Als hij de deur opent, zit Sophie aan de keukentafel. Het lijkt of ze daar eeuwen geleden is gaan zitten en zich niet meer heeft bewogen. De tafel is leeg, op de overvolle asbak na. Haar samengevouwen handen liggen op het tafelkleed. Ze draagt kleren die hij niet kent, gekreukt, slecht bij elkaar passend. Gekocht op een rommelmarkt, zo te zien. Haar haren zijn vies, haar ogen rood. Ze is ontzettend mager. Ze draait langzaam haar hoofd naar hem toe, alsof de beweging een enorme krachtsinspanning van haar vraagt. Hij loopt naar voren. Ze wil gaan staan, maar dat lukt haar niet. Ze houdt haar hoofd schuin en zegt: 'Frantz.'

Hij drukt haar tegen zich aan. Ze stinkt heel erg naar sigarettenrook.

'Je hebt toch wel gegeten?'

Ze blijft tegen hem aanleunen en schudt van nee. Hij heeft zich voorgenomen haar nu niets te vragen, maar hij kan het toch niet laten:

'Waar ben je geweest?'

Sophie wendt haar hoofd af, met een verloren blik.

'Ik weet het niet,' zegt ze, 'ik heb gelift.'

'Is er iets met je gebeurd?'

Ze schudt haar hoofd.

Frantz houdt haar lang tegen zich aan. Ze huilt niet meer. Ze ligt als een angstig diertje in zijn armen.

Ze leunt met haar volle gewicht, maar ze blijft ongelooflijk licht. Ze is zo mager... Hij vraagt zich natuurlijk af waar ze heen is gegaan, wat ze al die tijd heeft gedaan. Uiteindelijk zal ze het hem vertellen. In het leven van Sophie is geen enkel geheim meer voor hem. Maar wat in deze momenten van stilte overheerst, is dat hij merkt hoe bang hij is geweest.

Na de erfenis van zijn vader te hebben ontvangen, was Frantz ervan overtuigd geweest dat hij zich helemaal aan dokter Catherine Auverney zou kunnen wijden. Hij voelde zich verraden toen hij een paar maanden later ontdekte dat ze dood was. Het leven bleek volstrekt oneerlijk te zijn. Maar vandaag voelt hij zich opgelucht. Het is dezelfde opluchting als toen hij het bestaan van Sophie ontdekte en besefte dat ze dokter Auverney zou vervangen. Dat zij in de plaats van de dokter zou sterven. Deze schat heeft hij bijna verloren in de afgelopen drie dagen. Hij drukt haar tegen zich aan, met een krachtig gevoel van welbehagen. Hij buigt zijn hoofd een beetje en ademt de geur van haar haar in. Ze leunt achterover en kijkt hem aan. Gezwollen oogleden, vuil gezicht. Maar ze is mooi. Onmiskenbaar. Hij buigt zich voorover. Plotseling ziet hij de naakte waarheid: hij houdt van haar. In feite is dat niet wat hem diep raakt, hij houdt al een tijd van haar. Nee, wat ontzettend ontroerend is, is dat Sophie, door haar met toewijding te verzorgen, door haar te vormen, door haar te sturen, te leiden en te kneden, nu hetzelfde gezicht heeft als Sarah. Aan het eind van haar leven had Sarah ook zulke holle wangen, grauwe lippen, lege ogen, knokige schouders, en die magerte. Net zoals Sophie vandaag keek Sarah hem met liefde aan, alsof hij de enige oplossing was voor al het onheil van de wereld, de enige belofte om ooit een schijnbare kalmte terug te zullen vinden. Die overeenkomst tussen de twee vrouwen brengt hem van streek. Sophie is volmaakt. Sophie is een duivelbezweerder, ze zal prachtig sterven. Frantz zal veel huilen. Hij zal haar missen. Heel erg. En hij zal doodongelukkig zijn omdat hij zonder haar is genezen...

Sophie kan Frantz nog zien door de waas van tranen heen, maar ze weet dat het traanvocht slechts korte tijd effect heeft. Het is moeilijk te begrijpen wat er in hem omgaat. Dus, blijven zitten, niet bewegen, zich niet verzetten... Wachten. Hij pakt haar schouders vast en drukt haar dicht tegen zich aan. Op dat moment voelt ze dat iets in hem zwakker wordt, afneemt en smelt, ze weet niet wat het is. Hij houdt haar stevig vast. Ze begint bang te worden van zijn vreemde, strakke blik. Er spoken duidelijk allerlei gedachten door zijn hoofd. Ze blijft hem aankijken, alsof ze hem bewegingloos wil maken. 'Frantz,' zegt ze. Ze biedt hem haar lippen, die hij onmiddellijk kust. Het is een terughoudende, gespannen kus, een beetje bedachtzaam. Toch heeft zijn mond iets gretigs, iets dwingends. En onder aan zijn buik is iets hards. Sophie concentreert zich. Ze zou een berekening willen maken waarbij haar angst geen rol speelde, maar dat is onmogelijk. Ze voelt zich klein, gevangen. Hij is fysiek sterk. Ze is bang om dood te gaan. Dus drukt ze zich opnieuw tegen hem aan en duwt zijn bekken tegen haar buik. Ze voelt hem nóg harder worden. Dat stelt haar gerust. Ze legt haar wang tegen zijn borst en kijkt naar de grond. Ze kan ademhalen. Ze ontspant al haar spieren, èèn voor èèn, en haar lichaam lost langzaam op in zijn armen. Hij tilt haar op, draagt haar naar de slaapkamer en legt haar op het bed. Ze zou zo in slaap kunnen vallen. Ze hoort dat hij wegloopt en de keuken binnengaat. Ze opent heel even haar ogen en doet ze dan weer dicht. Nu is er het karakteristieke geluid van het lepeltje legen het glas. En daarna verschijnt hij weer boven haar. Hij zegt: 'Nu ga je een beetje slapen om uit te rusten. Dat is het belangrijkste: uitrusten.' Hij houdt haar hoofd vast en ze slikt de vloeistof langzaam door. Om het zoeter te laten smaken doet hij er altijd veel suiker in. Ten slotte gaat hij weer naar de keuken. In één beweging draait ze zich op haar zij, slaat het laken terug en steekt twee vingers in haar keel. Haar maag keert om. Ze braakt de vloeistof uit, trekt het laken omhoog en gaat op haar rug liggen. Hij is al terug. Hij strijkt over haar voorhoofd. 'Slaap lekker,' fluistert hij. Hij legt zijn mond op haar droge lippen. Hij bewondert haar mooie gezicht. Hij houdt nu van haar. Dat gezicht is zijn bezit. Hij is al bang voor het moment waarop ze er niet meer zal zijn.

'De politie is gekomen...'