Het begin
______________
Vannacht had hij haar vermoord. Hij wist niet meer wat de aanleiding was, waarom het gebeurde, alleen dat het moest gebeuren. Het was even onvermijdelijk als de nacht die na de dag kwam. Ze woonden in het huis van zijn ouders, midden in de polder. Hij was naar het schuurtje gegaan om houtjes te hakken voor de kachel, een kolenkachel, die moest worden aangemaakt met krantepapier waarbovenop houtjes werden gelegd. De bijl was met een punt vastgezet in de boomstronk waarop het hout moest worden gehakt. Ze kwam het schuurtje binnen, en hij begreep dat het onontkoombaar was. Hij probeerde zich te verzetten tegen iets dat een opgedrongen taak leek, alsof hij een executie moest uitvoeren. Het was eerder de bijl dan hijzelf die het deed. De bijl pompte spierkracht in zijn arm, hief zijn hand op en nam die mee naar beneden in een daverende klap. Op hetzelfde moment stond hij erbij te kijken: dader, instrument en toeschouwer tegelijk.
Toen hij wakker werd, wiste hij het zweet van zijn voorhoofd en voelde even naast zich. Lenie lag in elk geval hier in bed. Dit was niet een van die nachten dat ze naar beneden was gegaan om op de bank te slapen. Zelden kon hij zich alle elementen van een droom zo goed voor de geest halen als deze keer. Ze had niet eens geprobeerd de klap af te weren. Alsof zij zich ook al met het noodlot had verzoend. Ze bleef hem aankijken terwijl de bijl haar schedel spleet. Er stroomde geen bloed uit de gapende wond, maar iets wat leek op vanillevla. Ze bracht haar vingers naar haar hoofd, terwijl ze haar ogen op hem gericht hield. ‘Ik ga niet dood,’ prevelde ze, ‘dat had je misschien gedacht, maar ik ga niet dood.’ Toen zakte ze in elkaar. Hij had wat brandhout gepakt, was met een boogje om haar heen gelopen, over het paadje het huis in en had de kachel aangestoken. Pas toen de vlammen door een krant lekten, zag hij dat er een foto van hem op de voorpagina stond.
‘Breng jij Kim en Jason naar school?’
Hij was zich aan het scheren. ‘Je moet harder praten als ik me sta te scheren. Zo hoor ik je niet.’
Ze ging vlak bij hem staan en schreeuwde in zijn rechteroor: ‘Breng jij Kim en Jason naar school?’
Hij wreef een paar spuugbelletjes van zijn wang, maar reageerde niet. Ze riep het opnieuw, nog harder. Hij zei nog steeds niets terug. Ze hoefde niet tegen hem te schreeuwen. Dat was nergens voor nodig. Met een klap gooide ze de slaapkamerdeur dicht. De droom schoot weer even door zijn hoofd. Waarom? Waarom droomde hij dit soort dingen? Hij haatte haar niet, ze zat hem niet in de weg, hij had geen last van haar, verre van dat, maar toch gebeurde het. Misschien lokte ze het zelf uit.
Toen hij beneden in de keuken kwam, zaten Kim en Jason met een bord voor zich. Jason staarde naar buiten, een prop brood achter zijn rechterwang. Kim zat de Donald Duck te lezen, haar boterham met hagelslag nog onaangeroerd. Het was een wonder dat dat kind bleef leven, zo weinig als ze at.
‘Waar is mama?’
Kim bleef doorlezen en Jason zei iets onverstaanbaars.
‘Schiet een beetje op. Het is al kwart over acht, straks moeten jullie naar school. Hé, Kim, dat geldt ook voor jou.’ Hij trok de Donald Duck uit haar hand. Ze probeerde het blad terug te pakken en stootte daarbij haar beker om. De melk kwam voor het grootste deel op haar bord terecht. ‘Kijk ’s wat je doet. Nou moet je je brood zo opeten. Dan gaat het misschien ook wat sneller. Je hoeft niet meer te kauwen.’
‘Bah… zo lust ik ’t niet. Het was jouw schuld.’ Ze schoof het bordje van zich af.
‘Dan moet je zonder eten naar school.’
