zijn handen voor zijn ogen. De tranen drupten tussen zijn vingers door. Hij hoorde het portier dichtslaan, en voelde hoe ze een arm om hem heen sloeg en haar magere lichaam tegen hem aan drukte. Het leek alsof ze zo nog meer verdriet uit hem omhoogperste.
‘Kom mee,’ zei ze ten slotte. ‘Dan drinken we iets, dan kom je een beetje tot rust. In zo’n toestand kan je gewoon niet naar huis rijden. Dan maak je nog meer brokken dan ik.’
Hij snoot zijn neus en veegde zijn gezicht droog. ‘Vind je me erg stom?’
‘Juist helemaal niet. Kom…’
Hij had haar nog nooit zo zelfverzekerd gezien. Het was of ze geen tegenspraak zou dulden. Zij nam het heft in handen en hij had maar te volgen.
Toen ze in de kamer waren, vroeg ze wat hij wilde drinken.
‘Bier, graag bier. Ik heb nog nadorst van gisteren. Toen heb ik ook…’ De tranen sprongen weer in zijn ogen. ‘Ik weet niet. Het gebeurt zomaar. Ik kan er niks…’
Ze stond tegenover hem en legde haar handen op zijn armen. ‘Laat je maar gaan. Dat is beter dan het op te houden of weg te stoppen. Heb je al eerder gehuild omdat ze weg was, omdat ze een scheiding wil?’
Hij schudde zijn hoofd.
‘Zie je wel, dan heb je het verdrongen. Dat is nog de fase van de ontkenning. Dan wil je het gewoon niet weten, dan geloof je nog niet dat het echt is, dat het jou overkomt.’
‘Maar het is ook niet echt. Ik bedoel… Ze heeft zich een beetje gek laten maken door een ander, een vriendin, die ook gescheiden is. Die heeft haar van alles aangepraat.’ Hij duwde voorzichtig haar armen weg en snoot zijn neus. ‘Mag ik nu misschien wat drinken? Ik heb verschrikkelijke dorst.’
‘O ja, natuurlijk. Bier toch? Dan neem ik een glaasje port.’ Dat laatste woord sprak ze uit met een zuinig mondje, alsof ze al een betrouwbaar klein slokje nam.
Ze haalde de consumpties uit de keuken. Hij keek naar buiten, waar niets anders te zien was dan twee spandoeken aan twee naast elkaar gelegen balkonhekken van de flat schuin tegenover het huis. nederland is vol stond er op het ene spandoek, en deze flat ook op het andere.
Ze was kennelijk geluidloos weer binnengekomen, want plotseling hoorde hij achter zich zeggen: ‘Proost, op een toekomst die gelukkiger is dan het lieden.’ Het klonk merkwaardig plechtig.
Hij schonk zijn glas bier in en zei ook: ‘Proost.’
Ze zaten een tijdje zwijgend tegenover elkaar, af en toe een slokje nemend. Hij moest de aanvechting weerstaan om het glas niet in één keer naar binnen te klokken. Plotseling begon hij te vertellen over Lenie, hoe hij haar had leren kennen, dat ze zo verliefd geweest waren, over hun huwelijk, de geboorte van de kinderen, hoe goed het allemaal ging, hoe gelukkig ze waren. Sandra luisterde aandachtig, stelde af en toe een korte vraag of spoorde hem aan om verder te vertellen. Als hij het zo tegen Sandra vertelde, wist hij zeker dat het in de grond goed zat tussen hem en Lenie. Zijn eigen woorden waren het bewijs.
Toen Sandra naar de keuken ging om een nieuw flesje bier te halen, hoorde hij dat er iemand het huis binnenkwam. Hij keek op zijn horloge. Kwart voor zes alweer. Dat was Peter natuurlijk. Die was misschien wat vroeger thuisgekomen. Ze waren de tijd helemaal vergeten.
Peter kwam de kamer binnen, met achter hem Sandra, die er plotseling heel anders uit zag. ‘Zo,’ zei Peter. ‘Hoort dat bij de service van de rijschool? De vrouwelijke leerlingen thuisbrengen en gezellig een glaasje meedrinken?’