De afspraak
______________
‘Het is bruin en het kruipt langs je been omhoog. Wat is ’t?’ Jason keek hem glunderend aan.
‘Ik weet ’t niet,’ zei Martin.
‘Het is bruin en het kruipt langs je been omhoog,’ herhaalde Jason.
‘Een eekhoorn, die… nou ja, ik weet ’t echt niet.’
‘Denk nog ’s na.’
Martin schudde zijn hoofd. ‘Ik weet ’t tóch niet.’
‘Een drol met heimwee,’ zei Kim.
‘Stomme kutmeid, je mocht ’t niet verklappen.’ Jason probeerde Kim een stomp te geven, maar ze ontweek hem handig.
Martin greep Jason bij zijn bovenarm. ‘Doe je nou ’s een beetje normaal? Je hoeft je zusje toch niet altijd zo te pesten. Zonet in de speeltuin was je ook al zo vervelend.’
‘Rotjoch,’ schold Kim.
‘Niet zo knijpen,’ klaagde Jason.
‘Nou is het afgelopen,’ zei Martin, ‘jullie alle twee.’ Dit was zijn eerste weekend. Eén keer in de twee weken een weekend en elke woensdagmiddag, dat was de voorlopige regeling. Het gaf veel problemen met lessen. Voor volgende week woensdagmiddag had hij drie leerlingen moeten afzeggen. Kim was een verhaal aan het navertellen dat haar juf vrijdag in de klas had voorgelezen. Martin luisterde maar half. Voor zijn gevoel was het allemaal heel snel gegaan, behalve de feestdagen toen hij alleen thuis zat, die waren verschrikkelijk geweest. Hij was twee keer zomaar urenlang gaan rijden om de verveling te verdrijven. Het ergste was misschien nog het bezoekje aan zijn moeder geweest. Alsof het nog niet moeilijk genoeg was, had die hem allemaal verwijten gemaakt, die erop neerkwamen dat hij Lenie niet stevig genoeg had aangepakt.
Twee dagen nadat hij bij Jeanine voor de deur had gestaan, was hij al opgebeld door een advocaat. Lenie wilde de scheiding zo snel mogelijk regelen. Na drie maanden ontmoetten ze elkaar weer voor de rechter. Er waren geen problemen over het huis of de inboedel. Lenie hoefde niets, behalve haar eigen spullen. Hij mocht verder alles houden. De kinderen, die vormden het enige probleem. Daarom was er een apart ouderverhoor nodig.
‘En toen die man, die ging in die grot, waar die rivier stroomde, je weet wel, zo’n ondergrondse rivier,’ zei Kim. Zoals altijd ademde ze op het verkeerde moment, zodat ze wat hijgerig vertelde.
‘Een ondergrondse rivier? Dat kan toch helemaal niet,’ zei Jason.
‘Natuurlijk wel, dombo. Nou, en toen lag daar een kano, maar d’r zat wel veel water in. Hij was een beetje lek en…’
Het was de familiekamer van de rechtbank. Martin vond het een vreemde naam; ex-familiekamer was beter geweest. Achter een tafel zaten een rechter en een griffier. Lenie en hij hadden beiden een advocaat. Zijn eigen advocaat heette Borghesi. Hij had blond haar en zag er helemaal niet Italiaans uit. Martin had het gevoel gekregen dat hij werd aangeklaagd. Hij was gekomen om zijn straf te horen uitspreken, zijn straf voor wat hij had misdaan, voor al het leed dat hij Lenie had berokkend. In de wachtkamer was zij al zo ver mogelijk bij hem vandaan gaan zitten. Aan de wand hingen kindertekeningen. Kinderen van gescheiden ouders? Wilden ze zo laten zien dat ook kinderen van gescheiden ouders gelukkig konden blijven en mooie tekeningen maken? Verder zaten er een man en een vrouw die een fluisterend gesprek voerden. Af en toen waren er een paar flarden van zinnen te verstaan: maar ik heb toch… en toen wou jij… als nou het huis…
Het weekend was het probleem. Ondanks het feit dat het lastig was, had hij erop gestaan dat de kinderen om de veertien dagen een weekend bij hem zouden blijven, een heel weekend. Lenie weigerde dat. ‘Ze moeten eerst wennen aan de nieuwe situatie,’ had ze tegen de rechter gezegd. ‘Ze hebben er zelf ook helemaal geen zin in. Hij heeft zich nooit veel met ze bemoeid. En dan plotseling een heel weekend,’ ging Lenie door. ‘Dat is veel te lang. Volgens mij weet-ie helemaal niet wat-ie met ze moet doen.’ Er schoten allemaal tegenwerpingen door zijn hoofd, en het kostte hem moeite om naar Lenie te blijven luisteren.