Kim haalde haar schouders op, legde haar armen op tafel en liet haar hoofd daarop rusten. Het was of ze al doodmoe was terwijl de dag nog moest beginnen. Hij bleef zwijgend naar haar kijken. Haar paardestaart viel opzij, zodat haar nek bloot kwam: smal, zacht en onbeschermd, met pluizige, donzige haartjes. Hij wilde haar het liefst in zijn armen nemen, maar dat was onmogelijk. De melk was nu helemaal door het brood geabsorbeerd. Hij pakte het bordje en liet het doorweekte brood in de vuilnisemmer glijden.
‘Waar is mama?’ vroeg hij nog eens.
Jason propte een stuk brood in zijn mond en zei toen: ‘In de kamer… Ze zit in de kamer.’
Martin rook de pindakaas. ‘Niet met volle mond praten.’
Hij maakte een nieuwe boterham klaar voor Kim en zette die voor haar neer. Snel en vluchtig drukte hij een kus in haar nek. Ze trok haar schouders even op. ‘Hier, eet nou maar flink door. Over een kwartiertje moet je naar school.’
Lenie zat in de woonkamer voor het raam, nog steeds in haar ochtendjas. Ze had een kop thee in haar handen en staarde naar buiten. Hij ging achter haar staan en probeerde te zien waar ze naar keek, maar hij kon alleen twee volle vuilniszakken en een fiets zonder voorwiel tegen een lantaarnpaal ontwaren.
‘Wat is er?’ vroeg hij.
Zwijgend bleef ze uit het raam staren. Ze hield het schoteltje zo scheef dat de thee bijna over de rand ging. Hij herhaalde zijn vraag, maar ze reageerde niet.
‘Waarom geef je geen antwoord?’
‘Dat doe jij toch ook niet als ik wat vraag?’
‘Ik stond me te scheren, en trouwens, ik kan de kinderen niet naar school brengen. Ik heb straks een leerling. Zijn ze ondertussen niet oud genoeg om zelf naar school te kunnen gaan?’
‘Nee, ik vind het veel te gevaarlijk met die twee enge kruisingen. Bij de Van Eemerenlaan is twee maanden geleden Zita nog aangereden. Hoe laat heb je die les?’
‘Negen uur natuurlijk.’
‘Nou, dan kan het nog makkelijk. Kwart voor negen op school.’
‘Waarom breng je ze zelf niet? Jij hebt alle tijd.’
‘Het zijn ook jouw kinderen. Dan kan je ze ook wel ’s wegbrengen.’
Hij keek op zijn horloge. Halfnegen. Ze zouden moeten opschieten om op tijd op school te komen, en daarna moest hij naar de Hoksbergenstraat. Het werd haastwerk en daar had hij een hekel aan. Lenie had de hele ochtend de tijd. Ze hoefde alleen maar boodschappen te doen en verder niets behalve de kinderen om twaalf uur weer ophalen. En toch was ze te beroerd om ze nu te brengen. Hij had er al een paar keer met haar over proberen te praten, maar dat leek onmogelijk.
‘Maar ik heb m’n werk.’ Op zijn hurken ging hij naast haar stoel zitten. ‘Wat heb je nou, Lenie? Wat is er toch?’ Hij legde zijn hand op haar arm, die ze onmiddellijk terugtrok.
‘Alles… alles is er.’
‘Dat is geen antwoord.’
‘Omdat jij zo stom bent om het niet te begrijpen, omdat jij het niet ziet.’
‘Wat zie ik dan niet?’
Ze slaakte een diepe zucht en richtte haar blik op het plafond. Martin keek met haar mee. Moest binnenkort ook weer eens worden gewit. ‘Mama… mama,’ klonk het vanuit de keuken. Dat was Kim. Martin zat nog steeds op zijn hurken. Hij voelde het in zijn kuiten. Lenie deed of ze niets gehoord had. ‘Mama, mama…’
‘Je wordt geroepen,’ zei Martin.
Lenie nam een paar slokken van haar thee, maar maakte geen aanstalten uit haar stoel te komen. Vanuit de keuken klonk nu een hevig gekrijs. Martin ging staan.
Kim struikelde huilend de kamer binnen. ‘M’n Donald Duck… helemaal kapot.’ Ze hield het blad voor zich uit. Een paar pagina’s waren gescheurd. ‘Heeft dat rotjoch gedaan…’ Ze veegde de snot op haar bovenlip weg met haar mouw. ‘Die rotzak, die…’ Ze stortte zich huilend op haar moeder, zodat de rest van de thee over Lenies schoot stroomde.
Tot halftwaalf had ze haar nachtpon en haar ochtendjas aangehouden. De natte vlek deerde haar nauwelijks. Eerst had ze de krant gelezen en daarna was ze voor het raam gaan zitten. Gewoon voor het raam, kijken naar niets, een oude, alleenwonende buurman die voorbijslofte, de vuilophaaldienst, vrouwen met volle boodschappentassen. Die waren natuurlijk naar het winkelcentrum geweest, het dagelijkse uitstapje. Zelf moest ze ook van alles in huis halen. Er was geen brood meer, voor vanavond had ze nog niets, het wc-papier was bijna op, er zaten nog maar een paar druppels afwasmiddel in de knijpfles. Jeanine werkte vanochtend. Ze zou haar pas vanmiddag kunnen bellen. Zou Martin in de loop van de dag nog thuiskomen? Hij had niets gezegd over zijn programma. Soms, als ze dacht het huis voor zich alleen te hebben of als Jeanine op bezoek was, kwam hij plotseling thuis omdat hij geen leerling had. Een tussenuur, zoals ze dat vroeger op school noemden. Als ze geluk had, verdween hij naar de zolder, naar zijn verzameling.
Twee vrouwen ontmoetten elkaar vlak voor haar raam. De een had al boodschappen gedaan, de ander droeg een lege tas. Slechts het voortuintje van vier meter diep scheidde Lenie van de vrouwen. Ze kende hen van gezicht, groette ook in de supermarkt of bij de slager. Soms zeiden ze iets over het weer, over de kinderen of over een auto die dwars op de stoep stond geparkeerd. Zo zou het eeuwig doorgaan. Boodschappen doen, stofzuigen, met andere vrouwen voor de school staan om de kinderen op te halen, praten over het weer, over een nieuwe jas, over een juf die met harde hoge uithalen van haar stem een kind bestraffend had toegesproken, over een andere juf van wie gezegd werd dat ze een verhouding had met de gymmeester. De twee vrouwen stonden er nog. Een van de twee keek haar kant uit. Lenie zwaaide even en stond toen op.
Op de slaapkamer trok ze haar kleren uit en bekeek zichzelf in de spiegel. Minutenlang bleef ze kijken, terwijl ze met haar hand over haar buik, haar borsten, haar lendenen en de bovenkant van haar dijen streek. Even dacht ze dat het het lichaam van iemand anders was, nee, dat het een ander was die haar streelde, een man die haar begreep. Hij hoefde verder niets… wilde alleen maar naar haar lichaam kijken en haar strelen. Ze ging over de ronding van haar buik. Twee kinderen ter wereld gebracht, dat kon je niet verbergen.
‘En bij de volgende straat naar rechts, ja, dat bochtje was iets te ruim. Als er een auto van de andere kant komt dan knal je ertegenaan.’
Schichtig keek ze hem aan. Ze had haar lange, magere handen om het stuur geklemd alsof ze het nooit meer los wilde laten. Hij had de indruk dat ze getrouwd was. Er moest dus ook een man zijn die van haar hield, die haar misschien wel heel aantrekkelijk vond, opgewonden van haar raakte. Dan had hij het zelf met Lenie heel wat beter getroffen, ondanks die kleine strubbelingen van de laatste tijd. Dat was allemaal maar tijdelijk.
‘Iets meer rechts houden, Sandra. We zitten bijna op het midden van de weg… Ja, prima. Je mag wel wat harder. We rijden nog geen veertig. Schakel maar door naar z’n vier… Ja, zo is het beter. Wat meer naar de rechterkant.’ Hij stuurde even bij omdat ze bijna de stoep opreden. ‘De volgende straat linksaf. Dat bochtje moet je ruim nemen. Ja, eerst in de spiegel kijken.’ Sandra keek met een korte, heftige beweging van haar hoofd. ‘Dan het linker richtinglicht… Nee, dat is rechts. Naar beneden is links. Dan terugschakelen naar z’n twee…’ De versnellingsbak kraakte wanhopig. ‘Ja, no een beetje afremmen. Let op die tegenligger. Zo gaat het goed.’
Hij zat met het zweet in zijn handen. Zelden had hij een leerling gehad die er zo weinig van terechtbracht. Ja, een keer een man van in de zestig die een prijs in de staatsloterij had gewonnen en een auto had gekocht. Zelfs na vijftig lessen was hij nog een gevaar op de weg.