De rechter was een vrouw. Ze keek streng, maar af en toe speelde er een glimlach om haar lippen. Martin was bang dat ze zonder meer de kant van Lenie zou kiezen, de zielige vrouw, die gefrustreerd was geraakt in haar verstikkende huwelijk, wanhopig geworden, ten einde raad, die zich moest bevrijden van haar overheersende echtgenoot. ‘Op zijn vrije dag was-ie bijna altijd bezig met zijn verzameling, die was belangrijker dan zijn kinderen. Als-ie ’s een uurtje wat met ze deed, een spelletje of zo, dan was het veel.’
‘Wat voor verzameling, mijnheer Van Leeuwen?’ vroeg de rechter. ‘Modelauto’s, ik verzamel modelauto’s.’
‘Interessante hobby,’ zei de rechter. ‘Sluit ook mooi aan bij uw beroep.’
‘En achter die rots zat een monster die de prinses had verborgen. Ze mocht alleen maar zeewier eten en vies water drinken…’
Lenies advocaat had haar verzoek verder ondersteund. ‘Het is niet de bedoeling van mijn cliënte om de vader buiten te sluiten. Hij heeft er ook recht op zijn kinderen te zien en mede op te voeden, en de kinderen hebben recht op hun vader. Beide ouders zijn van belang voor een evenwichtige ontwikkeling van de kinderen, daar is mijn cliënte het volledig mee eens. Maar nu is het zaak om rust te creëren. Mijn cliënte en haar kinderen moeten in deze nieuwe situatie hun plek nog vinden. Als de kinderen zo’n heel weekend bij hun vader zijn, kan dat destabiliserend werken.’
‘Maar ik dacht dat uw cliënte, mevrouw Van Leeuwen, nu dus weer mevrouw Zondervan – dat is toch uw meisjesnaam? – dat mevrouw Zondervan een heel ander argument aanvoerde. Mijnheer zou niet goed weten wat hij een heel weekend met de kinderen zou moeten doen. Hij zou volgens haar als opvoeder, als vader, ongeschikt zijn om twee volle dagen met zijn kinderen adequaat te vullen.’
‘Maar toen pakte hij zijn zwaard en hij sloeg naar het monster, naar dat gemene monster. Ondertussen…’ Hijgend haalde Kim adem, alsof ze een stuk had hardgelopen. ‘Ondertussen liep z’n kano vol met water en toen stond-ie tot z’n enkels in het water. Nou, en die kano begon te zinken en hij…’
Lenies advocaat had gezegd dat beide argumenten golden. Het ene versterkte het andere. Toen had de rechter hem gevraagd of hij wel wist wat dat betekende, twee volle dagen met twee kinderen optrekken, of hij dacht die verantwoordelijkheid aan te kunnen. ‘Natuurlijk. Als zij dat de hele week kan, waarom zou ik dat niet een weekend kunnen? Ik bedoel, ik ben tenslotte hun vader, of niet soms?’
‘Dat betwijfelt niemand, mijnheer Van Leeuwen. Het gaat er nu om of u dat weekend zinvol weet te besteden, of u echt iets met de kinderen gaat doen.’