‘Nu doorschakelen naar z’n drie. Nee, dat is z’n één.’ De versnellingsbak kreeg weer een opdonder. ‘Ja, zo is het beter.’ Uit zijn ooghoeken zag hij dat Sandra hem weer even aankeek. Ze veegde een haarlok uit haar gezicht en greep daarna het stuur opnieuw stevig vast. Straks moesten ze achteruit inparkeren. Het zou weer een ramp worden, maar het programma was onverbiddelijk. Eigenlijk zou ze een vol uur over een rechte weg moeten rijden, bij voorkeur zonder tegenliggers, op constante snelheid. Niet passeren, niet afslaan, helemaal niets.
‘Hier is het lekker rustig, dus hier gaan we even stoppen. Ja, ga maar langs de kant staan. De versnelling in z’n vrij, ja, goed zo.’ Ze bleef het stuur vasthouden. ‘Daar, iets verderop staat een auto, daar, die donkergrijze Opel. Daar ga je straks naast staan, en dan achteruit inparkeren, dus achter die Opel.’
‘Inparkeren?’ fluisterde Sandra.
‘Ja, maar we houden het simpel. Je hoeft niet tussen twee auto’s in te kruipen. Aan de achterkant heb je alle ruimte.’ Sandra pakte een zakdoek uit de zak van haar spijkerbroek en snoot haar neus met een verrassend onvrouwelijk, tetterend geluid. ‘Je kunt het best, dat weet ik zeker. Rijden maar weer… Let op, eerst achter je kijken voor je wegrijdt, in het spiegeltje, ja, trek maar langzaam op.’ De motor hoestte en sloeg af. ‘Niet erg, kan iedereen gebeuren. Even het contact uitzetten, nee, het sleuteltje hoeft er niet uit.’ Haar handen trilden. Waarom moest hij deze kwelling langer voortzetten? Waarom bracht hij haar niet netjes terug naar huis? Ze hadden nog twintig minuten. ‘Nu het sleuteltje weer omdraaien.’ De auto schoot vooruit en de motor sloeg af. ‘O, mijn fout, hij stond nog niet in z’n vrij. Had ik op moeten letten. Kan jij niks aan doen. Zo ja, zo gaat het beter.’
De auto kroop in de richting van de Opel. ‘Naast die auto stil gaan staan.’ Ze keek niet in het achteruitkijkspiegeltje voor ze op de rem trapte, maar het leek hem beter daar niets van te zeggen. ‘En nu in z’n achteruit, ja, laat maar langzaam opkomen die koppeling, en dan het stuur naar rechts draaien. Zo…’ Hij stuurde even mee en raakte daarbij haar ijskoude hand. ‘In de spiegel blijven kijken. Ja, het gaat prima. Als de stoeprand als het ware de hoek van de achterruit raakt, dan moet je terugdraaien. Ja, nu terugdraaien… iets langzamer.’ Ze kwamen ruim een halve meter van het trottoir af te staan. ‘Dit doen we nog eens. Het ging al een stuk beter dan de vorige keer. Elke keer leer je d’r wat bij. Ja, trek maar weer langzaam op… Kijken of er niks aankomt, zo ja, prima, en nu weer stoppen, denk om de versnelling, die moet in z’n vrij, ja, en nu weer rustig in z’n achteruit, pas op, niet te hard…’ De auto schoot achteruit. Sandra draaide aan het stuur. ‘Nu geen gas meer en terugdraaien, rechtsom. Nee… rechtsom.’ De auto bonkte de stoep op. Gelukkig stonden hier geen boompjes. ‘Niks aan te doen, kan iedereen gebeuren.’
Sandra maakte een kort hevig geluid; het kon een lach, maar ook een snik zijn. ‘Ik kan niks,’ zei ze, ‘ik kan niet eens leren autorijden. Iedereen haalt gewoon z’n rijbewijs, maar ik niet. Daar ben ik…’ De rest van de woorden werd gesmoord in een huilbui.
Martin had de neiging zo dicht mogelijk tegen het rechter portier te gaan zitten. De tranen stroomden vrijelijk over haar gezicht, drupten op het stuur, op haar spijkerbroek. Ze haalde haar neus op, maar had nog steeds haar beide handen aan het stuur. ‘Het gaat gewoon niet,’ snikte ze. ‘Ik kan niks, helemaal niks.’ Ze begon zelfs harder te huilen. Haar ogen hield ze nog altijd op de weg gericht. Over de stoep kwam een vrouw met een wandelwagentje die er maar nauwelijks langs kon en kwaad naar de auto keek. Sandra leek niets te merken.
Martin schraapte zijn keel. ‘We moeten misschien…’ Hij werd overstemd door gierende huilgeluiden. De motor liep nog steeds. Hij reikte voor haar langs en draaide het contactsleuteltje om. Er vielen een paar tranen op zijn hand.
‘Woon je hier al lang?’
‘Twee jaar. We komen eigenlijk uit Arnhem, maar Peter kon hier werk krijgen.’ Ze lachte alsof ze zich hiervoor moest verontschuldigen.
Martin keek de kamer rond. Alles zag er smetteloos uit. Op de schoorsteenmantel stonden een paar beeldjes. Amateurwerk zo te zien. Ze zat op het puntje van haar stoel. Hij probeerde ontspannen achterover te leunen. Van de rijles was niets meer gekomen. Hij durfde haar zelfs niet naar huis te laten rijden en had haar dus gebracht. Ze keek hem dankbaar aan toen ze voor haar huis stonden. ‘Wil je misschien een kopje koffie?’ had ze gevraagd. Hij had het geaccepteerd omdat hij toch een vrij uur had.
‘Ik dacht nog “Succes”, nou, dan moet het mij ook lukken. “Rijschool Succes”, die kan me wel helpen, maar ik ben gewoon te dom, te onhandig.’ Ze beet op haar onderlip.
‘We beginnen de volgende keer veel simpeler. Niks inparkeren, geen hellingproef, alleen maar rijden, simpele stukjes, tot je wat zelfvertrouwen hebt gekregen. Als je dat eenmaal hebt, dan lukt het wel, dan krijg jij ook succes achter het stuur.’ Hij hoorde zichzelf praten.
Ze keek hem aan of ze hem niet wilde geloven. ‘Ik durf het niet tegen Peter te vertellen. Ik durf niet te zeggen dat het zo slecht ging.’
‘Waarom niet?’
‘Dan wordt-ie kwaad, dan wordt-ie woedend, dat heb ik al ’s eerder meegemaakt bij een cursus; toen moest ik eraf. Dat was een cursus Spaans. We gingen een paar jaar achter elkaar met vakantie naar Spanje.’ Ze lachte en streek een paar keer met haar hand over haar bovenbeen. ‘Dus ik dacht van nou ja, misschien is het leuk om een beetje Spaans te leren, un poco Español, dat weet ik nog. Ik was de enige van de twaalf deelnemers die niet over mocht naar het tweede jaar. Dat eerste jaar moest ik overdoen, maar Peter wou niet meer betalen. Hij zei dat-ie het geld dan net zo goed gewoon in de vuilnisbak kon gooien.’
Martin zuchtte. ‘Maar je hoeft toch niet te vertellen hoe de rijles ging? Of je zegt dat de instructeur heel tevreden was. Een leugentje om bestwil.’
‘Maar als het niet lukt, als ik geen examen kan doen, dan weet-ie dat ik hem voorgelogen heb, dan is-ie helemaal…’
‘Wat is-ie dan helemaal?’ vroeg Martin.
‘Nee, niks.’ Ze verborg haar gezicht in haar handen. Haar schouders schokten en ze haalde haar neus op.
Jeanine drukte haar sigaret uit. ‘Maar je hóeft niet bij hem te blijven. Wie zegt dat dat moet?’
Lenie haalde haar schouders op. ‘’k Weet niet. Er is geen echte reden of zo. Ik bedoel… Hij doet me geen kwaad.’
‘… ook geen goed.’
‘Hij slaat me niet, hij werkt hard, hij houdt veel van de kinderen. Wil je thee? Of sherry?’
‘Doe maar thee.’ Jeanine stak weer een sigaret op.
Lenie verdween naar de keuken en kwam terug met de fles sherry.
‘Niet doen,’ zei Jeanine. ‘Het is zo’n cliché, twee vrouwen ’s middags aan de sherry. Zet nou maar gewoon een lekkere pot thee.’
Lenie keek een beetje verbaasd naar de fles in haar hand. ‘O, ik heb me gewoon vergist. Ik dacht ergens aan.’
‘Waaraan?’
‘Hoe dat moet met zo’n scheiding, met advocaten en zo, naar wie de kinderen gaan, dat soort dingen.’
‘Dat wijst zich allemaal vanzelf.’