‘Dat is geen probleem. Ik zal heus niet de hele tijd met m’n verzameling bezig zijn. Die heeft zij trouwens half vernield, dus…’
‘Dat doet nu niet ter zake. Heeft uw advocaat misschien nog iets toe te voegen aan wat u hebt gezegd?’
Kim vertelde nog steeds verder. De held was nu met de prinses op een berg waar ze werden aangevallen door een adelaar met enorme vleugels. Hij kon haar nauwelijks meer verstaan omdat Jason op straat een stok had gevonden die hij over de spijlen van de hekken liet ratelen waar ze langs liepen.
Borghesi had een emotioneel betoog gehouden over hem als verlaten echtgenoot, wie – als het aan de moeder lag – ook nog het recht op intensief contact met zijn kinderen zou worden ontzegd. Dat zou de relatie tussen de vader en de kinderen, een relatie die op zich goed was, mogelijk beschadigen. Martin was er zelf door ontroerd. Volgens Borghesi was er geen enkele reden om te twijfelen aan de oprechtheid van de vader. Hij zou de kinderen zeker de nodige aandacht, zorg en liefde geven.
‘Waarom zijn we eigenlijk niet met de auto?’ vroeg Jason, terwijl hij met de stok tegen een etalageraam tikte.
‘Doe dat niet. Leg die stok hier neer. Nee, niet gooien. Omdat het wel ’s goed is om een stukje te lopen. Frisse lucht en zo, hè Kim?’
Kim leek hem niet te horen. Ze ging door met haar verhaal. ‘En toen rende het paard door het ravijn. De rotsblokken stortten naar beneden, maar ze werden niet geraakt.’
De rechter kwam met een tussenvoorstel: wel één keer in de veertien dagen het weekend, maar niet de hele zaterdag; pas vanaf drie uur. Lenie had tegengeworpen dat dat weer problemen zou geven als ze zaterdagmiddag iets met de kinderen zou willen doen, dan was de middag zo kort. Het werd vijf uur zaterdagmiddag. Borghesi had heftig geprotesteerd, maar dat hielp niet. Daarna moest er nog worden onderhandeld over het ophalen en wegbrengen: wie en waar. Lenie wilde niet dat hij bij haar aan de deur zou komen, na die keer dat hij voor de deur van Jeanines huis stennis had gemaakt. ‘Hoezo stennis? vroeg de rechter. ‘Wat is er dan gebeurd?’
‘Hij heeft laatst ’s avonds voor het huis staan schreeuwen dat hij de kinderen mee wilde nemen, dat ik een slechte moeder was omdat hij zijn eigen kinderen niet eens mocht zien, en nog veel meer dingen die ik hier…’ Ze verborg haar hoofd in haar handen. Martin wist dat hij die keer te veel had gedronken. Thuis had hij het niet meer uitgehouden. Hij was naar een café geweest en had «laar aan de bar achter elkaar biertjes zitten drinken. Toen had hij zich met een taxi naar Wielingen laten vervoeren. Verder waren zijn herinneringen verbleekt.
Het was een voorlopige omgangsregeling voor de komende vier maanden. ‘Daarna evalueren we de situatie en zullen we proberen een definitieve regeling vast te stellen waarin zowel de vader als de moeder zich kan vinden.’ Hij had dus omgang met zijn kinderen. De woorden alleen al, ‘omgang’ en ‘omgangsregeling’, suggereerden dat er iets niet deugde.
Hij keek nu naar Kim en Jason, die met een soort huppelpasje voor hem uit liepen. Kindergeluk. Ze zouden het goed hebben met z’n drieën. Ze gingen straks naar een kinderfilm in het buurthuis aan de Omval. Daarna zou hij pannekoeken bakken. Hij had het recept opgezocht in een van de kookboeken die Lenie had achtergelaten.
Maar Lenie wilde dus niet dat hij de kinderen kwam ophalen en ze wilde hen ook niet bij hem komen afleveren. Dat zou te veel pijnlijke gevoelens bij haar oproepen. Martin had de indruk dat ze allemaal ingestudeerde woorden en zinnen herhaalde. De rechter had ten slotte een neutraal ontmoetingspunt voorgesteld: de stationsrestauratie. Hij zou daar zaterdagmiddag om vijf uur de kinderen kunnen afhalen en Lenie zou ze zondagavond om zeven uur weer komen ophalen. Woensdag zou hij de kinderen van school meenemen en hen de volgende ochtend naar school brengen. Het was hopeloos ingewikkeld en onhandig, maar hij wilde de rechter graag laten zien dat hij volop zou meewerken aan elke regeling. Dat had Borghesi, die tot Martins verbazing gewoon een spijkerbroek droeg onder zijn toga terwijl hij zelf zijn beste pak had aangetrokken, hem ook voorgehouden: gedraag je redelijk, niet te emotioneel, word niet kwaad, probeer te laten zien dat je je verantwoordelijkheden aan kan, dat je er gegeven de omstandigheden het beste van wilt maken, en toon je in elk geval niet wraakzuchtig.
Op de hoek van de straat bleef Kim netjes staan, terwijl Jason in een spurt de rijweg overstak. Een auto kwam met gillende remmen tot stilstand. Op het dak van de auto was een groot bord bevestigd. Martin wist ondertussen wat erop stond. Er stapte een man uit de auto, kennelijk de instructeur, die Jason bij een arm greep en hem door elkaar schudde.
‘Hé!’ riep Martin. ‘Laat die jongen los!’
Ze stond erop dat Jeanine meeging naar de stationsrestauratie. ‘Misschien wordt ie agressief of begint-ie een heel verhaal dat we het weer samen moeten proberen, voor de kinderen en zo, dat die het ook zo graag willen. Wie weet wat-ie allemaal tegen ze gezegd heeft. Het is trouwens ook makkelijker, de één neemt Kim achterop en de ander Jason.’
Wanneer ze eraan dacht om Martin te moeten ontmoeten, kreeg ze al het gevoel leeg te lopen als een lekke fietsband; ze kon niet meer verder.
De hele middag had ze nerveus door het huis gedrenteld, op zoek naar kleine huishoudelijke karweitjes. Misschien had ze er voor het eerst van haar leven de pest over in dat alles al was opgeruimd en schoongemaakt. Ze had de zaterdagse krant gelezen inclusief alle bijlages en zelfs het advertentieblad. Het was krankzinnig. Ruim drie maanden geleden had ze nog samen met Martin geleefd, toen was er niets anders dan Martin en de kinderen, en nu was alles compleet anders. Het hamerde in haar hoofd: een nieuw leven, ik ben een nieuw leven begonnen. Het klonk zo groot, zo overdreven, maar het was de waarheid. En daarom trokken de zenuwen door haar lichaam als ze dacht aan Kim en Jason, die nu bij Martin waren. Ze kon er niet tegen dat hij ook beslag legde op de kinderen terwijl ze bij haar hoorden. Natuurlijk, hij was en bleef hun vader, maar wat betekende dat eigenlijk?
Door Kim en Jason werd ze zijn leven weer ingezogen, terwijl ze zoveel mogelijk afstand wilde, het liefst een onoverbrugbare afstand. Drie woorden echoden repeterend door haar hoofd: alle banden doorsnijden. Op de een of andere manier was dat nodig. Alle banden doorsnijden. Martin moest een vreemde worden, een vreemde uit een ver land, die op haar terrein, in haar territorium, geen enkele kans kreeg op een verblijfsvergunning. Ze begreep zelf nauwelijks waarom het allemaal zo radicaal moest, zo definitief. Misschien was het omdat ze te lang had gewacht. Het was als een kankergezwel dat te laat ontdekt was: het had zich al zo door haar lichaam verspreid dat het niet meer te genezen was.
Ze stond in de keuken bij het koffiezetapparaat en bedacht dat ze haar eigen naam weer terug wilde: Heleen, Heleen Zondervan. Alleen de achternaam was onvoldoende. Martin was er ooit mee begonnen om haar Lenie te noemen in plaats van Heleen, en allerlei mensen hadden dat overgenomen. Toen ze gingen trouwen, was ze Lenie van Leeuwen geworden. Afschuwelijk trouwens, Lenie van Leeuwen, die dubbele l. Ze was eigenlijk niet méér geweest dan een figuur uit een stripverhaal, een kinderboek: Martin Modaal en Lenie van Leeuwen.
Jeanine kwam bij haar in de keuken. ‘Hé, sta je weer te dromen? De koffie is al doorgelopen.’
‘Ik heet voortaan Heleen.’
‘Hè?’
‘Heleen, zo heet ik eigenlijk. Martin noemde me Lenie, maar ik wil weer Heleen heten.’
‘Goed zo, schenk je even koffie in, Heleen?’
Ze stonden voor de stationsrestauratie te wachten. Heleen wilde niet binnen zitten, want dan moesten ze iets bestellen. Martin zou dan ook iets willen drinken en dan waren ze verplicht met hem aan een tafeltje te blijven praten. Het was nu vijf over zeven. Binnen zaten alleen enkele buitenlandse mannen en twee oudere echtparen. Voor de zekerheid keek Heleen nog een keer, maar Martin en de kinderen waren er niet.
‘Gaan we vanavond door met wp?’ vroeg Jeanine.
‘Natuurlijk, als de kinderen in bed zijn.’
Jeanine had thuis een computer staan, een ouder model, maar dat was geen probleem. Richard had hem achtergelaten toen hij het huis uit ging. Zelf had hij een nieuwere gekocht. Bij een nieuwe, jongere vrouw hoorde zeker ook een nieuw model computer, had Jeanine gezegd. Een paar dagen geleden was ze begonnen met de cursus, nadat ze zich bij het Arbeidsbureau had aangemeld. Daar was haar duidelijk geworden dat je met alleen een typediploma nergens terechtkon. Ze moest absoluut Word Perfect leren. Gelukkig had Jeanine thuis een map staan van een cursus die ze zelf had gevolgd.
Ze keek weer naar de klok. Ruim tien over zeven. ‘Hij zal toch niet…’ Ze durfde haar zin niet af te maken. Als ze de woorden uitsprak, zou ze het misschien zelf oproepen.
‘Wat zal-ie toch niet?’ vroeg Jeanine.
‘Nee, niks.’
‘Ben je bang dat-ie de kinderen thuis houdt? Dat-ie ze helemaal niet komt brengen?’
Heleen knikte. Het beeld van Jason en Kim verscheen voor haar ogen. Ze hadden één van hun oude pyjama’s aan. Martin bracht ze naar bed. ‘Dit is tenslotte jullie eigen bed,’ zei hij. ‘Hier horen jullie toch? Dit is toch jullie huis?’ Ze knikten. Hij had ze het hele weekend verwend: video’s kijken, veel snoep, nieuw speelgoed, en de belofte van nog veel meer.
‘Dat doet-ie niet,’ zei Jeanine. ‘Hij schiet er niks mee op. Morgen moet-ie ze toch naar school brengen, en dan haal jij ze op, dus…’
Maar stel dat hij ze niet naar school bracht? Als hij ze nou eens gewoon thuis hield? Misschien zouden ze het prachtig vinden om niet naar school te hoeven. De hele dag naar Kindernet en Telekids kijken en spelletjes doen, met cola en chips op de bank.
Als-ie zoiets doet, dan stappen we meteen naar de rechtbank,’ vervolgde Jeanine. ‘Dat weet-ie ook wel. Dan vervalt de hele omgangsregeling. Die was toch maar voorlopig.’ Jeanine sloeg een arm om haar heen. ‘Vier maanden en daarna komt er een definitieve omgangsregeling. Dus dat soort dingen kan-ie zich niet veroorloven.’
‘Het is kwart over zeven.’
‘Ach, hij komt zo, maak je maar geen zorgen. Zullen we binnen gaan zitten?’
Heleen schudde haar hoofd. ‘Zullen we bellen? Ik bedoel, wil jij bellen?’
‘Je bent veel te snel van de kaart. Ze komen heus wel.’
Heleen volgde de korte schokjes van de secondewijzer van de stationsklok. Ze rekende er al niet meer op dat Martin nog zou verschijnen. Zouden ze naar de politie moeten gaan? Kon die Kim en Jason uit Martins huis halen? Moest ze dan zelf mee? Er stopte een auto. Een jonge vrouw stapte uit. De bestuurder riep haar nog iets toe en ze boog zich naar voren in de auto. Haar rok kroop omhoog. Kennelijk zoenden ze elkaar. Lenie kon haar ogen er niet van afhouden. Ze had het idee dat ze het meisje moest waarschuwen. Niet vanwege die rok, maar door al het andere. Kijk uit, voordat je het weet zit je in een eengezinswoninkje, achter de planten en de vitrages. Je wilt het niet, je denkt dat je eraan kunt ontsnappen, maar het gebeurt. En dan ben je een moeder met kinderen, die schoonmaakt, de was doet, boodschappen haalt, een of twee keer in de week ’s avonds in bed haar benen moet spreiden en het moet laten gebeuren. Hij blijft nu al gewoon in zijn auto zitten, roept je iets toe en je komt slaafs terug. Nu kun je nog terug. Ze deed een stap naar voren.
‘Zie je wel, daar heb je ze al,’ zei Jeanine.
Heleen zag de auto met het gehate bord het Stationsplein oprijden. Vroeger, in haar vorige leven, gingen ze in het weekend wel eens een stukje rijden of ergens op bezoek, en dan had Martin geen zin om het bord eraf te schroeven. Martin stapte uit met de kinderen, die naar de deur van de stationsrestauratie renden. Heleen wilde iets roepen, maar de namen van de kinderen kwamen fluisterend over haar lippen. Martin liep naar hen toe, terwijl Kim en Jason in de stationsrestauratie verdwenen.
Ze stonden even zwijgend tegenover elkaar.
‘Daar ben ik dan,’ zei Martin ten slotte, schaapachtig glimlachend.
‘Te laat,’ zei Heleen met een felle uithaal van haar stem.
‘Een kwartiertje maar. Ik was…’
‘Bijna twintig minuten. We staan al bijna twintig minuten te wachten.’ Heleen keek naar Jeanine, maar die zei niets.
‘Ik zou pannekoeken bakken, maar het mislukte.’ Weer die stomme lach, alsof het allemaal een grote grap was. ‘Het deeg was niet goed, denk ik, en…’
‘Beslag,’ zei ze, ‘voor pannekoeken maak je beslag.’
‘Nou ja, dat beslag dan. Het werd een grote troep, en het was ook niet te eten. Toen zijn we maar naar de snackbar gegaan, en daarom is het een beetje laat geworden.’ Hij hief zijn beide handen even op.
‘Dus ze hebben nu patat en zo gegeten.’
‘Ja, patat. Jason met een frikadel en Kim met een kroket, maar daar heeft ze zoals gewoonlijk maar twee hapjes van genomen.’
‘En gister pizza!’ riep Jason ertussen door.
‘Nou, dan begin je meteen goed.’ Heleen wist dat ze moest ophouden. Ze wilde Martin helemaal niet meer zien, niet met hem praten, maar ze kon dit niet loslaten. Er waren te veel rekeningen te vereffenen. ‘De eerste keer dat ze bij je zijn, en dan kan je ze niet eens behoorlijk te eten geven. Krijgen ze van die vette rotzooi uit de snackbar. Ga je dat voortaan elke keer doen?’
‘Ik wou eh…’
‘Dan moet je eindelijk eens een keer koken, en dan maak je er nog niks van.’
‘Ik heb tijd nodig om het te leren.’
Kim en Jason kwamen weer uit de stationsrestauratie. ‘Waar blijven jullie nou?’ vroeg Kim.